DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 12 november 2025
IEF 23070
Hof Arnhem-Leeuwarden ||
21 okt 2025
Hof Arnhem-Leeuwarden 21 okt 2025, IEF 23070; ECLI:NL:GHARL:2025:6566 ([appellante] tegen [geïntimeerde]), https://www.ie-forum.nl/artikelen/uitingsverbod-alsnog-opgelegd-geen-contactverbod-noodzakelijk-volgens-het-hof

Uitingsverbod alsnog opgelegd; geen contactverbod noodzakelijk volgens het hof

Hof Arnhem-Leeuwarden 21 oktober 2025, IEF 23070; ECLI:NL:GHARL:2025:6566 ([appellante] tegen [geïntimeerde]). De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde] bij (verstek)vonnis in mei 2025 een contactverbod en een uitingsverbod op sociale media opgelegd. Ook moest [geïntimeerde] alle berichten op sociale media over [appellante] verwijderen. [geïntimeerde] heeft verzet ingesteld. In het vonnis van juli 2025 heeft de voorzieningenrechter het (verstek)vonnis van mei 2025 vernietigd en de vorderingen van [appellante] afgewezen. [appellante] is in hoger beroep gegaan en vordert nu alsnog toewijzing van haar vorderingen. 

Het hof komt tot het oordeel dat in het kort geding onvoldoende feiten en omstandigheden het aannemelijk maken dat een contact- en locatieverbod noodzakelijk is. Het is niet langer aannemelijk dat [geïntimeerde] ernstig inbreuk zal plegen op de persoonlijke levenssfeer van [appellante] en de kinderen. Wel acht het hof een uitingsverbod noodzakelijk, omdat [geïntimeerde] zich niet onthoudt van het plaatsen van berichten over [appellante] en de kinderen, ondanks eerder opgelegde voorwaarden. Het hof wijst deze vordering alsnog toe op straffe van een dwangsom. De vordering tot lijfsdwang wordt afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De vordering tot verwijdering van berichten wordt ook afgewezen, omdat [geïntimeerde] voldoende heeft aangetoond dat hij zijn berichten heeft verwijderd. Iedere partij draagt haar eigen proceskosten. 

3.9 Het hof laat in het midden of [geïntimeerde] met dit bericht op LinkedIn op 20 september 2025 de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis heeft overtreden. Duidelijk wordt wel dat [geïntimeerde] opnieuw een bericht over de kinderen op sociale media heeft geplaatst en dat het hem dus niet lukt om zich van deze gedragingen te onthouden, ook al ligt er een strafrechtelijke stok achter de deur. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] met dit bericht opnieuw de persoonlijke levenssfeer van [appellante] en de kinderen is binnengedrongen. Het hof weegt hierbij ook de veelheid aan berichten over [appellante] en de kinderen die [geïntimeerde] nog dit jaar op sociale media heeft geplaatst en dat [geïntimeerde] zich eerder niet heeft laten afschrikken door de voorwaarden die binnen het strafrechtelijk kader gelden. Dit maakt dat het belang van [appellante] (en de kinderen) dat hun privéleven en privacy worden gerespecteerd, gebaseerd op artikel 8 EVRM, in dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van [geïntimeerde] op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Het hof zal daarom aan [geïntimeerde] een verbod opleggen om berichten over [appellante] en/of de kinderen te plaatsen op sociale media en het vonnis van de voorzieningenrechter op dit punt vernietigen.