DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 14 november 2025
IEF 23085
Hoge Raad ||
6 mrt 1998
Hoge Raad 6 mrt 1998, IEF 23085; ECLI:NL:HR:1998:ZC2607 (Hille/Buma), https://www.ie-forum.nl/artikelen/ie-klassieker-hille-buma

IE-Klassieker: Hille/Buma

HR 6 maart 1998, IEF 23085; ECLI:NL:HR:1998:ZC2607 (Hille/Buma)

Onderwerp:
Openbaarmaking

Feiten:
[eiser] is auteur van de tekst van het lied "Waarheen, waarvoor" en is lid van BUMA en aangesloten bij STEMRA. Op basis van de exploitatieovereenkomst mogen zij in bepaalde gevallen de exploitatie en handhaving van de rechten niet te doen of te verrichten. Bij uitvaarplechtigheden incassert BUMA/STEMRA bijvoorbeed geen auteursrechtelijke vergoedingen. Het lied "Waarheen, waarvoor" werd vaak op dit soort plechtigheden ten gehore gebracht. [eiser] stelt dat BUMA/STEMRA toerekenbaar zijn tekortgeschoten tegenover hem.

Rechtsregel (r.o. 3.5.3):
Op een begrafenis muziek draaien valt onder 'openbaarmaking' in de zin van artikel 12 Aw.

3.5.3 Deze klachten falen. Naar het Hof in rov. 4.13 heeft overwogen, is de strekking van artikel 3 dat BUMA/STEMRA zich het recht voorbehoudt om incasso onder bepaalde omstandigheden, zulks te harer beoordeling, achterwege te laten. In de door de onderdelen bestreden overwegingen ligt besloten dat naar 's Hofs oordeel [eiser] in redelijkheid niet op grond van artikel 3 van BUMA/STEMRA heeft mogen verwachten dat zij, indien zij heeft besloten om in een bijzondere situatie als hier aan de orde - te weten het bij uitvaartplechtigheden ten gehore brengen van muziekwerken - gebruik te maken van haar uit artikel 3 voortvloeiende recht om af te zien van exploitatie en handhaving van auteursrechten, hiervan mededeling doet aan alle betrokken auteurs (deelnemers), en dat BUMA/STEMRA alsdan daartoe - zoals door haar in dit geding is verdedigd - eerst verplicht is, indien een auteur (deelnemer) te kennen geeft dat hij ook bij uitvaartplechtigheden zijn rechten geëxploiteerd en gehandhaafd wenst te zien. Aldus verstaan zijn de bestreden overwegingen niet onbegrijpelijk; ook blijkt daaruit niet dat het Hof heeft miskend dat het bij de uitleg van artikel 3 aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dat het Hof deze maatstaf voor ogen heeft gehad, blijkt overigens ook uit zijn verdere overwegingen, met name uit het slot van rov. 4.13.