DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 11 augustus 2025
IEF 22848
||
1 aug 2025
1 aug 2025, IEF 22848; (Parallelhandelaar in luxe cosmetica tegen Franse merkhouder), https://www.ie-forum.nl/artikelen/executie-dwangsommen-merkhouder-tegen-parallelhandelaar-geschorst-wegens-beperkte-reikwijdte-vonnis

Uitspraak ingezonden door Joep Rieff en Timme Geerlof, Windt Le Grand Leeuwenburgh.

Executie dwangsommen merkhouder tegen parallelhandelaar geschorst wegens beperkte reikwijdte vonnis

Rb. Rotterdam 1 augustus 2025, IEF 22848 (Parallelhandelaar in luxe cosmetica tegen Franse merkhouder). De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 1 augustus 2025 in kort geding geoordeeld in een geschil tussen een parallelhandelaar in luxe cosmetica en een Franse merkhouder. In een eerder vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2025 werd de parallelhandelaar veroordeeld wegens merkinbreuk door twee massa-aanbiedingen van merkproducten aan professionele afnemers. Zij moest o.a. opgave doen van leveranciers, afnemers, voorraden en winst, en alle inbreukmakende producten en bijbehorend promotiemateriaal terugroepen en afgeven. Twistpunt in deze nieuwe procedure was de uitleg van het begrip “inbreukmakende producten”: volgens de parallelhandelaar betreft dit uitsluitend de concrete producten in de massa-aanbiedingen; volgens de merkhouder ook alle merkproducten van dezelfde soort die in 2023–2024 waren verhandeld. De rechter volgde de parallelhandelaar: uit de motivering van het Haagse vonnis blijkt dat het uitsluitend gaat om de bij de massa-aanbiedingen aangeboden producten, omdat alleen daarvoor merkinbreuk was vastgesteld.

De parallelhandelaar stelt dat de massa-aanbiedingen tot geen enkele transactie hebben geleid, onderbouwd met verkooplijsten. De rechter acht het aannemelijk dat geen inbreukmakende producten in de zin van het vonnis zijn verkocht of op voorraad gehouden, zodat een groot deel van de opgelegde verplichtingen feitelijk niet uitvoerbaar was. De merkhouder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de opgave onvolledig was of dat recall en afgifte wel moesten plaatsvinden. Naar voorlopig oordeel zijn daarom geen dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter schorst op grond van art. 438 lid 2 Rv de tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling uit het Haagse vonnis totdat in hoger beroep is beslist. De merkhouder wordt veroordeeld tot betaling van de volledige proceskosten van € 15.478,37, vermeerderd met wettelijke rente. De rechter benadrukt dat het om een voorlopig oordeel gaat dat de uitkomst van het hoger beroep niet vooruitloopt.

4.7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de overwegingen 4.35. en 4.36. dat het doel en de strekking van de opgaveverplichting is dat [gedaagde] kan vaststellen of zij als gevolg van de massa-aanbiedingen schade heeft geleden en zoja wat de omvang daarvan is. Dit is dus de uitleg van het vonnis waarvan [eiser] in redelijkheid mocht uitgaan. Anders dan [gedaagde] stelt, gaat het in dit verband dus niet om een doelmatige bestrijding van merkinbreuk als zodanig.

Voor het kunnen vaststellen van (de omvang van) schade is het van belang dat [eiser] informatie verstrekt over de producten die zij bij de massa-aanbiedingen heeft aangeboden. Zij hoeft dus, zoals ook blijkt uit het woord slechts in 4.35 van het vonnis, geen opgave te doen van iedere in- en verkoop van producten van het soort dat met de massa-aanbiedingen zijn aangeboden (in de periode dat de merkinbreuk plaatsvond). Dit zou, zoals [eiser] terecht aanvoert, ook niet logisch zijn, omdat in het vonnis niet is vastgesteld dat [eiser] inbreuk op de merkrechten van [gedaagde] heeft gemaakt anders dan met de in de massaaanbiedingen aangeboden producten. In geval van parallel mi port van originele rnerkproducten moet immers per concreet exemplaar van het product (het concreet aangeboden potje/flesje Emnulsion Ecologique) worden vastgesteld dat sprake is van inbreuk. Dat er in dit geval ook sprake is (geweest) van namaakproducten stelt [gedaagde] wel, maar elke serieuze aanwijzing daarvoor ontbreekt, zodat dat standpunt wordt verworpen.

Dit betekent dat ten aanzien van de opgaveverplichting de uitleg die [eiser] aan het vonnis geeft juist is.