DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 21 juli 2017
IEF 16970

Ingezonden door Mérien Voorboom, LinkedIn.

Mérien Voorboom - Is na het verstrijken van het modelrecht een beroep op slaafse nabootsing onbeperkt mogelijk?

Artikel ingezonden vanwege het derde IE-Zomerforum rondom modellenrecht/slaafse nabootsing. Naar aanleiding van het arrest Stokke/Hauck[1] is het vormmerk dood verklaard. [2]Gelukkig betekent de dood van het vormmerk nog geen dood van de esthetische vorm in het algemeen. Er is immers nog een beroep mogelijk op het auteursrecht en het (niet-ingeschreven) modelrecht. Echter, op het eerste gezicht lijkt de in tijd beperkte beschermingsduur van deze rechten het grootste nadeel te vormen ten opzichte van het merkenrecht. Derhalve is het van belang of een beroep op de slaafse nabootsingsleer na afloop van het modelrecht (of auteursrecht) mogelijk is (en zou moeten zijn), om zo een pleister op de wonde Stokke/Hauck te leggen. 

Wettelijk gezien zijn er geen belemmeringen voor toepassing van de slaafse nabootsingsleer na afloop van het modelrecht. Immers, art. 14 lid 8 BTMW is in 2003 afschaft, waarin stond dat er een samenloopverbod was tussen het modelrecht en een beroep op oneerlijke mededinging.[3] Daarnaast lijken art. 16 Modelrechtrichtlijn en art. 96 Gemeenschapmodellenverordening nationale regels betreffende oneerlijke mededinging toe te laten.  In het arrest Borsumij/Stenman[4] heeft de Hoge Raad beslist dat er geen negatieve reflexwerking uitgaat van de beschermingstermijn van het modelrecht. Het gaat immers om een ‘ander en ruimer recht’ en een beroep op de slaafse nabootsingsleer verschaft  geen monopoliepositie. 

Ik sluit mij hierbij aan. Bescherming op grond van de slaafse nabootsing wijkt af van hetgeen beschermd wordt door het modelrecht, beide regimes hebben andere vereisten en een andere beschermingsomvang. Doordat het beroep op art. 6:162 BW geen ‘stukje eigendom’ is, maar slechts van toepassing is in situaties waarin er nodeloze verwarring ontstaat, is er enkel sprake van een relatief verbodsrecht.[5] Daarnaast ben ik van mening dat het zaaien van nodeloze verwarring altijd onwenselijk is.[6] De meningen in de literatuur zijn echter verdeeld. Zo is Verkade tegenstander, deze mogelijkheid zou volgens hem leiden tot een kunstmatige verlenging van de door de wetgever gekozen beschermingstermijn.[7] Het is echter van belang om te beseffen dat de slaafse nabootsingsleer is vormgegeven op basis van nationale rechtspraak. Dit kan mogelijk anders zijn indien deze leer inmiddels Europeesrechtelijk geharmoniseerd is.[8] Een interessante discussie, waar het Hof van Justitie het laatste woord heeft.

 


[1] Hof van Justitie EU 18 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2233 (Stokke/Hauck).

[2] D.J.G. Visser, ‘Het vormmerk is dood’, gIElen, Een bekend begrip, Deventer: Kluwer 2015, p. 399.

[3] Ch. Gielen, ‘bescherming tegen nodeloos verwarringsgevaar, ook bekend als bescherming tegen slaafse navolging’, Spoorbundel, 2007.

[4] HR 31 mei 1991, NJ 1992/391 (Borsumij/Stenman).

[5] Zie uitgebreider: M.H.A. Voorboom, Masterscriptie ‘”Het vormmerk is dood”, nou en!? – Deel 1’, Onder begeleiding van Prof. Mr. Dr. P.G.F.A. Geerts, 11 augustus 2016, Rijksuniversiteit Groningen; M.H.A. Voorboom, Masterscriptie ‘”Het vormmerk is dood”, nou en!? – Deel 2’, Onder begeleiding van Mr. Drs. T.F Westenbroek, 11 juli 2017, VU Amsterdam.

[6] Zie ook in die zin o.a.: F.W. Grosheide, Hoe slaafs mag men nabootsen?, IER 2005, 64; Ch. Gielen, ‘bescherming tegen nodeloos verwarringsgevaar, ook bekend als bescherming tegen slaafse navolging’, Spoorbundel, 2007; P.G.F.A. Geerts, ‘Over fietsmandjes, My Little Pony-paardjes, en X-vormige kauwstokjes voor honden, ook bekend als bescherming tegen nodeloos verwarringsgevaar’, In: Ch. Gielen (red.), Een bekend begrip, Deventer: Kluwer 2015.

[7] F. Verkade, ‘Bescherming door art. 6:162 BW tegen nabootsing na verval van modelrecht?’, gIElen, een bekend begrip, 2015.

[8] Onder de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken, zie: P.G.F.A. Geerts, ‘Het verwarringwekkend slaafs nabootsen van andermans product in het licht van art. 6:193a-j BW en art. 6:162 BW’, IER 2013/1, p. 1-10, IEF 12533.