Gepubliceerd op vrijdag 8 augustus 2014
IEF 14095
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

AUTEURSRECHTDEBAT: De nuance na Svensson

Door Elze 't Hart, Van Benthem Keulen advocaten. Het HvJ EU in de Svensson-zaak op 13 februari 2014 was vrij duidelijk. Hyperlinken is geen openbaarmaking, omdat het geen mededeling is aan een nieuw publiek. Dit geldt alleen voor gevallen waarin de bron waarnaar wordt gehyperlinkt vrij toegankelijk is. Kortom, als je wilt dat niet naar jouw stukje gelinkt wordt moet je het beveiligen met een wachtwoord of anderszins. Het HvJ EU is zelfs nog wat stelliger: het feit dat bij de internetgebruikers die op de link klikken de indruk wordt gewekt dat het werk wordt getoond op de website, terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van een andere website, maakt helemaal niet uit.

Dit lijkt mij, onder de omstandigheden van die zaak, een juiste uitspraak. Als content vrij toegankelijk op een website wordt gezet, dan is het linken hiernaar wat mij betreft in beginsel geen mededeling aan een nieuw publiek. Ik ben wel wat genuanceerder: er zijn naar mijn mening omstandigheden waarbij linken naar vrij toegankelijke websites op het internet wel een zelfstandige openbaarmaking kunnen zijn. Ik vind de Britt Dekker zaak [IEF 13254] een goed voorbeeld daarvan. In die zaak waren de Playboy foto’s van Britt Dekker weliswaar niet beveiligd op internet gezet, maar ze waren wel onvindbaar voor de gemiddelde internetgebruiker. Door dit publiek kon dus geen kennis worden genomen van de foto’s, anders dan via de link van GeenStijl. Echter, het Hof Amsterdam oordeelde anders. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een zelfstandige openbaarmaking, omdat niet was aangetoond dat de foto’s “volmaakt privé” zijn gebleven. Echter, volgens mij is de toets niet of de foto’s volmaakt privé zijn gebleven. Het Hof had moeten beoordelen of het publiek dat toegang kreeg tot de foto’s via GeenStijl ook op andere wijze toegang had kunnen krijgen tot de foto’s. Die vraag moet naar mijn mening ontkennend worden beantwoord.

De Svensson-zaak zag op auteursrecht en het lijkt erop dat het HvJ EU een algemene norm heeft willen stellen voor het embedden van content (een link naar content op een andere website, waarbij de indruk wordt gewekt dat het werk wordt getoond op de website). Echter, er zijn omstandigheden waaronder het maar de vraag is of het HvJ EU hetzelfde zou oordelen. Twee voorbeelden:
Stel je voor (i): Arjen Robben die op de website van de sponsor van zijn voetbalschoenen in een filmpje zegt: “Ik zou het wel weten”. Vervolgens wordt dit korte filmpje gelinkt op de website van de supermarktketen bij de oranje producten.

Stel je voor (ii): Professor Senftleben geeft een radiointerview over de Svensson-zaak. De audio van dit interview wordt op de website gezet van het desbetreffende radiostation. Een jonge IE-advocaat heeft dit interview gelinkt onder zijn cv op de website van het advocatenkantoor. In het interview is niet te horen dat het professor Senftleben was die geïnterviewd werd.

Ik denk dat je geen jurist hoeft te zijn om aan te voelen dat genoemde voorbeelden niet kunnen en evenmin zouden moeten kunnen. Het HvJ EU zou om die reden wellicht anders oordelen onder deze omstandigheden. Echter, dat is niet nodig om een dergelijke wijze van linken tegen te gaan. Ongeacht de Svensson-uitspraak, kan een dergelijk wijze van linken naar content alsnog andere vormen van aansprakelijkheid opleveren, zoals inbreuk op persoonlijkheidsrechten en oneerlijke mededinging. Dat is niet veranderd door deze uitspraak.

Elze ’t Hart
* Van Benthem & Keulen

opgemaakte pdf-versie