Gepubliceerd op donderdag 8 oktober 2015
IEF 15313
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Vragen aan Hoge Raad over rechtsbetrekking wegens inbreuk op IE-recht

Hof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, IEF 15313; ECLI:NL:GHARL:2015:7521(Synthon tegen Astellas)
Uitspraak ingezonden door Frank Eijsvogels, Hoyng ROKH Monegier. Procesrecht. Bewijs 843a Rv en 1019a Rv. Maatstaf voor nietigheidsverweer bij vordering ex 843a Rv. De definitieve vragen aan de Hoge Raad, na IEF 14792:

1. Indien een partij op grond van artikel 843a Rv jo. 1019a Rv inzage, afschrift of uittreksel vordert van bepaalde bescheiden, aan welke maatstaf dient dan ten minste worden voldaan voor het aannemen van een 'rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn', zoals vereist voor toewijzing van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv, indien die rechtsbetrekking bestaat uit een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom?

 

2. Geldt in gevallen waarin het bewijsmateriaal waarin inzage of waarvan afschrift of uittreksel wordt gevorderd dient ter staving van de vraag of in technische zin inbreuk wordt gemaakt op een recht van intellectuele eigendom enerzijds, en in gevallen waarin het bewijsmateriaal waarin inzage of waarvan afschrift of uittreksel wordt gevorderd dient ter staving van bijvoorbeeld de vraag door wie, in welk land en in welke omvang de gesteld inbreukmakende handelingen worden verricht anderzijds dezelfde maatstaf?

3. Indien het antwoord op de tweede vraag negatief luidt, aan welke maatstaf dient dan in genoemde respectieve gevallen ten minste te worden voldaan voor het aannemen van een 'rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn' zoals vereist voor toewijzing van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv?

4. Indien een partij op grond van artikel 843a Rv jo. 1019a Rv inzage, afschrift of uittreksel vordert van bepaalde bescheiden en de door 843a Rv vereiste 'rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn' bestaat uit een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom, en de gedaagde partij stelt zich op het standpunt dat het ingeroepen recht van intellectuele eigendom nietig is, aan de hand van welke maatstaf dient dat nietigheidsverweer dan te worden beoordeeld?

5. Indien het antwoord op de tweede vraag negatief luidt - en de maatstaf voor de beoordeling van de gestelde rechtsbetrekking afhankelijk is van de vraag of het verlangde bewijsmateriaal dient ter staving van de gestelde inbreuk dan wel ter staving van bijvoorbeeld de vraag door wie, in welk land en in welke omvang de gesteld inbreukmakende handelingen worden verricht - is dat dan van invloed op de nietigheidsverweer en zo ja, in welke zin?