Gepubliceerd op woensdag 20 mei 2015
IEF 14951
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Foto’s niet eerder als van haarzelf afkomstig openbaar gemaakt

Hof 's-Hertogenbosch 19 mei 2015, IEF 14951; ECLI:NL:GHSHE:2015:1798 (Fotograaf tegen Ergro Steigers)
scaffolding in the skyOpdrachtgeversauteursrecht. Ergro Steigers heeft ten behoeve van de verkoop van steigermateriaal gebruik gemaakt van de foto’s die appellante in opdracht van ASC heeft gemaakt. ASC heeft appellante voor haar werkzaamheden betaald. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de foto’s door ASC zonder naamsvermelding van appellante zijn openbaar gemaakt, en dat dus het auteursrecht niet aan appellante, doch aan ASC toekwam, en op die basis de vorderingen van appellante afgewezen. Dat ASC de foto’s “als van haar afkomstig” openbaar heeft gemaakt, staat vast. Dat fotograaf, eerder dan ASC, de door Ergro Steigers gebruikte foto’s als van haarzelf afkomstig openbaar heeft gemaakt, staat onvoldoende vast. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

3.10. Wat het werkgeversauteurschap betreft:

3.11. [appellante] stelt dat zij als zzp-er onder [de naam] “Fotografie [fotografie]” ten behoeve van ASC productfoto’s – naar het hof begrijpt: de thans in het geding zijnde foto’s – heeft gemaakt (mvg sub 5). [geïntimeerde] stelt – mva sub 8 – dat [appellante] van 2008 tot en met 2013 als zzp-er administratieve werkzaamheden voor ASC heeft verricht, en incidenteel foto’s heeft gemaakt (mva sub 8).
In elk geval was dus in de lezing van beide partijen geen sprake van een dienstverband. Reeds daarom is art. 7 Aw. niet van toepassing. Daar komt bij dat ook als de lezing van [geïntimeerde] wordt gevolgd, het maken van de foto’s juist niet behoorde tot de aan [appellante] als zzp-er opgedragen werk; dat was namelijk volgens [geïntimeerde] administratief werk.

3.12. Wat het auteursrecht ex art. 8 Aw. betreft:

3.13. Dit betreft de kern van het geschil in beide instanties. Het gaat bij de openbaarmaking waarop art. 8 Aw. doelt om de eerste openbaarmaking; indien een werk reeds door de maker openbaar is gemaakt dan leidt art. 8 Aw. er niet toe dat een vennootschap die dat werk daarna “als van haar afkomstig” openbaar maakt, alsnog het auteursrecht op dat werk zou verwerven.

3.14. Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat ASC de foto’s – als eerste – openbaar heeft gemaakt en/of de foto’s openbaar heeft gemaakt zonder [appellante] als maakster te vermelden.

3.14.1. [appellante] stelt in hoger beroep:

    dat er ook folders van ASC zijn, waarop zij als maakster van de foto’s is aangeduid, althans naar haar website ‘[website]’ wordt verwezen;

    dat zij al haar foto’s direct op haar eigen website plaatst, zie prod. 3 in eerste aanleg, en dus als eerste zelf haar eigen foto’s openbaar heeft gemaakt;

    dat zij op de facturen ook kenbaar maakt dat zij zich haar auteursrecht (“copyright”) voorbehoudt.

3.14.2. Wat de stelling sub a) betreft: het hof gaat hieraan voorbij, reeds omdat [appellante] nalaat aan te geven van wanneer de folder – zij heeft de achterkant van een folder als prod. D in hoger beroep overgelegd – dateert. Indien die folder dateert van na het moment waarop de verschillen van inzicht ontstonden, kan het goed zijn dat zij is gaan aandringen op vermelding van haar als maakster, maar dat betekent dan niet dat zij zich daarmee ook het auteursrecht op eerder gebruikte foto’s heeft voorbehouden. Zij stelt ook niet dat het bij de door [geïntimeerde] gebruikte foto’s zou gaan om foto’s die afkomstig zijn uit folders waarop haar naam was afgedrukt.

3.14.3. Wat de stelling sub b) betreft: de door haar als prod. 3 in eerste aanleg overgelegde productie betreft een fotokopie van een screenprint. Deze is slecht leesbaar, doch in de adresbalk is “[website]” en rechts onderaan is 2-4-2014 leesbaar.
In eerste aanleg heeft [appellante] zich slechts op die productie beroepen ter identificering van de foto’s waar het om gaat, niet ter staving van haar thans ingenomen stelling dat zij als eerste openbaarmaker heeft te gelden. Die kwestie was toen ook nog niet aan de orde.
Thans, in hoger beroep, stelt [appellante] die kwestie wel uitdrukkelijk aan de orde en zulks staat haar vrij.

3.14.4. [geïntimeerde] stelt hier tegenover dat [appellante] die foto’s pas op haar eigen website is gaan plaatsen nadat ASC deze al op haar (ASC’s) website had geplaatst en [geïntimeerde] stelt dat [appellante] dat pas vanaf november 2011 of daaromtrent is gaan doen.

3.14.5. Mitsdien kan niet als onweersproken worden aangemerkt dat [appellante] die foto’s reeds openbaar had gemaakt voordat ASC dat deed.

3.14.6. Wat de stelling sub c) betreft: Met een enkele vermelding op een factuur achteraf kan niet een auteursrecht worden voorbehouden. Het valt ook op dat de bewuste factuur dateert van 4 december 2013. [geïntimeerde] voert ook aan dat [appellante] eerst na beëindiging van de samenwerking de reeds gemaakte afspraken met ASC wilde wijzigen.

3.14.7. Met de memorie van grieven sub 46 verdedigt [appellante] nog dat partijen stilzwijgend zouden zijn overeengekomen dat in afwijking van art. 8 Aw. het auteursrecht door [appellante] zou zijn voorbehouden. Dit blijkt echter nergens uit.

3.14.8. Ten slotte ontvouwt [appellante] in de memorie van grieven sub 38 e.v. haar visie, inhoudende dat toepassing van art. 8 Aw. in dit geval haar doel voorbij zou schieten.
Het hof deelt die visie niet.
Het hof stelt voorop dat ook aan productfoto’s soms een grote artistieke waarde kan worden toegekend, maar dat ook als dat anders is, de “artistieke waarde” niet relevant is voor de vraag of aan een werk auteursrecht toekomt of niet.
Dat gezegd zijnde kan niet worden miskend dat bij foto’s als de onderhavige, welke er in de eerste plaats toe strekken de huurders zo goed mogelijk te laten zien hoe het te huren object eruit ziet, het praktische nut voorop staat. Als dan een fotograaf ten behoeve van een catalogus reeksen foto’s maakt met geen ander doel dan de objecten zo goed mogelijk te tonen, waarbij het kunstzinnige element betrekkelijk ondergeschikt is, en voor het maken van die foto’s ook betaald wordt, dan is het geheel niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw. dat die fotograaf - bij gebreke van andersluidende afspraak - geacht moet worden te hebben ingestemd met de in genoemd wetsartikel besloten liggende constructie. Dat is niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw., doch daarmee juist geheel in overeenstemming.
Daar komt bij dat gelet op het doel van een dergelijke catalogus nu juist is dat daaraan een ruime verspreiding gegeven zal worden, naar ook de fotograaf moet begrijpen. .

3.14.9. Dat ASC de foto’s “als van haar afkomstig” openbaar heeft gemaakt, staat vast. En dat [appellante] op welke wijze dan ook eerder dan ASC de door [geïntimeerde] gebruikte foto’s als van haarzelf afkomstig openbaar heeft gemaakt, staat onvoldoende vast. [appellante] heeft in de memorie van grieven sub 55 aangeboden haar stellingen te bewijzen, maar haar bewijsaanbod in hoger beroep is daartoe in te algemene bewoordingen geformuleerd nu zij niet aangeeft wat zij zou willen bewijzen, terwijl het bovendien thans gaat om een kort geding dat zich als regel voor bewijslevering door het horen van getuigen niet leent.

3.14.10. Gelet op het vorenoverwogene falen grieven 1 en 2.