Gepubliceerd op vrijdag 17 december 2010
IEF 9290
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Wegens een gebrek aan uitvindingshoogte

EP 961Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 december 2010, HA ZA 05-3008, Teckru Projects B.V. tegen Machinefabriek P.M. Duyvis B.V.

Octrooirecht. EP m.b.t. een pers voor het scheiden van cacaomassa in cacaokoek en cacaoboter. Eindvonnis na twee tussenvonnissen o.a. m.b.t. de beperking van de conclusies en de daarop niet meer toepasselijke Spiro/Flamco-doctrine (zie vanaf Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, IEF 7454). De rechtbank vernietigt i.c. gehele Nederlandse deel van het octrooi: de conclusies van de hulpverzoeken kunnen het octrooi niet redden wegens een gebrek aan uitvindingshoogte. De vordering tot schadevergoeding wegens ‘handhaving van nietige octrooien’ wordt afgewezen: een enkele handhavingshandeling met betrekking tot een octrooi, dat later nietig wordt bevonden, leidt niet zonder meer tot aansprakelijkheid van de octrooihouder.

3.3. Partijen zijn evenwel nog in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV per 13 december 2007 voor deze zaak heeft, meer in het bijzonder is Duyvis in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij EP 961 op andere wijze wil beperken dan zij (in het licht van de toenmalige Spiro/Flamco-doctrine) al had voorgesteld, en, zo ja, daartoe een concreet voorstel te doen.

3.4. Duyvis heeft in dit verband de hiervoor in r.o. 2.1. – 2.4. weergegeven vier hulpverzoeken geformuleerd. (…)

(…) 3.10. Uit het vorenstaande volgt dat de materie van conclusies 1 t/m 4 van de hulpverzoeken 1 en 2 het octrooi niet kunnen redden wegens een gebrek aan uitvindingshoogte. Dat geldt ook voor volgconclusie 5 van het tweede hulpverzoek, nu die van de deze conclusies afhankelijk is en daarvan het lot deelt, terwijl het bijkomende kenmerk ‘dat het aantal persorganen wordt vergroot’ – zoals gezegd (vgl. r.o. 4.9. van het tussenvonnis van 25 oktober 2006) – evenzeer inventiviteit ontbeert.

3.11. Nu aldus is vast komen te staan dat het octrooi geen stand houdt, wordt ten slotte toegekomen aan de beoordeling van de ook door Teckru gevorderde schadevergoeding wegens ‘handhaving van nietige octrooien’ (vgl. r.o. 4.22. van het tussenvonnis van 25 oktober 2006). Deze vordering wordt afgewezen. Daartoe geldt dat een enkele handhavingshandeling met betrekking tot een octrooi, dat – zoals hier – later nietig wordt bevonden, niet zonder meer leidt tot aansprakelijkheid van de octrooihouder. Of van aansprakelijkheid van de octrooihouder sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Denkbaar is dat de octrooihouder die weliswaar niet weet maar ernstig redenen heeft om te vermoeden dat zijn octrooi niet geldig is maar zijn octrooi niettemin handhaaft, verwijtbaar onrechtmatig handelt jegens de vermeende inbreukmaker (vgl. HR 29 september 2006, LJN AU6098 en Hof ’s-Gravenhage 24 november 2009, IEF 8384). Dergelijke omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken.

Lees het vonnis hier.