Gepubliceerd op donderdag 17 april 2014
IEF 13766
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Schade niet aannemelijk voor door technische fout herleefd artikel

Hof Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:171 (Bouw tegen Hearst Magazines Netherlands)
Publicatie. Geen dwangsom verbeurd, ook geen schadevergoeding. Onrechtmatig verklaarde publicatie  [IEF 12102] verscheen door technische fout bij installatie van nieuwe websitesoftware weer op het internet. Het hof oordeelde dat een technische fout tot de conclusie leidt dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen. Volgens het hof [IEF13498] zou het verbeurd verklaren van een dwangsom het doel van de dwangsom voorbijschieten. Het hof oordeelt dat de schadevergoedingsvordering terecht is afgewezen, omdat schade niet aannemelijk is.

3.4. Bij de beoordeling staat voorop dat aan de redactie van Quotenet in beginsel, binnen de wettelijke kaders, de vrijheid toekomt om artikelen te plaatsen en de inhoud daarvan te bepalen. Daartegenover staat het recht van [appellant] op bescherming van zijn eer en goede naam. In deze zaak gaat het erom of Quotenet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door plaatsing van het genoemde artikel op haar website en of [appellant] ten gevolge daarvan schade heeft geleden. Voor het toewijzen van een voorschot op schadevergoeding als gevorderd dient voorshands aannemelijk te zijn dat de publicatie heeft geleid tot schade.

3.5. Tegenover de gemotiveerde betwisting door Hearst heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van de publicatie schade heeft geleden als door hem gesteld. Wat betreft materiële schade heeft hij weliswaar gesteld dat cliënten van zijn praktijk zijn vertrokken of zijn weggebleven maar zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet zonder meer in te zien dat zulks is geschied doordat hij in het artikel een snelheidsduivel is genoemd en dat daarin staat dat hij een aantal dagen heeft vastgezeten. Ook met de overgelegde verklaring van de telefoniste van zijn juristenpraktijk, [C], wordt dit causale verband niet aannemelijk gemaakt. Zij verklaart weliswaar dat zij een aantal telefoontjes heeft gekregen van cliënten die de relatie met [appellant] wilden beëindigen, maar niet welke redengeving daaraan door hen ten grondslag is gelegd, in het bijzonder of deze reden iets met het gewraakte artikel van doen heeft. Aan de verklaring van de office manager [D] – die de levenspartner is van [appellant] – moet in dit verband onvoldoende gewicht worden toegekend nu enerzijds haar verklaring slechts berust op horen zeggen en anderzijds – zoals uit het voorgaande volgt – haar verklaring omtrent de redengeving die door de betreffende cliënten aan hun wens ten grondslag zou zijn gelegd, niet wordt bevestigd door de verklaring van Hatimi voornoemd. Met betrekking tot immateriële schade overweegt het hof dat [appellant] vaker negatief in het nieuws is verschenen en – zoals hij zelf ook erkent – niet van onbesproken gedrag is. Tegen die achtergrond heeft hij ook zijn stelling dat zijn reputatie door het artikel is aangetast en hij deswege immateriële schade heeft geleden onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.