IEF 22007
23 april 2024
Uitspraak

Stelling dat overeenkomst overdracht van IE-rechten behelst, gaat niet op

 
IEF 22006
23 april 2024
Uitspraak

Loungeset van Borek maakt geen inbreuk op IE-rechten Varico c.s.

 
IEF 22005
22 april 2024
Artikel

Wetsvoorstel 'Wet versterking auteurscontractenrecht' ingediend bij Tweede Kamer

 
IEF 12712

Geen foto’s aub: over fotografie, privacy en de wet

No photos sign at Japanese hospital goth stall, Camden Market, London, UK.JPGEen redactionele bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel.

Zweden verbiedt fotografie zonder toestemming, kopte NU.nl vanmiddag en ik zag enkele minuten later soortgelijke berichten bij andere nieuwssites verschijnen. Op Twitter zag ik daarna diverse reacties op dit nieuws verschijnen die gelijk een scheiding van geesten leek weer te geven. De één vindt het belachelijk en is blij dat er in Nederland niet zo’n “belachelijke” wet op stapel staat terwijl een ander juist wel Zweden als een wenselijk voorbeeld hierin ziet.

Om bij die laatste categorie te beginnen valt er veel te zeggen voor zo’n wet. Ongeacht hoe uitgebreid de privacywetgeving ook is in een land, de combinatie van de explosief toegenomen mogelijkheden om foto’s te maken met smartphones en de opkomst van sociale netwerken betekent dat je in de praktijk nauwelijks achteraf kunt optreden tegen foto’s (van jou) die ongewenst geplaatst worden op Facebook, Twitter of Google+. In een tijd waarin je door potentieel iedereen om je heen gefotografeerd kunt worden is het niet vreemd dat je als burger daar tegen beschermd wilt (kunnen) worden. En daar past een fotografiewet dus uitstekend bij die heimelijke fotografie – dus zonder dat je het weet en daar (impliciet) toestemming voor gegeven hebt – aan banden legt. In de berichtgeving over die wet wordt ook benadrukt dat dit ook geldt voor het vastleggen en publiceren van pesterijen buiten de school. Voor Zweedse scholen gold al langer een fotografie- en filmverbod om de privacy van kinderen te garanderen.

Polderfotografie
Voor diegenen die menen dat zoiets toch te ver gaat en dat het in Nederland niet van toepassing is, zal het wellicht als een verrassing komen dat we een iets mildere variant van deze wetgeving al lang in ons Wetboek van strafrecht hebben staan. Daar wordt onderscheid gemaakt in fotograferen en filmen in openbare ruimtes en in niet-publieke plaatsen. Artikel 441b gaat echter expliciet over aangebrachte/opgehangen camera’s waarmee gefilmd of gefotografeerd kan worden. Het opzettelijk filmen of fotograferen van personen met een aangebrachte camera in de openbare ruimte is verboden, tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Eveneens geen heimelijke fotografie dus. Daarom moeten er bordjes hangen of moet de camera duidelijk zichtbaar zijn voor degenen die gefilmd of gefotografeerd worden. Het wetsartikel gaat dus niet over camera’s die met de hand vastgehouden worden dus het biedt geen enkele bescherming tegen het ongewenst gefotografeerd worden door je vrienden met hun iPhones terwijl je dronken over straat zwalkt. Ook al wil je die vast niet terugzien op Facebook.

Misschien dat je zou denken dat de regels minder streng zijn voor foto’s in de privesfeer van je woonkamer tijdens een feestje. Maar niets is minder waar want artikel 139f van het Wetboek van strafrecht stelt dat opzettelijk filmen of fotograferen in woningen of niet-publieke plaatsen eveneens verboden is tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Of het nu een aangebrachte camera is of dat je hem zelf vasthoudt, je moet duidelijk aankondigen dat je foto’s maakt zodat je personen de gelegenheid kunt geven niet gefotografeerd te worden. Doe je dat niet dan is het fotograferen verboden en is zelfs het in bezit hebben van dergelijke foto’s verboden.

Gedane zaken nemen geen keer
Aankondigen of duidelijk laten zien dat je foto’s maakt betekent in de praktijk niet dat je door een fotograaf in de gelegenheid wordt gesteld niet op een foto te komen. Het voorkomt dus ook al niet dat anderen ongewenst foto’s van je maken en bijvoorbeeld online publiceren. En achteraf bezwaar maken klinkt leuk maar daar zeggen de wetsartikelen ook nog indirect wat over. Het gaat in de artikelen namelijk om wederrechtelijk fotograferen. Wederrechtelijk betekent dat er een afweging moet plaatsvinden van belangen en dat houdt in de praktijk in dat het recht op privacy van een gefotografeerde afgewogen wordt tegen het recht van de fotograaf die foto toch te maken. Het privacybelang van een persoon weegt al snel zwaarder dan een belang dat een fotograaf heeft maar ja, daar heb je niet heel veel aan als die vervelende foto’s eenmaal online staan. Krijg ze er maar eens weer van af.

Ook al lijkt de wetgeving in Nederland wel te beschermen tegen heimelijk fotograferen, het verschil met de fotografiewet in Zweden is best groot. Juist omdat je vooraf wel regels kunt opstellen maar de veranderende technologieën er voor gezorgd hebben dat je achteraf feitelijk geen middel in handen hebt om ook daadwerkelijk privacyschendingen te voorkomen. Ik zie dan ook wel de logica om fotografie en video, of het portretrecht, gelijk te trekken met bijvoorbeeld het auteursrecht. Toestemming als vereiste voordat er gepubliceerd mag worden. Waarom zou ik minder te zeggen mogen hebben over een foto of video waar ik op afgebeeld sta dan over de teksten en foto’s die ik zelf gemaakt heb?

Ik ben wel benieuwd hoe in Zweden straks het begrip toestemming ingevuld gaat worden want ik zie ook niet voor me dat elke smartphone en camera-eigenaar met toestemmingsformulieren moet gaan rondlopen. Een mondelinge toestemming zou echter ook al kunnen voldoen. Zeker omdat iedereen ook wel kan snappen dat je geen mondelinge toestemming gegeven hebt voor foto’s die tegen jouw belangen indruisen.

Laten we in Nederland die Zweedse wet maar eens goed bestuderen. Wellicht verdient het navolging.

IEF 12711

Lisbon Council: Copyright Reform for Growth and Jobs

Ian Hargreaves and Bernt Hugenholtz, Copyright Reform for Growth and Jobs: Lisbon Council Policy Brief, Issue 13/2013.
This policy brief has two parts. In part one, which begins on the next page, we look at the economic arguments for reforming copyright. In part two, which begins on page 6, we present a menu of possible options to policymakers. These proposals do not comprise an integrated slate of equally important and interdependent recommendations; rather they are a list of ideas, all of them well canvassed in debates in recent years, and which have a part to play in addressing today’s problems. (...)

Meanwhile, we urge the European Commission and member states to examine more immediate opportunities for reform of the kind set out (by no means exhaustively) below.
I. Make limitations and exceptions more harmonised and flexible
II.Shorten terms of protection to proportionate levels
III. Simplify online licensing across the EU
IV. Recalibrate the reproduction right
V. Simplify legal protection of digital rights management systems
VI. Downsize the database right
VII. Rebalance copyright enforcement remedies

Lees verder

IEF 12710

Opeisen dwangsommen na afwijzing in hoger beroep is misbruik

Hof 's-Hertogenbosch 28 mei 2013, LJN CA1524 (X tegen Technoton en Electronic c.s.)
Als randvermelding. Misbruik van bevoegdheid bij executie van dwangsommen. Nu in hoger beroep de vordering van Technoton jegens appellante alsnog is afgewezen, levert het opeisen van dwangsommen wegens het door appellante niet hebben voldaan aan het gebod tot nakoming waarvan de dwangsommen waren opgelegd waaraan appellante jegens Technoton niet (meer) hoefde te voldoen, misbruik van bevoegdheid op. Het hof vernietigt het vonnis en wijst (alsnog) de vordering van geïntimeerden c.s. af.

In citaten:

4.4 Het hof begrijpt uit de stellingen van [appellante] dat de in r.o. 5.1 en 5.2 neergelegde hoofdveroordelingen in haar visie aldus moeten worden uitgelegd, dat deze slechts hun grondslag vinden in een rechtsverhouding die bestaat tussen Technoton en [appellante] en dat om die reden de hoofdveroordelingen geacht moeten worden slechts jegens Technoton te zijn toegewezen.

4.5 Aan [appellante] kan worden toegegeven dat de gevorderde voorzieningen betalingen betreffen waartoe [appellante] jegens Technoton was gehouden en dat de door de rechtbank uitgesproken hoofdveroordeling in zoverre de toewijzing behelsde van een vordering van Technoton op [appellante]. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank de op nakoming van die vordering gestelde dwangsom jegens alle eisende partijen heeft uitgesproken. Kennelijk achtte de rechtbank ook bij de andere eisende partijen een belang aanwezig bij nakoming door [appellante] van de hoofdvordering. Naar het oordeel van het hof kan uit het enkele feit dat de hoofdveroordeling een vordering van Technoton jegens [appellante] betrof dan ook niet zonder meer worden geconcludeerd dat de rechtbank met de hoofdveroordeling geen veroordeling jegens alle eisende partijen zou hebben beoogd.

4.6. (...) Bij de vraag of de executie van verbeurde dwangsommen misbruik van bevoegdheid oplevert, stelt het hof voorop dat de rechter in een executiegeschil een bijzondere terughoudendheid past. Voor de tenuitvoerlegging van iedere executoriale titel geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat misbruik van bevoegdheid wordt aangenomen, anders dan in sprekende gevallen.

4.7. (...) Nu in hoger beroep de vordering van Technoton jegens [appellante] alsnog is afgewezen, levert een opeisen door [geintimeerden] c.s. van dwangsommen wegens het door [appellante] niet hebben voldaan aan het gebod (tot nakoming waarvan de dwangsommen waren opgelegd) waaraan [appellante] jegens Technoton niet hoefde te voldoen, misbruik van bevoegdheid op.

IEF 12708

Nederlandse positie onderhoudsbeurt, wijziging gemeenschapsmerkenverordening

Nederlandse positie fiche nieuwe commissievoorstellen inzake Wijziging Gemeenschapsmerkenverordening en Herschikking merkenrichtlijn, Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1618.
Nederland verwelkomt de wijziging van de Gemeenschapsmerkenverordening en de herschikking van de Merkenrichtlijn en staat positief tegenover het moderniseren van het EU merkenstel en de nationale merkenstelsels om innovatie en economische groei te bevorderen. Uit de impact assessment en de grootschalige consultaties van belanghebbenden, waaronder gebruikers van het systeem, blijkt dat de - alweer een groot aantal jaren geleden ingevoerde - harmonisatie van de registratie van het gemeenschapsmerk aan een ‘onderhoudsbeurt’ toe is.

De voorstellen tot wijziging van de Gemeenschapsmerkenverordening en de herschikking van de Merkenrichtlijn betreffen modernisering van de huidige regelgeving met als doel het merkenstelsel doeltreffender, efficiënter en meer samenhangend te maken. Nederland verwelkomt dit doel; er is geen noodzaak tot fundamentele wijzigingen, maar zeker ruimte voor verbeteringen en fijnslijpen van bestaande bepalingen en praktijken. Uit het impact assessment blijkt dat de registratie van het gemeenschapsmerk aan een ‘onderhoudsbeurt’ toe is. Nederland heeft veel baat bij een goed functionerend (Benelux en EU) merkensysteem. Veel Nederlandse bedrijven, organisaties en burgers maken hier gebruik van door bijvoorbeeld naam, logo, kleur, vorm etc. van hun innovaties te beschermen en zo hun concurrentiekracht te vergroten. De herziening van het merksysteem in het geheel sluit goed aan bij het kabinetsbeleid.

Nederland is voorstander van een verdergaande harmonisatie van nationale merkenwetgevingen en -procedures om deze beter verenigbaar te maken met het stelsel van gemeenschapsmerken. Daarbij is belangrijk, maar dat wordt ook door de Commissie erkend, dat het nationale en het EU-systeem naast elkaar blijven bestaan. Ook is Nederland voorstander van een verdergaande samenwerking tussen BHIM en de nationale bureaus om convergentie tussen de bestaande praktijken te vergroten en gezamenlijk hulpmiddelen voor het nog efficiënter aanvragen van merken te ontwikkelen. Het voorstel tot het bieden van een solide juridische basis tot samenwerking wordt dan ook toegejuicht. Verder staat Nederland positief tegenover de voorstellen met betrekking tot terugbrengen van het automatisch kunnen registreren van een merk in 3-klassen voor waren en diensten naar een ‘betaal-per-klasse’-systeem en het afschaffen van de ambtshalve onderzoeken naar merken door nationale bureaus.

Dit laat onverlet dat de voorstellen ook aanleiding geven tot een aantal kritische vragen, waaronder de door de Commissie voorgestelde wijzigingen met betrekking tot:
- de verhouding met geografische aanduidingen/traditionele termen en handelsnamen;
- de aanduiding en classificatie van waren en diensten;
- de efficiënte co-existentie en complementariteit tussen het gemeenschapsmerk en het Benelux-merk;
- onduidelijkheden van een aantal (materiële en procedurele) bepalingen, zoals de toepassing van de absolute gronden, verplichting tot gebruik, aanwijzing en classificatie van waren en diensten en inhoud van de voorgestelde oppositieprocedure;
- de vele bepalingen die rechtstreeks gevolgen kunnen hebben voor de werkzaamheden van BBIE en een aanzienlijke verzwaring van de reeds bestaande taken (en kosten) kan opleveren;
- de wijze waarop en de mate waarin de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen aan de Commissie wordt overgelaten.

De uitbreiding tot waren die in het douanegebied worden binnengebracht (artikel 9 lid 5 COM 2013/161 en resp. artikel 10 lid 5 COM 2013/162 ) is een belangrijk punt van zorg. De Commissie geeft aan dat in Europa snel een regelgevingskader moet worden ingevoerd om de strijd tegen namaak, ook in doorvoer, daadwerkelijk te kunnen aanvatten. Zij stelt daarom voor de bestaande lacune op te vullen en houders van rechten de mogelijkheid te bieden het binnenbrengen van waren in het douanegebied van de Unie door derden te verhinderen, wanneer deze waren zonder toestemming een merk dragen dat in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven merk en ongeacht of de waren al dan niet in de vrije handel worden gebracht. Nederland heeft regelmatig aangegeven dat inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (waaronder merken in het algemeen en namaak in het bijzonder) grote commerciële schade kunnen toebrengen aan handel en economie en bestreden dienen te worden. Ook kan namaak een gevaar opleveren voor veiligheid en volksgezondheid. Indien het hier echter gaat om legitieme generieke medicijnen die zich in doorvoer in Nederland bevinden, is Nederland sinds lange tijd (zie ook noot 5) van mening dat, als er geen hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze goederen op de EU-markt terecht zullen komen, er geen sprake zou moeten zijn van (een vermoeden van) een inbreuk op een merkrecht.

IEF 12707

Reacties van bijna-naamgenoten op Broeren/Duijsens

Een bijdrage van Sil Kingma, SOLV Samen op de reactie van Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.Dat voor mij bestemde complimenten bij mijn bijna-naamgenoot terecht komen [zie IEF 12691], zegt wel iets over de bekendheid van het merk ”Sikke Kingma” en geeft mij reden te twijfelen aan mijn eigen gezicht in de markt. Die bekendheid zal hij onder meer te danken hebben aan de kundige wijze waarop hij zaken in cassatie bepleit. Ook zijn reactie op mijn commentaar op het arrest Broeren/Duijsens getuigt hiervan.

Zijn standpunt dat de Hoge Raad in r.o. 3.6 – waarin de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing wordt afgewezen met de motivering dat anders "alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen" – doelt op de "rem op de culturele ontwikkelingen", is verdedigbaar. De betreffende overweging van de Hoge Raad zou inderdaad zo kunnen worden uitgelegd dat dit door het auteursrecht beschermde resultaat – de culturele ontwikkeling - niet via de achterdeur van de prestatiebescherming mag worden gedwarsboomd.

Mijn voornaamste punt van kritiek op het arrest van de Hoge Raad is echter dat het enkele feit dat het auteursrecht een bepaald resultaat wenst te beschermen en hiertoe de bescherming van stijlelementen uitsluit, nog niet (automatisch) inhoudt dat dit ook binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing moet gelden. Hetgeen een grammaticale interpretatie van arrest lijkt te suggereren. Bovendien valt het niet uit te sluiten dat bescherming van stijl onder het leerstuk van de slaafse nabootsing juist een positieve bijdrage aan de culturele ontwikkeling oplevert. Dit zal met name gelden waar het zogenoemde “eigenstijlelementen” betreft. Maar ook overigens valt er wel wat voor te zeggen om in ieder geval nodeloos verwarringstichtende stijlnabootsingen via de weg van prestatiebescherming te verbieden.

Wat hier ook van zij, het was zuiverder geweest om te oordelen dat binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing, evenals binnen het auteursrecht, een rem op de culturele ontwikkeling moet worden voorkomen. Verder had de Hoge Raad er goed aan gedaan om toe te lichten waarom bescherming van dit resultaat ook binnen het leerstuk van de slaafse nabootsing noodzakelijk is en had hij moeten uitleggen waarom hiertoe de bescherming van stijlkenmerken onder het leerstuk van de slaafse nabootsing moet worden afgewezen. Vooral dit laatste is wat mij betreft van belang.

Naar mijn idee is het dus niet zozeer mijn noot, maar het arrest van de Hoge Raad dat ter zake “onnodig verwarring” sticht, althans onvolledig is.

IEF 12706

Vordering benadeelde partij in strafzaak merkvervalste horloges toegewezen

Strafrechter Rechtbank Oost-Brabant 2 april 2013, parketnr. 01/994070-12 (namaak-Ice Watch)
Uitspraak ingezonden door Samantha Brinkhuis en Thomas Conijn, De Brauw Blackstone Westbroek.
Strafrecht. Handelsnaam/merkrecht. Modelrecht. Proceskostenvergoeding 1019h Rv. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij 3000 horloges heeft ingevoerd die zelf of hun verpakking valselijk waren voorzien van handelsnaam of merk althans hetzelfde uiterlijk vertoonden als een model. De verdediging roept in dat er geen bewijs aanwezig is voor beroeps- of bedrijfsmatige uitoefening van het plegen van de feiten en verdachte wist niet dat in de dozen valse horloges zaten. De vordering ad € 2.723,50 van de benadeelde partij wordt toegewezen nu de schade voldoende causaal verband heeft met het bewezenverklaarde feit.

Hierbij inbegrepen zitten de kosten voor de beoordeling van de horloges, de rechtsbijstand voor de aangifte en verdere rechtsbijstand. Artikel 1019h Rv wordt toegepast.

De douane heeft, op verzoek van DHL die de zending niet vertrouwde, een partij goederen gecontroleerd. De verdachten zijn aan de FIOD overgedragen op het moment dat de laatste dozen werden ingeladen op het ophaalpunt van DHL. Door TKS, die exclusief gerechtigd is om de Ice Watch te voeren, is aangifte gedaan. Verdachte verklaard dat hij pakketjes moest ophalen voor ene Patrick waarmee hij via Marktplaats in contact is gekomen. Hij biedt de horloges aan via advertenties en verdient gemiddeld 3 tot 7 euro per horloge. Verdachte had een financieel belang bij het ophalen van de pakketjes. Dat de verdachte niet wist dat de door hem afgehaald pakketjes dezelfde namaakhorloges bevatten als die welke hij met grote regelmaat van Patrick had gekocht acht de rechtbank, mede in aanmerking genomen het feit dat de pakketjes blijkens de daarop aangetroffen vrachtdocumenten afkomstig waren uit China (waarvan bekend is dat daar veel namaakartikelen vandaan komen) is gelet op dit alles niet geloofwaardig.

Citaat, p.6 - Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid merkvervalste horloges, terwijl hij van het plegen ervan zijn beroep heeft gemaakt. Door het op de markt brengen van deze merkvervalste horloges wordt de merkenhouder benadeeld.

Citaat, p. 7 - De schade die verband houdt met het beoordelen van de aangetroffen horloges acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar nu deze schade voldoende causaal verband heeft met het bewezenverklaarde feit. De merkgerechtigde zal immers, geconfronteerd met het vermoeden dat sprake is van inbreuken op zijn merkrechten, onderzoek moeten doen (en in dat verband kosten maken) teneinde vast te stellen of van inbreuk sprake is. Dat dergelijk onderzoek in beginsel door de merkhouder dient te geschieden vloeit voort uit het gegeven dat de merkhouder bij uitstek en - doorgaans - met uitsluiting van anderen in staat is te beoordelen (aan de hand van zogenaamde echtheidskenmerken) of de aangetroffen goederen inbreuk maken op zijn intellectuele eigendomsrechten. Door het voorhanden hebben van vervalsingen heeft verdachte de benadeelde partij genoopt tot het doen van dergelijk onderzoek en (dus) tot het maken van kosten.

Namens benadeelde partij wordt voorts vergoeding gevorderd voor de kosten van rechtsbijstand, verband houdende met het doen van aangifte alsmede de kosten terzake de indiening van de vordering tot vergoeding van de schade.

IEF 12705

Ambtshalve gematigde proceskosten in hoger beroep herbegroot

Hof Amsterdam 28 mei 2013, zaaknr. 138034 / KG ZA 12-192 (Vereniging van Professionele Woningbemiddelaars tegen Courant International B.V.)
Uitspraak ingezonden door Charlotte de Boer en Wim Maas, Deterink N.V..
Zie eerder IEF 11653, waarin de vordering tot staken inbreuk op merk en handelsnamen toegewezen en de proceskosten gematigd tot €3000.

VPW voert tegen de ambtshalve gematigde proceskostenveroordeling een grief aan. Immers Courant International heeft geen enkel verweer gevoerd en het staat de voorzieningenrechter niet vrij deze proceskostenvordering (€8.943,71) te matigen. Het hof is van oordeel dat het onderhavige kort geding als relatief eenvoudig moet worden aangemerkt en dat de gevorderde proceskosten onredelijk hoog zijn. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de kostenveroordeling. Met in achtneming van de indicatietarieven in IE-zaken worden de kosten herbegroot op €6.000 excl. BTW en verschotten (ad €674,57). De uitkomst van het hoger beroep geeft aanleiding om de kosten in hoger beroep te compenseren.

IEF 12704

Hanger slaafs nagebootst, ondanks duidelijk verschillende achterzijden

Hof Amsterdam 28 mei 2013, zaaknr. 200.110.656/01 (All Round Company Support tegen Dutch Designz B.V.)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Charlotte de Boer, Deterink N.V..
In navolging van IEF 9354 (Vzr), IEF 11436 (Rb) en IEF 11041 (Hof). Allround brengt de sieradenlijn "Mi Moneda" op de markt met verwisselbare onderdelen, DD doet dit onder de naam "Quoins". De grieven richten zich respectievelijk tegen het oordeel dat Quoins-hangers, -munten en de combinatie ervan niet als slaafse nabootsingen zijn aan te merken.

Het hof is van oordeel dat de Quoins-hangers (sec) wel en de Quoins-munten niet onrechtmatige slaafse nabootsingen zijn van de Mi Moneda-hanger (sec). DD zal geen combinaties op de markt kunnen brengen die een slaafse nabootsing vormen, er is geen belang bij toewijzing van deze vordering. Het hof vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis en beveelt staking van onrechtmatig handelen door het aanbieden van de hangers (houder zonder munt of schijf), het doen van opgave en beveelt een recall. Van een standaardisatiewens is geen sprake.

Hangers:

8. DD betwist a) dat de Mi Moneda hanger een eigen plaats op de markt in naam toen de Quoins hanger op de markt kwam in september 2010, b) dat sprake is van verwarringsgevaar en c) dat zij een andere weg had kunnen inslaan zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid.

Dat diverse elementen op zichzelf al bekend waren of niet voor bescherming in aanmerking kwamen, doet er niet aan af dat de Mi Moneda-hanger een eigen gezicht had, dat juist gelegen is in de combinatie van deze elementen. Ondanks duidelijke verschillen aan de achterzijde en de versiering is verwarring te duchten, de totaalindruk die bij het relevante publiek, vrouwen van 16 tot 40 jaar, wordt bepaald door de hanger die in het algemeen met de voorzijde naar voren wordt gedragen en aangeboden. Dat in winkels de collecties naast elkaar te koop zijn is onvoldoende reden om anders te oordelen.

In de branche van eenvoudig verwisselbare sieraden is een mate van standaardisatie niet ongewoon, echter er kan niet worden afgeleid dat bij het publiek de wens bestaat dat de hangers dezelfde vormgeving hebben.

Munten en combinatie: Het hof is van oordeel dat de vordering niet concreet is door niet de munten aan te duiden. Ronde munten met een bepaalde diameter, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalige Nederlandse betaalmiddelen, verdienen zonder meer geen bescherming.

Er waren al eerder munten vóór 2010 op de markt, bovendien acht het hof de uit stukjes parelmoer bestaande munten banaal en triviaal. Er is geen sprake van slaafse nabootsing van de munten. DD zal geen combinaties op de markt kunnen brengen die een slaafse nabootsing vormen, er is geen belang bij toewijzing van deze vordering.

17. Tussen partijen staat vast dat de maten van de munten gelijk zijn aan de zilveren rijksdaalder sinds 1969 en het zilveren tientje.

Bij pleidooi in hoger beroep heeft DD onbetwist gesteld
- dat zij meer dan 1000 verschillende munten, waaronder zogenaamde kuipjes en cabuchons (bolvormige munten) op de markt brengt,
- dat All Round een aantal munten aanbiedt die overeenstemmen met de door DD eerder op de markt gebracht munten
- dat zij sedert het in kort geding gewezen vonnis van 20 januari 2011 de zeven voormelde munten niet meer aanbiedt.

18. Het bovenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat de vordering met betrekking tot de niet concreet aangeduide munten al moet worden afgewezen omdat deze geen betrekking hebben op concreet aangeduide producten. Ronde munten met een bepaalde diameter, die bovendien dezelfde maat hebben als voormalige Nederlandse betaalmiddelen, verdienen zonder meer geen bescherming.

IEF 12703

Digitalisering van audiovisueel erfgoed: Naar een wettelijke publieke taak

J.M. Breemen, V.E. Breemen & P.B. Hugenholtz, Digitalisering van audiovisueel erfgoed: Naar een wettelijke publieke taak - Onderzoek in opdracht van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, IVIR.nl, december 2012.
16mm NewsarchiveDeze studie onderzoekt wat de publieke taak van de Stichting Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid inhoudt, c.q. zou moeten inhouden. In het eerste deel staan de ontstaansgeschiedenis van het instituut en de ontwikkeling van de taken centraal. Dit deel beschrijft de totstandkomingsgeschiedenis van één nationaal audiovisueel instituut (1.1) en de kernrollen en dagelijkse activiteiten van Beeld en Geluid (1.2). Zoals zal blijken, kan de taakstelling van Beeld en Geluid worden omschreven als meerledig: zowel bedrijfsarchief als cultuurhistorisch archief met een educatieve taak. Vervolgens wordt de digitale praktijk van het instituut nader bekeken (1.3).

In het tweede deel van het onderzoek worden de (juridische) status en taakstelling van twee buitenlandse publieke audiovisuele archieven - in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - geanalyseerd. Op basis van het voorgaande wordt in het derde deel van het onderzoek geconcludeerd dat Beeld en Geluid de facto een publieke taak vervult en worden de contouren van een wettelijke taak geschetst.

Lees verder

IEF 12702

Staatsloterij heeft misleidende mededelingen gedaan

Hof Den Haag 28 mei 2013, LJN CA0587 (Stichting Loterijverlies.nl tegen Staatsloterij) - persbericht
Als randvermelding.
Reclamerecht. Misleidende reclame; collectieve actie; vordering van Stichting Loterijverlies tegen Staatsloterij op grond van artikel 6:194 (oud) BW toegewezen.

In hoger beroep vordert Loterijverlies succesvol een verklaring voor recht dat Staatsloterij gedurende de periode 2000 t/m 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW; tevens dat Staatsloterij in 2008 misleidende mededelingen heeft gedaan over de hoogte van prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. De overige grondslagen voor de vorderingen worden afgewezen.

In citaten, de toegewezen gronden:

4. Vordering A (i), (ii) en (iv): gegarandeerde en gewonnen prijzen, winkansen
4.17 (...) Staatsloterij meent niettemin dat vordering A, in haar hier aan de orde zijnde onderdelen, niet (volledig) kan worden toegewezen, om drie redenen.

4.18. In de eerste plaats betoogt Staatsloterij, dat Loterijverlies geen voldoende belang heeft bij vordering A omdat er door het handelen van Staatsloterij geen of hooguit een miniscule kans op winst is gemist (in de orde van grootte van het verschil tussen 0,00000667 % en 0,000000953 %, zie rov. 4.14) en de schade per deelnemer daarom nihil is althans nagenoeg nihil (een fractie van een eurocent). Hiermee ziet Staatsloterij echter over het hoofd dat de schade als gevolg van de misleidende mededelingen van Staatsloterij niet bestaat uit het verlies van de kans op winst (het positief belang), maar uit de kosten van aankoop van een staatslot (het negatief belang) waarvan, gezien het onder 4.17 gegeven oordeel, een aanzienlijk deel van de consumenten zou hebben afgezien, althans tegen dezelfde voorwaarden, wanneer Staatsloterij juiste en volledige mededelingen had gedaan. Ook de in dit verband door Staatsloterij betrokken stelling (zie punt 3.28 MvA), dat de deelnemers hierdoor geen vermogensschade kunnen hebben geleden omdat zij 'nooit enige 'winkans' zijn misgelopen' faalt. In rov. 4.12 is immers geoordeeld dat de kans op winst kleiner was dan door Staatsloterij was gesuggereerd, met de in de daarop volgende rechtsoverwegingen beschreven consequenties. Geconcludeerd moet worden dat ten aanzien van de hier bedoelde onderdelen van vordering A het - in rov. 2.5 al aangestipte - 'onvoldoende belang'-verweer van Staatsloterij niet slaagt.

4.19 In de tweede plaats heeft Staatsloterij aangevoerd - zie CvD onder 57, deels herhaald in punt 5.11 MvA - dat iedere vordering die ziet op de periode voor 2003, althans 18 september 2003, is verjaard, zulks kennelijk op basis van de redenering dat op de datum van de inleidende dagvaarding (ID) in deze zaak, 18 september 2008, vijf jaren waren verstreken sinds (18 september) 2003. Voor de gevorderde verklaringen voor recht, waaronder vordering A, geldt evenwel een verjaringstermijn van twintig jaren (artikel 3:306 BW), en niet van vijf jaren zoals door Staatsloterij tot uitgangspunt is genomen. In zoverre stuit haar verjaringsverweer hierop af. Indien in een geval als het onderhavige, waar het uiteindelijke doel het verkrijgen van schadevergoeding is, nochtans zou moeten worden gekeken naar de vijf-jaartermijn van artikel 3:310 BW, dan kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Gezien het onder 4.8 overwogene kan immers niet worden aangenomen dat de deelnemers aan de staatsloterij, althans de bij Loterijverlies aangesloten deelnemers, voor de uitzending van Tros Radar van 29 oktober 2007 met de gestelde schade bekend zijn geworden - Loterijverlies zelf bestond toen niet eens - zodat de termijn van deze verjaring op zijn vroegst kan zijn gaan lopen op 29 oktober 2007 en dus ten tijde van de ID nog niet was verstreken.

4.20 In de derde plaats heeft Staatsloterij naar voren gebracht dat Loterijverlies zich op het standpunt stelt dat alle reclame-uitingen van Staatsloterij uit de periode 2000-2008 misleidend zijn, 'zodat het petitum aldus kon worden geformuleerd', doch dat Loterijverlies in dit standpunt niet kan worden gevolgd aangezien vordering A moet zijn toegespitst op bepaalde als zodanig aangeduide mededelingen. Het hof constateert dat het standpunt dat Staatsloterij aan Loterijverlies toeschrijft aansluit bij het petitum sub (i) van Loterijverlies uit de eerste aanleg, strekkende tot een declaratoir dat 'de reclame-uitingen' misleidend zijn (vgl. de punten 1.5 en 3.1 van de PE van Staatsloterij), maar niet meer bij de in hoger beroep daarvoor in de plaats gestelde vordering A die strekt tot een declaratoir, dat in de bedoelde periode misleidende mededelingen zijn gedaan. Als derhalve klaarblijkelijk berustend op een misverstand, wordt aan dit verweer van Staatsloterij voorbij gegaan.
4.21  Het voorgaande brengt met zich dat vordering A van Loterijverlies met betrekking tot de onderdelen (i), (ii) en (iv) toewijsbaar is, over de periode t/m 2007 (zie rov. 4.5). Omdat het hof tot dit oordeel is gekomen zonder gebruik te maken van de in opdracht van Loterijverlies door ing. J.F.G. Klaver gehouden, als productie 10 bij MvG overgelegde, enquete (hierna: de Klaver-enquete), een enquete van Tros Radar (zie punt 33 MvG), het door Loterijverlies als productie B overgelegde rapport 'Onderzoek Kansspelen Communicatie Partners' van marktonderzoeksbureau Kien van oktober 2012 (hierna: het Kien-rapport) en de door Loterijverlies als productie I overgelegde crossing-tabellen, kunnen de daartegen gerichte bezwaren van Staatsloterij onbesproken blijven.

5.   Vordering A (iii): de hoogte van de (uitgekeerde) prijzen
5.1  Loterijverlies heeft haar stelling, dat de hoogte van de uitgekeerde prijzen lager is dan de advertenties van Staatsloterij doen vermoeden, geconcretiseerd (in punt 72 MvG) en uitgewerkt (in productie 14 bij MvG) voor één geval, namelijk de Koninginnedagtrekking in 2008. In productie 14 zijn een aantal 'reclamespotjes van radio en tv' weergegeven, waaronder deze twee:
-   'Wordt u straks miljonair van oranje? Dat is heel goed mogelijk want tijdens de Koninginnedag op 30 april gaat er maar liefst 10 x 1 miljoen uit.'
-  'U heeft nog maar 7 dagen om kans te maken op één van de prijzen van een miljoen (...).'
In die productie staat verder vermeld dat er 10 successen waren gecommuniceerd en dat het werkelijk aantal successen ook 10 bedroeg, maar dat er slechts € 6.800.000,- was uitgekeerd, terwijl € 10.000.000,- was gecommuniceerd, en dat dit 'een procentuele overdrijving van 47,06% betekent'. Het verweer van Staatsloterij, dat de hier bedoelde trekking buiten de periode valt van waar de vordering op ziet, gaat niet op; vordering A strekt zich uit over de periode 't/m 2008'. Het enige andere verweer dat Staatsloterij op dit punt heeft gevoerd (zie punt 4.59 MvA) houdt in dat productie 14 geen onderbouwing bevat van de gestelde lagere uitkering. Hierin is echter geen (onderbouwde) betwisting te lezen van de in productie 14 opgenomen toelichting, zodat deze als vaststaand moeten worden beschouwd en geen nadere onderbouwing behoeft. Hierbij is in aanmerking genomen dat Staatsloterij zich er niet over heeft beklaagd dat die toelichting in een productie is opgenomen, en niet in de MvG zelf. Nu de in punt 72 MvG ingenomen stellingen in samenhang bezien met de in productie 14 daarop gegeven toelichting, de daaraan door Loterijverlies verbonden conclusie kunnen dragen (zie ook de punten 15 en 24 MvG), dat voor de Koninginnedagtrekking in 2008 misleidende mededelingen zijn gedaan over de hoogte van de uit te keren prijzen, is vordering A ook wat onderdeel (iii) betreft toewijsbaar, zij het alleen voor 2008 nu het enige door Loterijverlies geconcretiseerde geval van deze vorm van misleiding in dat jaar heeft plaatsgevonden.

Lees de uitspraak LJN CA0587 (pdf)

Op andere blogs:
ICTRecht (Staatsloterij schuldig aan misleidende reclame)