IEF 22007
23 april 2024
Uitspraak

Stelling dat overeenkomst overdracht van IE-rechten behelst, gaat niet op

 
IEF 22006
23 april 2024
Uitspraak

Loungeset van Borek maakt geen inbreuk op IE-rechten Varico c.s.

 
IEF 22005
22 april 2024
Artikel

Wetsvoorstel 'Wet versterking auteurscontractenrecht' ingediend bij Tweede Kamer

 
IEF 12861

Haagse rechtbank relatief bevoegd op grond van wetsgeschiedenis

Rechtbank Den Haag 12 juni 2013, HA ZA 12-1153 (Stichting De Thuiskopie tegen X in Duitsland)
Incident. EEX. Relatieve bevoegdheid rechter. Wetsgeschiedenis wijst Haagse rechtbank aan.

Via een webshop op www.bigdennis.com worden vanuit Duitsland al jarenlang en op grote schaal blanco informatiedragers aan Nederlandse afnemers verkocht, zonder dat daarvan opgave wordt gedaan en thuiskopievergoeding wordt afgedragen. Deze website is geheel gericht op Nederlandse afnemers. De handel vond plaats voor rekening van de Duitse onderneming Q-supply GmbH, die op grond van het arrest HvJ EU (Stichting de Thuiskopie tegen Opus Supplies, red. IEF 9791) is aan te merken als importeur in de zin van de Auteurswet. De schade die Stichting de Thuiskopie heeft geleden bedraagt afgerond € 16.000.000, voor welk bedrag Q-supply geen verhaal biedt en wordt X - als enig bestuurder - aansprakelijk gesteld. Op de datum van dagvaarding had [X] woonplaats in Duitsland.

Gezien artikel 2 EEX-Vo dient hij te worden opgeroepen voor de Duitse rechter. Er bestaat echter een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de rechter die wordt geroepen daarvan kennis te nemen. Nederland wordt aangemerkt als plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan ex 5 lid 3 EEX-Vo.

Op grond van de wetsgeschiedenis is de Haagse rechtbank relatief bevoegd: "De procedures, die op grond van artikel 16g geëntameerd kunnen worden bij de Haagse rechtbank, kunnen zeer verschillend van aard zijn (...) Concentratie van álle procedures, die zich met betrekking tot de onderhavige vergoedingsregeling kunnen voordoen, is naar mijn mening aangewezen".

In citaten:

4.2. Anders dan in de door [X] aangehaalde arresten HvJEG 11 januari 1990, LJN AC1807 (Dumez – Hessische Landesbank), 19 september 1995, LJN AD2390 (Marinari – Lloyd’s Bank) en 10 juni 2004, LJN AY0167 (Kronhofer – Maier), bestaat in dit geval niet slechts een verband met de rechter van de woonplaats van de gelaedeerde omdat zich daar het door het gestelde onrechtmatig handelen getroffen vermogen van de gelaedeerde bevindt, maar is de gestelde schade bovendien ontstaan door een handeling – de import - in Nederland. Aldus bestaat, in de woorden van het arrest HvJEG 30 november 1976 een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de rechter die wordt geroepen daarvan kennis te nemen. In het onderhavige geval moet Nederland daarom worden aangemerkt als plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, zodat de Nederlandse rechter in ieder geval rechtsmacht toekomt op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo. Uit het arrest HvJEU 19 april 2012, LJN BW4330 (Wintersteiger)3 volgt voorts dat de Nederlandse rechter in een dergelijk geval bevoegd is om, zoals door Stichting de Thuiskopie gevorderd, de gesteld onrechtmatige handelingen die tot het ontstaan van schade in Nederland leiden te verbieden, ook al vindt dat handelen buiten Nederland plaats.

4.4 Voor wat betreft de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank geldt het volgende. Uit de door Stichting de Thuiskopie aangehaalde wetsgeschiedenis van artikel 16g Aw is af te leiden dat deze bepaling de deskundigheid en ervaring van de rechter ten aanzien van de bijzondere materie en de eenheid van rechtspraak beoogt te bevorderen. Voorts volgt uit de formulering van de bepaling (geschillen met betrekking tot) en de wetsgeschiedenis dat de wetgever het artikel een ruim bereik heeft willen geven. In de memorie van toelichting4 wordt opgemerkt ‘De procedures, die op grond van artikel 16g geëntameerd kunnen worden bij de Haagse rechtbank, kunnen zeer verschillend van aard zijn (...) Concentratie van álle procedures, die zich met betrekking tot de onderhavige vergoedingsregeling kunnen voordoen, is naar mijn mening aangewezen.’ Nu in de onderhavige procedure naast de gestelde aansprakelijkheid van [X] als bestuurder van Q-supply moet worden vastgesteld of en zo ja hoeveel thuiskopievergoeding Q-supply verschuldigd is geworden, is gelet op deze ruime strekking en de ratio van de bepaling aan te nemen dat ook het onderhavige geschil door deze rechtbank dient te worden beslist.

IEF 12860

Wapperverbod zoomeffect bij online fruitautomaten uitgelegd

Hof 's-Hertogenbosch 9 juli 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2993 (Digitus hodn Betsoft tegen Bubble Group)

Ter illustratie van casinompc.com
Uitspraak mede ingezonden door Annette Mak, Schenkeveld advocaten.
Zie eerder IEF 11572.
Auteursrecht op 'zoom-effect' niet aanwezig. Geen onrechtmatig gebruik van broncode. Wapperverbod. Software. Bewijs copyright registratie in de Verenigde Staten. Proceskostenveroordeling voor verkregen wapperverbod.

Zowel Betsoft als Bubble vervaardigen computerspellen. In dit geval gaat het om computerversies van de traditionele "fruitautomaten". De voorzieningenrechter beveelt Betsoft zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere mededeling aan derden dat het gebruik van het dolly zoom effect, of Expandicon effect, in de slotgames door te stellen dat Bubble inbreuk maakt op auteursrechten van Betsoft. Uit het overlegde bewijs van auteursrecht, een registratie in de Verenigde Staten, kan niet meer worden afgeleid dan dat er een computerwerk is vervaardigd. Over de inhoud van het gepretendeerde auteursrecht blijkt niets uit deze stukken. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en verstaat dat het bevel slechts betrekking heeft op het doen van uitlatingen jegens derden in Nederland, dan wel die in de hoofdzaak hun commerciële activiteiten in Nederland ontplooien.

Een verbod, gevorderd op grond van de stelling dat de wederpartij ten onrechte een auteursrecht en een inbreuk daarop in stelling brengt, valt binnen de reikwijdte van 1019h Rv.

4.3. Vergelijking uiterlijk beide spellen
4.3.1.Het hof overwoog reeds dat de vraag of sprake is van inbreuk niet het onderwerp vormt van deze procedure. Het hof ontkomt er evenwel niet aan, reeds in het kader van de vordering en de beoordeling van de bevoegdheid en het toepasselijke recht, om daar toch kort op in te gaan. Immers enkel dan kan van ongeoorloofd wapperen - of de vrees daarvoor - sprake zijn, indien er geen auteursrecht bestaat en/of van inbreuk geen sprake is (afgezien van de vereiste verwijtbaarheid aan de zijde van de “wapperaar”). Daarbij zij uitdrukkelijk opgemerkt dat het gaat om voorlopige indrukken welke niet kunnen gelden als een definitief oordeel van de rechter omtrent het al dan niet bestaan van intellectuele eigendomsrechten en inbreuk daarop.

4.3.2. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het "Expandicon"-effect hem niet bijster "bijzonder" voorkomt. Naar het hof begrijpt heeft de voorzieningenrechter daarmee niet beoogd enige uitspraak te doen omtrent het kunstzinnig, artistiek of esthetisch karakter - welke in het kader van een auteursrecht (nagenoeg) niet relevant zijn - doch enkel omtrent de mate van creativiteit en de mate van oorspronkelijkheid welke in dat effect besloten lagen, en die kwesties zijn wel relevant.

4.4.3. Het hof werkt dit nader uit.
Bij pleidooi in eerste aanleg (pleitnota randnr. 29) heeft Betsoft gesteld haar auteursrechten - waarmee in het licht van het geschil bedoeld moet zijn: auteursrechten op het Expandicon-effect - te hebben geregistreerd, onder meer in de Verenigde Staten, ten bewijze waarvan zij als prod. 1 heeft overgelegd een email welke betrekking heeft of zou hebben op een uittreksel uit de catalogus van het Amerikaanse Library of Congress. Afzender is het Copyright Office van de Library of Congress.

Het uittreksel vermeldt als type: Computer File, registratienummer [registratienummer 1.], titel Expandicon, beschrijving: Electronic File (eService), auteursrechthebbende Betsoft Gaming Ltd, en als jaar van vervaardiging en publicatie 2009. Bijlagen zijn niet bijgevoegd.
Feitelijk kan hieruit niet meer worden afgeleid dan dat Betsoft in 2009 een computerwerk heeft vervaardigd en gepubliceerd, welk werk zij in 2011 in de VS heeft geregistreerd. Het is een elektronisch bestand en het is op 14 januari 2011 geregistreerd onder een bepaald nummer. Voor het overige blijkt uit dit stuk niets omtrent de inhoud van het gepretendeerde auteursrecht.
Bij deze prod. 1 van Betsoft waren geen bijlagen gevoegd. Het is overigens niet duidelijk of er wel bijlagen bij een dergelijk stuk bestaan, nu het kennelijk enkel een afgedrukt elektronisch uittreksel van een online catalogus betreft.

4.7. Gevolgen van de handelwijze van Betsoft voor de door Bubble gestelde gegronde vrees
4.7.1.Bij de beoordeling van de door Bubble gestelde vrees kan mitsdien van het volgende worden uitgegaan.
- Er zijn, vooralsnog, onvoldoende aanwijzingen voorhanden dat aan het Expandicon-effect van Betsoft auteursrechtelijke bescherming toekomt.
- Ook als dit anders is zijn er, vooralsnog, geen aanwijzingen voorhanden dat er - wat het uiterlijk betreft - sprake is van inbreuk, gepleegd door of met van Bubble afkomstige spellen, op een auteursrecht (betreffende het Expandicon-effect en de concrete uitwerking daarvan) van Betsoft.
- Van inbreuk, gepleegd met software van Bubble, op de (op het Expandicon-effect betrekking hebbende) broncode van Betsoft is niet gebleken.
- Betsoft weet dat er van zodanige inbreuk op de broncode geen sprake is.
- Betsoft legt willens en wetende aan de rechter rapporten voor waaraan gemanipuleerde uitgangspunten ten grondslag liggen.
- Betsoft geeft er blijk van bereid te zijn om derden te benaderen met de stelling dat met van Bubble afkomstige computerspellen inbreuk wordt gemaakt op intellectuele eigendomsrechten van Betsoft, terwijl Betsoft weet dat ofwel van zodanig intellectueel eigendomsrecht, ofwel van inbreuk daarop geen sprake is. Het hof verwijst naar het door Betsoft zelf aangehaalde citaat (mvg sub 23) uit het arrest HR 29 september 2006, LJN AU6098 (Stork-Bakels).
- Bubble schrijft waar ook ter wereld, met het inschakelen van waar ook ter wereld kantoorhoudende advocaten, andere partijen aan en beticht deze van auteursrechtinbreuk als het gaat om spellen welke qua effect ook maar in de buurt komen van Betsofts eigen inzoomeffect, zonder haar eigen acties te vervolgen en zonder te reageren op verzoeken van de aangeschreven partijen om toelichtingen waaruit van het bestaan van het auteursrecht van Betsoft en/of de inbreuk door van Bubble afkomstige spellen kan blijken

4.7.4. Het hof komt dus tot de slotsom dat er een voldoende geobjectiveerde dreiging bestaat dat Betsoft ook in Nederland op onrechtmatige wijze, gericht tegen Bubble, met een auteursrecht en een gestelde inbreuk daarop zal gaan wapperen.
4.7.5. Ten eerste betekent dit dat Nederland aangemerkt kan worden als de plaats waar het schadebrengend feit zich kan voordoen (Art. 5 lid 3 EXVo) en als de plaats waar de schade dreigt te ontstaan (art. 4 lid 1 jo. art. 2 lid 3 aanhef en onder b) Rome II), zodat de Nederlandse rechter bevoegd en het Nederlandse recht van toepassing is.
4.7.6. Ten tweede betekent dit dat nu de door Bubble gestelde vrees voldoende aannemelijk is geworden, een ordemaatregel als door haar gevorderd op zijn plaats is.

4.8.6. Grief 6 betreft de vraag of de Expandicontechnologie of de uitwerking daarvan auteursrechtelijk beschermd is.
Het hof is hierop niet uitgebreid ingegaan. In r.o. 4.3.3 ligt besloten dat indien en voor zover op de uitwerking (de broncode buiten beschouwing gelaten) auteursrecht zou rusten, het naar het voorlopig oordeel van het hof gaat om een auteursrecht met een beperkte omvang. In r.o. 4.3.4 en 4.3.5 ligt besloten dat - mede gelet op de beperkte beschermingsomvang - van inbreuk onvoldoende is gebleken.
Grief 6 leidt dus niet tot vernietiging van het vonnis.

4.9.1. Het hof verwijst naar de arresten HvJ EU van 15 november 2012 (Bericap-Plastinnova), Gerechtshof Den Haag 29 maart 2011, LJN BP9443 r.o. 8.6, en Gerechtshof Den Haag 26 februari 2013, LJN BZ1902. In het onderhavige geval is niet aan de orde een door de rechthebbende ingestelde vordering op basis van een beweerde auteursrechtinbreuk, doch een verbod, gevorderd op grond van de stelling dat de wederpartij ten onrechte een auteursrecht en een inbreuk daarop in stelling brengt. Dat valt binnen de reikwijdte van de omschrijving van art. 1019h Rv., zodat een volledige proceskostenveroordeling op zijn plaats is. Overigens vorderen beide partijen over en weer veroordeling in de proceskosten op basis van genoemd artikel.

Lees de uitspraak ECLI:NL:GHSHE:2013:2993 (pdf)

IEF 12859

Sena wordt verboden percelen en panden te betreden

Rechtbank Noord-Holland 19 juni 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:5950 (KAV AUTOVERHUUR tegen SENA, Buma en SCAN)
Collectief beheer. Naburige rechten. 28 WNR. Anders dan Sena c.s. hebben aangevoerd zijn de recepties in de vestigingen van KAV geen openbare ruimtes die voor iedereen toegankelijk zijn. KAV stelt haar vestigingen (deels) open voor (potentiële) klanten. Dit betekent dat het in beginsel een ieder (impliciet) is toegestaan de vestigingen van KAV in de daarvoor bestemde ruimte(s) en binnen de daarvoor geldende openingstijden te betreden. Het betekent evenwel niet dat KAV zonder meer gehouden is om een ieder toegang te verschaffen tot haar vestigingen. Bij brief van 20 december 2010 heeft KAV Sena expliciet verboden de vestigingen van KAV te betreden. Als eigenaar casu quo gebruiker van de desbetreffende percelen en panden was zij daartoe bevoegd. Niet in geschil is immers dat Sena en/of haar medewerkers geen opsporingsambtenaar zijn als bedoeld in artikel 28 van de WNR. Dit betekent dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor Sena en/of haar medewerkers voor het tegen de wil van de eigenaar of gebruiker betreden van percelen en panden van KAV.

Als niet weersproken staat vast dat KAV aan haar medewerkers geen apparatuur beschikbaar heeft gesteld voor het luisteren naar muziek. Voorts staat vast dat KAV haar medewerkers bij e-mailbericht van 18 september 2009 heeft opgeroepen eventueel aanwezige radio’s uit te zetten. Onder die omstandigheden kan niet met recht worden gezegd dat KAV in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Het enkele feit dat in vijf van de 28 KAV-vestigingen kennelijk onvoldoende gehoor is gegeven aan de instructie van KAV is daarvoor onvoldoende. Evenmin kan KAV onder genoemde omstandigheden verantwoordelijk worden gehouden voor geconstateerd muziekgebruik in die vestigingen. Dit geldt te meer nu (veelal) sprake is van eenmansvestigingen en van KAV niet kan worden gevergd dat zij haar medewerkers in die vestigingen (stelselmatig) controleert op de naleving van de door haar uitgevaardigde instructie om de radio’s uit te zetten. Het betoog van Sena en Buma dat KAV effectieve maatregelen dient te nemen, zoals het verwijderen of verbieden van de radio’s, treft geen doel. Het enkele feit dat KAV de radio’s niet heeft verwijderd of verboden betekent immers nog niet dat zij in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Dat zou anders kunnen zijn als KAV, terwijl zij weet dat bepaalde medewerkers de gegeven instructie niet opvolgen, geen verdere actie onderneemt, maar dat is gesteld noch gebleken.

4.1. KAV heeft in de eerste plaats gevorderd Sena c.s. te verbieden KAV en haar personeel te (doen) benaderen via enig ander (post)adres dan via het hoofdkantoor. Deze vordering zal bij gebrek aan een deugdelijke grondslag worden afgewezen. Hoewel niet valt in te zien waarom Sena c.s. kennelijk niet wensen te voldoen aan het verzoek van KAV om alle correspondentie naar de postbus van haar hoofdvestiging te sturen, betekent dit niet dat Sena c.s. door dit verzoek te negeren onrechtmatig handelen. Sena c.s. hebben terecht aangevoerd dat KAV ingevolge artikel 1:14 BW ten aanzien van aangelegenheden die de vestigingen van KAV betreffen, mede woonplaats houdt op het adres van die vestigingen, waarvoor zij mogen afgaan op de gegevens in het register van de Kamer van Koophandel.

4.2. Het door KAV gevorderde verbod voor Sena om percelen en panden bij KAV in gebruik te betreden zal worden toegewezen. Daarvoor is het volgende redengevend. Anders dan Sena c.s. hebben aangevoerd zijn de recepties in de vestigingen van KAV geen openbare ruimtes die voor iedereen toegankelijk zijn. KAV stelt haar vestigingen (deels) open voor (potentiële) klanten. Dit betekent dat het in beginsel een ieder (impliciet) is toegestaan de vestigingen van KAV in de daarvoor bestemde ruimte(s) en binnen de daarvoor geldende openingstijden te betreden. Het betekent evenwel niet dat KAV zonder meer gehouden is om een ieder toegang te verschaffen tot haar vestigingen. Bij brief van 20 december 2010 (verzonden 21 december 2010) heeft KAV Sena expliciet verboden de vestigingen van KAV te betreden. Als eigenaar casu quo gebruiker van de desbetreffende percelen en panden was zij daartoe bevoegd. Niet in geschil is immers dat Sena en/of haar medewerkers geen opsporingsambtenaar zijn als bedoeld in artikel 28 van de WNR. Dit betekent dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor Sena en/of haar medewerkers voor het tegen de wil van de eigenaar of gebruiker betreden van percelen en panden van KAV.

Het feit dat Sena een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de WNR leidt niet tot een ander oordeel en evenmin het gegeven dat het anders voor haar niet mogelijk zou zijn de rechten van de rechthebbenden te handhaven.

Om executiegeschillen te vermijden zal in het dictum worden bepaald dat het verbod niet geldt als Sena de panden en percelen van KAV doet betreden door daartoe aangewezen opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 28 WNR. Hetzelfde geldt uiteraard voor deurwaarders bij de rechtmatige uitoefening van de aan hen wettelijk opgedragen taken. Aangezien Sena c.s. ook na het schriftelijk verbod vestigingen van KAV hebben (doen) betreden, zal de dwangsom worden toegewezen als gevorderd, zij het met matiging en maximering als in het dictum te vermelden en met verkorting van de termijn..7.

Als niet weersproken staat vast dat KAV aan haar medewerkers geen apparatuur beschikbaar heeft gesteld voor het luisteren naar muziek. Het moet er daarom voor worden gehouden dat in de gevallen waarin door de buitendienstmedewerkers van Sena muziekgebruik door een radio is geconstateerd, de desbetreffende radio door de medewerker naar de vestiging van KAV is meegebracht. Voorts staat vast dat KAV haar medewerkers bij e-mailbericht van 18 september 2009 heeft opgeroepen eventueel aanwezige radio’s uit te zetten. Onder die omstandigheden kan niet met recht worden gezegd dat KAV in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Het enkele feit dat in vijf van de 28 KAV-vestigingen uit het inventarisatieformulier voor de vestiging in Heerlen (productie G.9) blijkt dat deze vestiging in gebruik is bij een ander bedrijf kennelijk onvoldoende gehoor is gegeven aan de instructie van KAV is daarvoor onvoldoende. Evenmin kan KAV onder genoemde omstandigheden verantwoordelijk worden gehouden voor geconstateerd muziekgebruik in die vestigingen. Dit geldt te meer nu (veelal) sprake is van eenmansvestigingen en van KAV niet kan worden gevergd dat zij haar medewerkers in die vestigingen (stelselmatig) controleert op de naleving van de door haar uitgevaardigde instructie om de radio’s uit te zetten. Het betoog van Sena en Buma dat KAV effectieve maatregelen dient te nemen, zoals het verwijderen of verbieden van de radio’s, treft geen doel. Het enkele feit dat KAV de radio’s niet heeft verwijderd of verboden betekent immers nog niet dat zij in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Dat zou anders kunnen zijn als KAV, terwijl zij weet dat bepaalde medewerkers de gegeven instructie niet opvolgen, geen verdere actie onderneemt, maar dat is gesteld noch gebleken.

De jurisprudentie waar Sena en Buma in dit verband naar hebben verwezen heeft betrekking op wezenlijk andere feitelijke situaties.

De beslissing
De rechtbank in conventie
5.1. verbiedt Sena vanaf twee dagen na betekening van het vonnis, voor de duur van vijf (5) jaren, percelen en panden bij KAV in gebruik, te (doen) betreden, behoudens door een deurwaarder of daartoe aangewezen opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 28 WNR, op straffe van een dwangsom ad EUR 500,00 per overtreding met een maximum van EUR 5.000,00;

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Buma, Stemra en SENA buiten de deur houden op grond van eigendomsrecht?)

IEF 12858

Ook ‘Broccoli’ casus voor tweede keer bij Grote Kamer van Beroep

Kamer van Beroep interlocutory decision of 8 July 2013, zaak T83/05 (Broccoli 2)
Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.
Zowel in de ‘Broccoli’ zaak (T 83/05) als in de ‘Tomato’ casus (T 1242/06) hebben de Kamers van Beroep (Boards of Appeal; BoA) die deze zaken behandelen, vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep (Enlarged Board of Appeal; Enl.BoA). De Enl.BoA heeft die beide zaken samengevoegd tot één beslissing: G 2/07 (geconsolideerd met G 1/08). Daarna is er iets uitzonderlijks gebeurd: de BoA in de ‘Tomato’ casus heeft aanvullende vragen gesteld aan de Grote Kamer van Beroep (‘interlocutory decision’ van 31 mei 2012). Een tweede verwijzing naar de Enl.BoA in dezelfde zaak door een BoA was nog nooit voorgekomen in de geschiedenis van het Europees Octrooiverdrag. Deze verwijzing naar de Enl.BoA heeft G 2/12 als nummer gekregen en wordt aangeduid als ‘Tomato 2’. Zie eerder bericht hierover op het IE Forum.nl

En nu heeft de Board of Appeal die de ‘Broccoli’ zaak behandelt hetzelfde gedaan: ook in deze casus zijn aanvullende vragen gesteld aan de Enl.BoA (9 juli 2013) – zie zaak T83/05. Deze verwijzing ‘Broccoli 2’ zal waarschijnlijk in het systeem worden aangeduid met G 2/13. Het Europees Octrooibureau heeft over deze verwijzing door de BoA een bericht geplaatst op de nieuwspagina.

Het is goed mogelijk dat de Enl.BoA de twee verwijzingen weer consolideert tot één beslissing.

De gestelde vragen:

1. Can the exclusion of essentially biological processes for the production of plants in Article 53(b) EPC have a negative effect on the allowability of a product claim directed to plants or plant material such as plant parts?

2. In particular:
(a) Is a product-by-process claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable if its process features define an essentially biological process for the production of plants?
(b) Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety allowable even if the only method available at the filing date for generating the claimed subject-matter is an essentially biological process for the production of plants disclosed in the patent application?

3. Is it of relevance in the context of questions 1 and 2 that the production conferred by the product claim encompasses the generation of the claimed product by means of an essentially biological process for the producion of plants excluded as such under Article 53(b) EPC?

4. Is a claim directed to plants or plant material other than a plant variety is considered not allowable because the plant product claim encompasses the generation of the claimed product by means of a process excluded from patentability under Article 53(b) EPC, is it possible to waive the protection for such generation by "disclaiming" the excluded proces?
IEF 12857

Tegenbewijs toegestaan tegen schending exclusiviteitsafspraken pizzarette

Rechtbank Overijssel 10 juli, HZ ZA 11-900 (Trebs B.V. tegen Food & Fun B.V. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Eelco Bergsma, Deterink N.V..
Wanprestatie. Onrechtmatig handelen. Uitleg overeenkomst. Zie eerder IEF 12815 en IEF 12663.
Trebs vordert op grond van wanprestatie en onrechtmatig handelen een verklaring voor recht dat Food & Fun toerekenbaar tekort komt in de nakoming van de overeenkomst door de exclusiviteit van Trebs binnen het Territoir niet te respecteren alsmede door Nearbor als inkoop- en handelskantoor voor de inkoop van al hun producten te omzeilen.

Food & Fun c.s. beroept zich op de vernietiging van de overeenkomst wegens (wederzijdse) dwaling en subsidiair op de ontbinding daarvan wegens niet-nakoming door Trebs. De rechtbank volgt Food & Fun daarin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gesteld of gebleken dat de Chinese patentenkwestie causaal is geweest voor het sluiten van de onderhavige overeenkomst, zodat die uitspraken als in zoverre irrelevant het beroep op dwaling hoe dan ook niet kunnen dragen. De rechtbank staat Food & Fun toe tegenbewijs te leveren tegen de schendingen van de exlusiviteitsafspraken en feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat de - na het sluiten van de overeenkomst - verrichte leveringen buiten de overeenkomst vielen.

4.3. (...) Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende gesteld of gebleken dat bedoelde Chinese patentenkwestie - wat daar verder van zij - causaal is geweest voor het sluiten van de onderhavige overeenkomst, zodat die uitspraken als in zoverre irrelevant het beroep op dwaling hoe dan ook niet kunnen dragen. Niet zonder grond wijst Trebs er daarbij op de Food & Fun ook bij het aangaan van de overeenkomst al van mening was dat de Comfortcook Pizzaoven een illegaal product was. Het door Food & Fun in dit verband benadrukte onderscheid tussen het geschil omtrent auteursrecht (in Nederland) en het patent (in China) kan aan een en ander niet afdoen.
4.4. Ook het subsidiaire beroep van Food & Fun in de conclusie van dupliek op de (integrale) ontbinding van de overeenkomst wegens niet-nakoming van de artikelen 1.2, 2.3 en 4.1 van de overeenkomst faalt. Het overleg voor het 'vaststellen van de primaire en secondaire arbeidsvoorwaarden'(artikel 1.2) voor het in dienst treden van Smedema bij Trebs heeft klaarblijkelijk niet tot overeenstemming geleid, zonder dat uit het daartoe door Food & Fun gestelde kan worden geconcludeerd dat Trebs hiervan een - de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigend - verwijt is te maken.
4.6. Wat de verplichting van Trebs aangaat tot het betalen van commissie van USD 2,00 per verkochte pizzaoven (artikel 4.1) heeft Trebs zich op opschorting beroepen. In hoeverre Trebs daartoe bevoegd is, dient te worden bezien in het licht van de door Trebs aan Food & Fun gemaakte verwijten, die thans door de rechtbank zullen worden besproken.
4.12. (...) De partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van een bepaalde uitleg van een overeenkomst draagt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van de feiten en omstandigheden die de door haar bepleite uitleg ondersteunen. De rechtbank zal Food & Fun - op wie te dezen de bewijslast rust - toelaten tot dit bewijs, in voege als is het dictum omschreven.

5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat Food & Fun toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat artikel 2 van de overeenkomst moet worden uitgelegd in de door haar voorgestane zin, te weten dat de door Food & Fun na het sluiten van de overeenkomst verrichte leveringen aan Trade2Go en Broszio buiten de overeenkomst vielen;

5.2. laat Food & Fun toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de - daargelaten voormelde leveringen aan Trade2Go en Broszio - voorhands voldoende aannemelijk te achten schendingen van de exclusiviteitsafspraken die Trebs aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd;

IEF 12856

Impliciet hulpverzoek om onder toevoeging van maatregelen conclusie in stand te houden

Rechtbank Den Haag 10 juli 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:11312 (Rovi tegen Ziggo)
Rovi houdt zich bezig met de ontwikkeling van digitale entertainmentproducten voor de televisiemarkt en beschikt over een uitgebreide octrooiportefeuille op dit terrein, waaronder EP 0 775 417 voor een elektronisch programmagids-systeem (hierna: EPG-systeem). De rechtbank is van oordeel dat het octrooi zoals verleend nietig is vanwege toegevoegde materie. De rechtbank stelt Rovi in de gelegenheid een concreet hulpverzoek te doen.

Toegevoegde materie
4.4. De rechtbank is van oordeel dat het octrooi zoals verleend nietig is vanwege toegevoegde materie. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.25. Rovi heeft in voetnoot 6 van haar conclusie van antwoord in reconventie opgemerkt dat als de rechtbank zou menen dat conclusie 1 slechts in stand kan blijven wanneer een of meer van de maatregelen A t/m D daaraan zou worden toegevoegd, nog steeds sprake is van inbreuk. De rechtbank leest daarin een (impliciet) (hulp)verzoek om conclusie 1 onder toevoeging van maatregelen A t/m D in stand te houden. Ziggo heeft niet bestreden dat daarmee aan de toegevoegde materie bezwaren tegemoet wordt gekomen en daar geen inhoudelijke (geldigheids)verweren tegen aangevoerd8. Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank conclusie 1 in aangepaste vorm in stand blijven. Rovi zal in de gelegenheid worden gesteld daartoe bij akte een concreet hulpverzoek te doen.

Nieuwheid
4.26. Ziggo heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat EP 417 nietig is wegens gebrek aan nieuwheid omdat zowel WO 640 als US 415 alle kenmerken van EP 417 (expliciet dan wel impliciet) openbaren.
4.31. Derhalve komt aan het kenmerk ‘electronic television programming guide system’ wel degelijk een zelfstandige betekenis toe en kan dit kenmerk in het kader van de beoordeling van de nieuwheid niet worden weggeredeneerd, zoals Ziggo doet. Nu niet ter discussie is dat WO 640 noch US 415 een electronic programming guide, in de zin die de gemiddelde vakman daaraan toekent openbaart, is EP 417 nieuw ten opzichte van die publicaties.

Inventiviteit
4.32. Ziggo heeft verder aangevoerd dat EP 417 niet inventief is gelet op WO 640, US 415, US 579 of US 711.
4.39. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de door Ziggo aangevoerde inventiviteitsbezwaren moeten worden verworpen.

Inbreuk
4.40. Ziggo heeft bestreden dat zij inbreuk maakt op EP 417. Zij stelt zich op het standpunt dat de door haar aangeboden set top boxen niet voldoen aan kenmerken 1.6(a) en 1.8 en in het bijzonder 1.1 van conclusie 1 (zie r.o. 2.6 hiervoor). Daartoe voert zij aan dat kenmerk 1.1 vereist dat ‘de televisie-ontvanger’ is voor het weergeven van een veelheid van televisieprogramma’s. De set top boxen kunnen niet als ‘televisie-ontvanger’ worden aangemerkt, omdat deze geen beeldscherm hebben en dus ook geen televisieprogramma’s weergeven.

4.41. Dat standpunt wordt verworpen. Conclusie 1 vereist niet dat het onder bescherming gestelde EPG systeem is geïmplementeerd in de televisie-ontvanger, maar dat dit wordt gebruikt in samenhang met een televisie-ontvanger (“for use in connection with a television receiver”). Een EPG systeem dat is opgenomen in een set top box die in verbinding staat met een televisie-ontvanger (waarmee blijkens de beschrijving een televisietoestel wordt bedoeld) en ook overigens voldoet aan de kenmerken van conclusie 1 – zoals het geval is bij de door Ziggo aangeboden set top boxen, naar Rovi onweersproken heeft gesteld – vallen derhalve evenzeer onder de beschermingsomvang van conclusie 1.

Slotsom
4.42. De rechtbank zal Rovi in de gelegenheid stellen een concreet hulpverzoek te doen, met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen (zie ook r.o. 4.25). Voorts zal de rechtbank Ziggo in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de gestelde inbreuk op EP 417, uitsluitend gelet op conclusie 1 zoals die volgens het hulpverzoek van Rovi zou komen te luiden, derhalve uitsluitend in reactie op hetgeen Rovi daarover in noot 6 van haar conclusie van antwoord in reconventie heeft opgemerkt en met inachtneming van hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen over de overige inbreuk argumenten en het daartegen gevoerde verweer.

4.43. Vervolgens zal Rovi in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte uitsluitend daarop te reageren.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBDHA:2013:11312 (pdf)
HA ZA 12-160 (afschrift)

IEF 12855

Kwantitatieve afzet mag van koekjes worden verwacht

Rechtbank Den Haag 10 juli 2013,  HA ZA 12-1270 (Kuchenmeister GMBH tegen Lotte CO.LTD.)
Merkenrecht. Onvoldoende gebruik voor reële commerciële exploitatie. Merk vervallen verklaard. Kuchenmeister drijft een onderneming in de banketbakkersbranche. Zij heeft een licentie verleend aan Nestlé voor het op de markt brengen van koekjes onder het merk KOALA in België. Kuchenmeister is houder van de internationale merkinschrijvingen woordmerk KOALA en woord-beeldmerk KOALA, met gelding in de Benelux. Lotte is een Japanse onderneming die actief is in de zoetwarenbranche. Zij is houder van de internationale merkinschrijving met gelding in de Benelux voor het woordmerk KOALA.

In conventie vordert Kuchenmeister succesvol dat de rechtbank het recht op het Benelux-deel van het Lotte merk vervallen verklaart en ambtshalve de doorhaling daarvan uitspreekt. De reconventionele vordering tot stake van de merkinbreuk wordt afgewezen. Van koekjes mag in beginsel enige kwantiteit van de afzet worden verwacht. Dat zij zijn bestemd voor een niche markt, te weten Aziatische specialiteitenwinkels, neemt niet weg dat er wel sprake moet zijn van een (voor die markt) reëel commercieel gebruik.

Lotte wijst er op dat de producten bestemd zijn voor een niche markt, te weten Aziatische specialiteitenwinkels, zodat in dit geval geen grote kwantiteit van de afzet vereist is. Dat neemt echter niet weg dat er ook in geval van een niche markt wel sprake moet zijn van een (voor die markt) reëel commercieel gebruik. Voorts moet bedacht worden dat de onderhavige waren koekjes zijn, goedkope consumptieproducten met een houdbaarheidsdatum. Van een dergelijk product mag in beginsel enige kwantiteit van de afzet worden verwacht. Lotte heeft bovendien niet gesteld wat de gebruiken in die niche markt zijn, die maken dat het zeer beperkte gebruik in die markt toch gerechtvaardigd moet worden geacht om marktaandeel te verwerven of te behouden.

De rechtbank is van oordeel dat het gebruik (door Lotte) onvoldoende is (mede door de kwantiteit) om te kunnen spreken van een reële commerciële exploitatie die gericht is op het verkrijgen of behouden van een afzet in de Benelux. De rechtbank verklaart het merk vervallen en spreekt doorhaling daarvan ambtshalve uit.

De beoordeling - in conventie en reconventie
Normaal gebruik?
4.11. Uit het voorgaande volgt dat het enige gebruik in de Benelux dat de rechtbank feitelijk kan vaststellen er uit bestaat dat er koekjes voorzien van het Lotte merk in 2008 in Nederland zijn aangetroffen door de VWA en dat Liroy het Lotte merk sinds 2010 vermeldt op haar website.
4.12. De rechtbank is van oordeel dat dit gebruik onvoldoende is om te kunnen spreken van een reële commerciële exploitatie door Lotte die gericht is op het verkrijgen of behouden van een afzet in de Benelux. Lotte wijst er op dat de producten bestemd zijn voor een niche markt, te weten Aziatische specialiteitenwinkels, zodat in dit geval geen grote kwantiteit van de afzet vereist is. Dat neemt echter niet weg dat er ook in geval van een niche markt wel sprake moet zijn van een (voor die markt) reëel commercieel gebruik. Enige aanwezigheid van Lotte Koala koekjes in Nederland in 2008 en de vermelding van het Lotte merk op de website van een derde, Liroy, vormen, zonder nadere onderbouwing op welke wijze daarmee door Lotte getracht wordt marktaandeel in de Benelux te verwerven of te behouden, volstaan daarbij niet. Lotte heeft niet concreet aangegeven op welke wijze zij zelf (of Lotte China) probeert in de Benelux een afzet voor de Koala koekjes te vinden of te behouden. Ter comparitie is door de advocaat van Lotte verklaard dat er aan Liroy vanaf 2003 koekjes zijn geleverd voorzien van het Lotte merk als er bij Liroy vraag was. Die situatie duidt niet op een actieve poging van Lotte om marktaandeel in de Benelux te verwerven of te behouden voor haar Koala koekjes. Voorts moet bedacht worden dat de onderhavige waren koekjes zijn, goedkope consumptieproducten met een houdbaarheidsdatum. Van een dergelijk product mag in beginsel enige kwantiteit van de afzet worden verwacht. Daarnaast koopt het relevante publiek waarschijnlijk ook koekjes op de algemene markt, zodat deze producten tot op zekere hoogte ook concurreren met waren die buiten deze niche worden verhandeld. Lotte heeft ook niet gesteld welk marktaandeel haar koekjes in die specifieke niche markt in de Benelux hebben. Zij heeft bovendien niet gesteld wat de gebruiken in die niche markt zijn, die maken dat het zeer beperkte gebruik in die markt toch gerechtvaardigd moet worden geacht om marktaandeel te verwerven of te behouden.
4.13. De rechtbank stelt derhalve vast dat er in de relevante periode geen normaal gebruik van het Lotte merk is gemaakt, zodat zij in conventie het Lotte merk vervallen zal verklaren en overeenkomstig artikel 4.5 lid 3 BVIE de doorhaling daarvan ambtshalve zal uitspreken.

Reconventie
4.14. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Lotte in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking komen.

IEF 12854

Vergoeding is afhankelijk van de behaalde omzet

Hof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4697 (Noordhoff Uitgevers B.V. tegen appellant)
Contractenrecht. Opdracht. Verdeling van honorarium. Bewijsaanbod. Rechtspraak.nl: Uitleg auteurscontract tussen hoofdauteur van aardrijkskundeleergang en schoolboekenuitgeverij. Kwalificatie van de overeenkomst als een van opdracht. Bij beëindiging van de opdracht door de uitgever om niet-economische redenen moet worden aangeknoopt bij de wettelijke regeling van artikel 7:411 BW. Hof bekijkt per onderdeel van de afgesproken vergoeding of de hoofdauteur recht heeft op de volledige vergoeding dan wel op een deel daarvan. De vergoeding is afhankelijk van de behaalde omzet. Daarover dient de uitgever nog nadere meer specifieke informatie te verschaffen.

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in tussen partijen gewezen het vonnis van de rechtbank Groningen op 10 februari 2010 (zie IEF 8590).

3.3. Na verweer van [de uitgeverij] heeft de rechtbank de vorderingen onder i) en ii) afgewezen omdat, samengevat, [appellant] door ondertekening van de auteursovereenkomsten de volledige auteursrechten op de hoor hem geleverde werken aan [de uitgeverij] heeft overgedragen. De rechtbank heeft ten aanzien van vordering iii) geoordeeld dat de door [appellant] verrichte werkzaamheden gewaardeerd dienen te worden op in totaal EUR 74.507, 92, te weten EUR 56.427,13 voor zijn werkzaamheden als hoofdauteur en EUR 18.080,79 voor zijn werkzaamheden als lesauteur van leerlingenboek 5. Omdat [appellant] reeds een bedrag van EUR 21.500,- bij wijze van voorschot heeft ontvangen, heeft de rechtbank de vordering tot een bedrag van EUR 53.007,92 toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Waardering bijdrage conceptontwikkeling
3.26 Het hof overweegt hierover als volgt. Vaststaat dat [de uitgeverij] de verdeling van het honorarium voor de conceptgroep aan [appellant] en [B] overgelaten. Het gaat om de verdeling van het honorarium en niet, zoals [de uitgeverij] betoogt, om de verdeling van de werkzaamheden over de onderbouw en bovenbouw. [B] heeft in haar brief van 24 september 2007 verklaard dat zij met [appellant] met betrekking tot de conceptontwikkeling een taakverdeling is overeengekomen van 1:3, dus eenvierde deel voor [B] en drievierde deel voor [appellant]. Dit betekent dat [appellant] recht heeft op 0,75% van de verkoop van de totale leergang (dus onderbouw en bovenbouw). Uit de door [appellant] overlegde voorbeeldberekeningen (producties 8 en 9 bij memorie van grieven) volgt verder dat het beschikbare honorarium wordt berekend over het totaal aantal verkochte boeken van de gehele editie Geobas4 per leerjaar, waaronder dus ook de topografieboekjes (zie ook punt 32 van en productie 10 bij de memorie van grieven) waaruit volgt dat het onderdeel topografie uiteindelijk wel onderdeel uitmaakte van het concept.

Waardering begeleiding lesauteurs
3.34 Omdat het hier gaat om de concrete begeleiding van de lesauteurs, kan de verdeelsleutel die [appellant] stelt met [B] te zijn overeengekomen, niet worden toegepast, nog daargelaten dat niet is gebleken dat [B] daarmee heeft ingestemd. Nu [appellant] zich niet heeft bemoeid met de begeleiding van de lesauteurs van de onderbouw, heeft hij ook geen recht op een gedeelte van het gereserveerde percentage van de onderbouw. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] evenmin recht op een percentage van de omzet van de topgrafieboekjes omdat hij daar geen enkele bemoeienis mee heeft gehad. De conclusie uit het voorgaande is dat [appellant] recht heeft op 20/72ste deel van de omzet van bovenbouw minus de omzet van de topografieboekjes.

De omzet
3.38 Het hof is van oordeel dat nu [de uitgeverij] het niet eens is met de berekening van de te verwachten netto-omzet en dit bedrag in hoger beroep opnieuw dient te worden vastgesteld, er geen reden is om van aannames uit te gaan indien de bedragen door het verloop van de tijd inmiddels meer concreet berekend kunnen worden. Naar het oordeel van het hof ligt het op de weg van [de uitgeverij] om gegevens te verstrekken op grond waarvan de netto-omzet kan worden bepaald. Het gaat dus om de netto-omzet van de gehele Geobas4 editie (inclusief maar niet beperkt tot het leerlingenboek, het werkboek, antwoordenboek, de kopieermap, de handleiding en de topografieboekjes) over de afgelopen vijf jaar met in ieder geval de volgende uitsplitsingen:
- omzet onderbouw (totaal),
- omzet bovenbouw inclusief topografieboekjes,
- omzet topografieboekjes bovenbouw,
- omzet werkboek 5e leerjaar.
Deze omzetten over de afgelopen 5 jaar dienen, uitgaande van een gebruiksduur van 10 jaar, vervolgens te worden geëxtrapoleerd naar het einde van de gebruiksduur.

De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep;
- stelt [de uitgeverij] in de gelegenheid een uitgebreid, met onderliggende bewijsstukken, gestaafde berekening van de netto-omzet in het geding te brengen als bedoeld in rechtsoverwegingen 3.38;

Lees de uitspraak ECLI:NL:GHARL:2013:4697(pdf)

IEF 12853

Het auteursrecht verkeert in een legitimatiecrisis

Erwin Angad-Gaur, REFLECTIES - Legitimatiecrisis, SENA Performers Magazine 2013-2, p. 34-35.
Een bijdrage van Erwin Angad-Gaur, Ntb/ VCTN (en voorzitter van de Sena sectie uitvoerend kunstenaars).
Het auteursrecht verkeert in een legitimatiecrisis. Deze constatering is de afgelopen jaren in hoog tempo een cliché geworden. Geen beleidsnotitie of beschouwing over het intellectueel eigendom lijkt de afgelopen jaren compleet zonder deze verplichte constatering, meestal gepaard aan de bewering dat het auteursrecht, ruim een eeuw oud, ‘ouderwets’ is ingericht en ‘gemoderniseerd’ moet worden. Zodra echter moet worden vastgesteld op welke onderdelen het auteursrecht dan wel ‘ouderwets’ is, of welke modernisering moet worden doorgevoerd, lopen de meningen sterk uiteen. Zoals bij veel clichés: de betekenis lijkt hol en voor de ondersteuning van elk willekeurig standpunt inzetbaar. Het is daarom de moeite waard eens stil te staan bij deze veel herhaalde bewering en de mogelijke achterliggende oorzaken.

[red. Dit artikel is sterk ingekort, lees het gehele artikel hier]
Het wordt tijd die houding te veranderen. De problemen zijn duidelijk, zoals zelfs de oplossingen redelijk voor de hand liggen. Offline hebben wij gedurende vele tientallen jaren ook evenwichten gevonden tussen overheid en burger, tussen persvrijheid en verplichtingen van zorgvuldigheid, tussen maatschappelijk en individueel belang en tussen de belangen van rechteneigenaren en consumenten. Ook op internet blijven mensen mensen. Het wordt tijd voor oplossingen in plaats van retoriek.

Erwin Angad-Gaur

IEF 12852

In de tijdschriften mei/juni 2013

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:

BIE 2013 juni

Jan Brinkhof, Wensen omtrent de wijze van motiveren door het Unified Patent Court, BIE 2013, p. 158.

Charlotte Vrendenbarg, De 'volledige' proceskostenveroordeling in IE-zaken. Een kritische bespreking van de implementatie en interpretatie van artikel 14 Handhavingsrichtlijn in Nederland, BIE 2013, p. 160.

IER 2013-3 Nr. 21 - Vizier - Mythisch monster of orakel? De oudheid als inspiratiebron/A.M.E. Verschuur
Nr. 22  - De vertaalslag van IP translator naar de praktijk/A.M.E. Verschuur en B.S.P.M. van Vondelen
Nr. 23 - Aanvullende beschermingscertificaten onder het nieuwe unitair octrooisysteem – wat nu?/S. Dack
Mediaforum juni 2013  Christiaan Alberdingk Thijm, Online verslavingszorg, p. 145.
Michiel Oosterveld en Manon Oostveen, Van 'public watchdog' naar 'public watchblog': het EHRM en journalistieke weblogs, p. 146.
Frank Simons, Flexibele frequenties: een nieuw hoofdstuk 3 Tw. p. 159.
  Nr. 54 - HvJ EU Leno Merken/Hagelkruis, m.nt. T. Cohen Jehoram
Nr. 55 - BenGH MAG/Edco, m.nt. J.L.R.A. Huydecoper
Jurisprudentie
Octrooirecht

Nr. 56 - Rb Den Haag Gierveld/Arnold&Siedsma, IEF 11833
Nr. 57 - Rb Den Haag HPS/Geddeg, IEF 12138
Merkenrecht
Nr. 58 - HR Hauck/Stokke, IEF 12554
Nr. 59 - HvJ EU Colloseum/Levi, IEF 12574
Nr. 60 - Vzr. Den Haag Louboutin/Van Haren, IEF 12573
Nr. 61 - Gerecht EU Su-Shan Chen, IEF 12609
Nr. 62 - Vzr. Den Haag Renault/Van den Brink, IEF 12692
Modellenrecht/procesrecht
Nr. 63 - Vzr. Den Haag Bang & Olufsen/Loewe, IEF 12256
Nr. 64 - Vzr. Rotterdam Tegeldump.nl, IEF 12304
Procesrecht
Nr. 65 - Rb Oost-Nederland Flexxolutions, IEF 12418
Nr. 66 - Hof Den Haag Simba Toys, IEF 12261
Onrechtmatige daad
Nr. 67 - Hof Amsterdam Appellant/Noordhoff en ThiemeMeulenhoff, IEF 12234
Nr. 68 - Vzr. Oost-Nederland European Royalty Operations, IEF 12488
Oneerlijke concurrentie
Nr. 69 - Hof Arnhem-Leeuwarden, IEF 12482
Jurisprudentie
Auteursrecht
Nr. 24 - Hof Leeuwarden 10-07-2012 (Beeldcitaat) m.nt. PGFAG
Nr. 25 - Hof ’s-Hertogenbosch 29-01-2013 (Melano/Quiges Fashion Jewels) m.nt. PGFAG
Nr. 26 - HvJEU 07-03-2013 (ITV Broadcasting/TVCatchup) m.nt. JMBS
Octrooirecht
Nr. 27 - Hof ’s-Gravenhage 24-07-2012 (Pfi zer/UVIT) m.nt. AFK
Merkenrecht
Nr. 28 - HvJEU 19-06-2012 (CIPA/RTM)
Nr. 29 - HvJEU 25-10-2012 (Rintisch/Eder) m.nt. FE
Nr. 30 - HR 19-10-2012 (Diageo/Cardinal Gift Shop) m.nt. FE
Reclamerecht
Nr. 31 - HvJEU 18-10-2012 (Purely Creative Ltd e.a./OFT) m.nt. J.J.C. Kabel
Nr. 32 - Rb. ’s-Gravenhage 14-11-2012 (The Natural Health Company/Minister van VWS) m.nt. EHH en C.H.E. Fontaine
Nr. 33 - CvB 12-10-2012 (Van Hoorn/Heineken & RTL) m.nt. R.S. Le Poole en P. Kok
Procesrecht
Nr. 34  - HvJEU 15-11-2012 (Bericap/Plastinnova) m.nt. FE
Nr. 35 - Hof Den Haag 26-02-2013 (Danisco/Novozymes)
Mediaforum juni 2013 Nr. 16 Hof Amsterdam 11 maart 2013, Strafzaak groepsbelediging m.nt. L.A. van Noorloos
Nr. 17 Vzr. Rb. Rotterdam 20 maart 2013, A/OPTA m.nt. A.Th.Meijer
Nr. 18 CBB 11 februari 2013, A/AFM m.nt. E.C. Pietermaat