IEF 22005
22 april 2024
Artikel

Wetsvoorstel 'Wet versterking auteurscontractenrecht' ingediend bij Tweede Kamer

 
IEF 22004
22 april 2024
Uitspraak

Kort geding ingetrokken, eiser veroordeeld in proceskosten

 
IEF 22003
22 april 2024
Artikel

Voorjaarsbijeenkomst en ALV van de Vereniging Kunst Cultuur Recht

 
IEF 12979

Belangrijke wijzigingen procedures BBIE

Op 1 oktober 2013 treden enkele belangrijke wijzigingen in werking. De punten die gevolgen hebben voor gebruikers zijn de volgende:
- Engels als werktaal
- Nieuwe manier van berekening van de oppositietermijn
- Wijziging van de termijn voor opschorting van opposities
- Vereenvoudiging van de procedure voor verlenging (vernieuwing) van merkinschrijvingen
- Wijziging gemachtigde voor merken van verschillende houders
- Wettelijke basis voor het i-DEPOT

Daarnaast komen er nog enkele andere wijzigingen aan. De precieze datum daarvan is nog niet bekend, maar naar verwachting zal dit voor het eind van het jaar zijn. Het gaat om de volgende punten:
- E-filing van internationale depots
- E-filing van modeldepots
- Implementatie TMclass in BOIP online filing

Zie ook mededeling van de Directeur-Generaal van het BBIE over de inwerkingtreding aanpassing Uitvoeringsreglement BVIE; Engels als werktaal.

 

IEF 12978

Algemene bekendheid Baidu onvoldoende aannemelijk gemaakt

Rechtbank Noord-Nederland 14 augustus 2013, HA ZA 12-178 (Baidu Online Network Technology Co.Ltd tegen Baidu Europe B.V.)

Uitspraak en samenvatting ingezonden door Steffen Hagen, CMS Derks Star Busmann N.V.
Benelux merkenrecht; algemeen bekend merk; depot te kwader trouw; geen belang; normaal gebruik; bewijsaanbod; proceskostenveroordeling. Het Chinese bedrijf Baidu Online Network Technology (hierna: BONT) – met haar Chinese internetzoekmachine baidu.com wel de ‘Google van China’ genoemd – is niet blij met de (reeds van 2005 , 2006  en 2007 daterende) Benelux merkregistraties ‘Baidu’ van het Nederlandse IT-dienstverleningsbedrijf Baidu Europe B.V.. BONT vordert dan ook, primair, nietigverklaring van deze merken o.g.v. algemene bekendheid van haar Chinese merk BAIDU en vermeend depot te kwader trouw en, subsidiair, vervallenverklaring van de Benelux merken wegens non-usus.

De rechtbank oordeelt dat BONT onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het merk BAIDU van BONT buiten China enige bekendheid genoot, laat staan in de ICT sector in de Benelux; hetgeen BONT hiertoe als bewijs aandraagt wijst veeleer op “een tot 2010 alom geconstateerde onbekendheid van haar merk BAIDU buiten China”.

Omdat de eerste twee Benelux merkregistraties dateren van meer dan 5 jaar vóór dagvaarding, dient voor nietigverklaring algemene bekendheid én depot te kwade trouw (cumulatief) te worden aangetoond. Nu geen sprake is van een algemeen bekend merk van BONT blijven daarmee de oudste twee Benelux merken sowieso in stand. Ten aanzien van het jongste Benelux merk heeft Baidu Europe, naast haar betwisting van de door BONT gestelde kwade trouw, betoogd dat BONT geen belang heeft bij nietigverklaring van deze derde inschrijving nu dit de oudere inschrijvingen onverlet laat en BONT zich niet richt op waren/diensten uit de extra klasse (16: drukwerk e.d.) waarvoor het derde merk is geregistreerd. De rechtbank volgt Baidu Europe hierin. Ook de vervallenverklaring wegens non-usus wordt afgewezen, omdat kort gezegd BONT slechts normaal gebruik van de merken in twijfel had getrokken zonder dit voldoende te onderbouwen en “handen en voeten te geven”, terwijl de bewijslast terzake in beginsel op haar rust.  Aan het bewijsaanbod van BONT (ten aanzien van zowel haar primaire als subsidiaire vordering) wordt door de rechtbank als “dermate weinig specifiek en onvoldragen” voorbijgegaan. BONT wordt veroordeeld in de volledige (inzichtelijk gemaakte en niet betwiste) proceskosten.


Algemeen bekend merk

5.13. Het oordeel dat niet is gebleken van algemene bekendheid van het merk Baidu in 2005 en/of 2007 in de Benelux leidt ertoe dat niet is voldaan aan de in artikel 2.4, sub e, BVIE gestelde voorwaarde voor nietigverklaring van de door [...] verrichte inschrijvingen. Het beroep van Baidu Online Network op deze bepaling kan dus niet tot nietig verklaring van de door [...] verrichte inschrijvingen leiden. Nu Baidu Online Network zich ter zake de eerste twee inschrijvingen niet (meer) op het in artikel 2.4, sub f, BVIE bepaalde kan beroepen, zullen de vorderingen van Baidu Online Network tot nietig verklaring van de eerste twee inschrijvingen van Baidu Europe worden afgewezen.

Inschrijving van 7 augustus 2007
5.18. (...) Weliswaar betreft de derde merkregistratie ook inschrijving voor klasse 16 (drukwerk, kantoorbenodigdheden etc.), maar nu Baidu Online Network niet heeft gesteld, en ook overigens niet is gebleken, dat zij daadwerkelijk voornemens is om met betrekking tot deze klasse activiteiten in de Benelux te gaan ontplooien, is de rechtbank van oordeel dat Baidu Online Network ter zake haar belang bij nietig verklaring aan de inschrijving op 7 augustus 2007 onvoldoende heeft gesteld. Aldus zal de vordering van Baidu Online Network tot nietig verklaring van de merkregistratie van 7 augustus worden afgewezen.

Normaal gebruik merkregistraties
5.23. De rechtbank is van oordeel dat Baidu Online Network haar stelling dat er sprake is van niet-normaal gebruik van de merkregistraties door Baidu Europe onvoldoende handen en voeten heeft gegeven. Zij heeft immers slechts gesteld dat zij gegrond redenen heeft of te betwijfelen of de merkregistraties wel op normale wijze worden gebruikt, waarbij zij enkel heeft gewezen op de grote van Baidu Europe en haar stelling dat Baidu Europe zich veel groter voor doet dan zij daadwerkelijk is. Aldus is de rechtbank van oordeel dat Baidu Online Network haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd.

6. De beslissing

De rechtbank:
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt Baidu Online Network in de proceskosten, aan de zijde van Baidu Europe tot op heden begroot op €43.726,61,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

IEF 12977

Anne Frank is van mij

C.P.L. van Woensel, 'Anne Frank is van mij', Ars Aequi 2013, p. 372-377
Bijdrage ingezonden door Caspar van Woensel, Leiden Law School.
Twee stichtingen strijden om de hegemonie over Anne Frank-merken. Goededoelenclubs of niet, op hun gekissebis over wie de nagedachtenis van Anne Frank mag propageren, zit niemand te wachten. Hun conflict is wel een uitgelezen aanleiding om te discussiëren over heikele onderwerpen. Zo is het vreemd dat bekende boektitels als Het Achterhuis na de periode van auteursrechtelijke bescherming opnieuw van een gebruiksmonopolie kunnen worden voorzien – als merk. En we hebben het hier over een beroemde persoon uit de vaderlandse geschiedenis, in dit geval tevens een symbool van de Holocaust. Wat doen claims op het alleenrecht daar eigenlijk? De auteur voelt steeds meer voor een ‘witte lijst’ met tekens die vrij dienen te blijven van merkpretenties. Daar knapt de samenleving van op.

Lees verder

Zie ook Leiden Law Blog

IEF 12976

Geen auteursrecht Charly en Chaplin-stoelen omdat verklaring tot behoud ontbreekt

Rechtbank Amsterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5211 (Charly en Chaplin-stoelen)
Auteursrecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Zie ook IEF 5590 en IEF 11813.
Rechtspraak.nl
: [naam 1] brengt door [naam 3] ontworpen stoelen onder de namen Charly en Chaplin op de markt. [naam 2] koopt partijen tweedehands Charly en Chaplin stoelen op, herstoffeert en herstelt ze zonodig, en biedt ze vervolgens te koop aan. De vordering van [naam 1] tot een verbod op deze handelwijze wordt door de rechtbank afgewezen.

Op het auteursrecht komt [naam 1] geen beroep meer toe. [naam 1] heeft in 1988 de betreffende stoelen als Beneluxmodel gedeponeerd, zonder de indertijd vereiste verklaring tot behoud van het auteursrecht te deponeren. Door het verloop van de termijn voor de modelbescherming is daardoor onder het toen geldende recht het auteursrecht in beginsel vervallen. Bij een rechtsreeks beroep op de BC komt aan de maker van een werk van toegepaste kunst, indien naar nationaal recht het auteursrecht is vervallen, slechts de in de BC verleende minimumbescherming van 25 jaar toe. Die termijn is inmiddels verstreken.

Ook op grond van het merkenrecht kan [naam 1] geen verbod krijgen, nu het gaat om door de merkhouder zelf in het verkeer gebrachte exemplaren. Weliswaar zijn die exemplaren bewerkt, maar [naam 2] heeft er alles aan gedaan om duidelijk te maken dat de betreffende exemplaren niet onder toezicht van [naam 1] zijn gereviseerd. In die omstandigheden kan [naam 1] zich tegen de verdere verhandeling niet verzetten. Wel wordt merkinbreuk aangenomen ten aanzien van een door [naam 2] verkocht niet authentiek exemplaar.

4.2. Auteursrecht
4.2.7. (...) De B.C. geeft voor werken van toegepaste kunst die hun oorsprong in en andere verdragsstaat hebben een minimumbescherming van 25 jaar. De B.C. verlangt niet dat aan buitenlandse werken een langere beschermingstermijn wordt verleend dan de in de conventie opgenomen minimumtermijn, indien aan binnenlandse werken geen grotere bescherming wordt verleend.
4.2.8. Uit het voorgaande volgt dat de beschermingstermijn onder het auteursrecht van de Charly maximaal 25 jaren was, zodat deze termijn 25 jaar na 1983, derhalve in 2008, is verstreken. Voor zover de vorderingen van [naam 1] hun grondslag vinden in het auteursrecht zullen ze dus moeten worden verworpen.

4.3. Merkenrecht I
4.3.3. Dat de toestand van de waren gewijzigd is, kan niet worden betwist. De Charlys die [naam 2] in het verkeer brengt zijn van een geheel nieuwe bekleding voorzien en veelal ook van een nieuwe schuimvulling en onder omstandigheden zijn er ook ander herstelwerkzaamheden aan verricht. Uitgangspunt is blijkens de jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (6 november 1992, NJ 1993, 454) dat het wederverkopen van gereviseerde waren die zijn voorzien van het oorspronkelijke merk en het in de handel brengen van waren onder dat merk, handelingen vormen waartegen de merkhouder zich kan verzetten. Daarop zijn uitzonderingen mogelijk, een belangrijke eis daarbij is dat degene die de gereviseerde waren verhandelt bij die verhandeling alles doet wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren. Opmerking verdient dat [naam 2] de Charlys weliswaar als van [naam 1] afkomstige waren aan het publiek aanbiedt, maar dat de Charlys na revisie niet zijn voorzien van het merk [naam 1]. Bovendien blijkt uit de overgelegde advertenties zonneklaar dat [naam 2] er geen misverstand over laat bestaan dat er sprake is van door haar geherstoffeerde exemplaren. Ter comparitie heeft [naam 2] ook gesteld, en is door [naam 1] niet betwist, dat de geherstoffeerde Charlys als ze door [naam 2] in het verkeer worden gebracht steeds zijn voorzien van een label waarop duidelijk is vermeld dat het om door [naam 2] geherstoffeerde exemplaren gaat. [naam 1] heeft nog wel aangevoerd dat zo’n label na de verkoop van het meubel kan losraken, waardoor “post sale” verwarring zou kunnen ontstaan, maar naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet afdoen aan de omstandigheid dat [naam 2] daarmee heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk is om duidelijk te maken dat het gaat om niet onder controle van de merkhouder gereviseerde waren.
4.3.4. De conclusie moet dan zijn dat de op het merkrecht gegronde vorderingen van [naam 1] moeten worden afgewezen, voor zover deze betrekking hebben op door [naam 2] geherstoffeerde oorspronkelijk door [naam 1] in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte exemplaren.

4.4. Merkenrecht II
4.4.3. Voor zover de vordering van [naam 1] ziet op een verbod aan [naam 2] tot het in het verkeer brengen onder het teken [naam 1] van niet door [naam 1] in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte meubelen van het type Charly of Chaplin zal deze worden toegewezen. Nu tegen de hoofdelijke veroordeling geen verweer is gevoerd, komt de vordering ook op dit punt voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom beperken en maximeren als in het dictum vermeld.
4.4.4. Niet gesteld of overigens aannemelijk is geworden dat [naam 2] meer niet-originele exemplaren in het verkeer heeft gebracht of thans in voorraad heeft dan de aan [naam 1] geleverde Chaplin en de aangetroffen poef. De rechtbank zal om die reden de vordering tot afgifte beperken tot de poef en de overige nevenvorderingen afwijzen.

4.5. Slaafse nabootsing
4.5.1. Tot slot heeft [naam 1] haar vorderingen nog doen steunen op onrechtmatige daad. Daartoe heeft [naam 1] gesteld dat de geherstoffeerde exemplaren moeten worden aangemerkt als slaafse nabootsingen van de door [naam 1] op de markt gebrachte meubelen.
4.5.2. De vorderingen van [naam 1], voor zover gegrond op slaafse nabootsing kunnen niet slagen. De door [naam 2] in het verkeer gebrachte Charly en Chaplin zijn immers geen nabootsingen van door [naam 1] op de markt gebrachte meubelen, maar gereviseerde originelen, zoals hiervoor onder 4.3 beschreven.

5 De beslissing

De rechtbank
5.1. veroordeelt [naam 2] hoofdelijk binnen 24 uur na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het onder nummer 0491696 ingeschreven Benelux woordmerk [naam 1] van [naam 1] Holding B.V. te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder te staken en gestaakt te houden het onder het merk [naam 1] verkopen of ter verkoop aanbieden of anderszins in het verkeer brengen van stoelen van het type Charly of Chaplin, zoals in dit vonnis in r.o. 2.2 afgebeeld, die niet door of met toestemming van de merkhouder [naam 1] Holding B.V. in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding of naar keuze van [naam 1] Holding B.V. voor ieder dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,00;
5.2. veroordeelt [naam 2] hoofdelijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [naam 1] af te geven de niet door of met toestemming van [naam 1] Holding B.V. in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte in het verkeer gebrachte, poef, bedoeld in r.o.4.4.1. van dit vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [naam 2] nalatig is aan dit deel van het vonnis te voldoen, tot een maximum van € 5.000,00;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
5.5. compenseert de proceskosten, aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:5211 (pdf)

IEF 12975

Verklaring om alle claims bij Sena in te trekken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 augustus 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5061 (eiser tegen White Villa Entertainment c.s.)
Vordering intrekking aanspraak op vergoeding fonogrammenproducent. Wet Naburige rechten deels toegewezen. Vaststellingsovereenkomst. [eiser] is een Nederlandse DJ en maker van onder andere dance muziek. White Villa is een platenmaatschappij en is tevens eigenaar en exploitant van een opnamestudio te Ede. In 2004 zijn [eiser] en White Villa een Licentie-overeenkomst aangegaan en heeft White Villa sindsdien (tenminste) 16 tracks van [eiser] (onder de naam [B] uitgebracht. Per 1 juli 2009 heeft Cloud 9 de muziek catalogus - ‘all master and license rights’- overgenomen van White Villa. In januari 2012 heeft [eiser] zich als fonogrammenproducent aangemeld bij de Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (Sena) en aanspraak gemaakt op de producentengelden van zijn tracks.

De voorzieningenrechter gebiedt White Villa c.s om een aangetekende brief te zenden aan Sena waarbij zij verklaart alle claims bij Sena ter zake de Muziekwerken van [eiser] intrekt en ook in de toekomst geen aanspraak meer zal maken op deze gelden.

3.1. [eiser] vordert, samengevat, na vermeerdering van eis, (hoofdelijke) veroordeling van White Villa c.s.,
primair: A. om, uiterlijk binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis, haar claim op het (producentenaandeel in) de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7 van de WNR voor de [B] tracks volledig in te trekken (dat wil zeggen voor de gehele periode vanaf het eerste releasejaar van de betreffende tracks), door uiterlijk binnen de genoemde termijn een aangetekende brief (met een kopie per e-mail) te zenden aan Sena, met de in het petitum van de dagvaarding genoemde opmaak en inhoud; (...).

4.1. [eiser] heeft zijn vorderingen in de eerste plaats gestoeld op de stelling dat White Villa c.s. de bij 2.11 aangehaalde overeenkomst dient na te komen. Niet in geschil is dat deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst waarmee werd beoogd de geschillen tussen partijen in der minne te regelen. Deze vaststellingsovereenkomst (hierna aan te duiden als: de schikkingsovereenkomst of ook: de schikking) heeft betrekking op de vergoedingen die Sena uitkeert aan de fonogrammenproducent van de [B] tracks, de zogenoemde ‘producentenvergoedingen’. De definitie van fonogrammenproducent in de WNR luidt als volgt: ‘de natuurlijke of rechtspersoon die een fonogram voor de eerste maal vervaardigt of doet vervaardigen’. In de door Sena gehanteerde definitie is daaraan toegevoegd: ‘en die daarvoor de financiële verantwoordelijkheid heeft’.

4.12. Uit het vorenstaande volgt dat voorshands niet voldoende aannemelijk wordt geacht dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de zienswijze van [eiser] ten aanzien van de uitleg van de schikking zal volgen, zodat niet behoeft te worden toegekomen aan het beroep op dwaling van White Villa c.s. Ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat voor zover White Villa c.s. zich erop beroept dat zij gedwaald heeft bij de totstandkoming van de schikking omdat [eiser] bij overeenkomst van 29 augustus 2007 al afstand zou hebben gedaan van zijn rechten op royalty’s en dergelijke (zodat de schikking geheel overbodig was) die stelling – los van de vraag of die overeenkomst een vervalsing is, hetgeen [eiser] stelt, maar White Villa c.s. uitdrukkelijk betwist – wordt verworpen. [gedaagde 2] heeft immers ter zitting desgevraagd meegedeeld de overeenkomst van 29 augustus 2007 weliswaar niet direct in zijn administratie te hebben aangetroffen, maar de inhoud ervan wel ‘in zijn hoofd’ te hebben gehad, tijdens de totstandkoming van de schikking. De inhoud van die brief heeft hij dus bij de totstandkoming van de schikking kunnen betrekken. Ook de verklaring van White Villa c.s. dat zij de [B] tracks royaltyvrij aan Cloud 9 heeft overgedragen, wijst erop dat [gedaagde 2] er al voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van uitging dat [eiser] afstand had gedaan van zijn rechten op royalty’s en dergelijke.

4.13. [eiser] heeft gesteld dat in het geval de schikkingsovereenkomst ontbonden of vernietigd zou zijn en dus alle daarin gemaakte afspraken ongedaan zouden moeten worden gemaakt, de producentenvergoeding eveneens aan hem toekomt, omdat niet White Villa maar hijzelf als fonogrammenproducent in de zin van artikel 1 WNR en voor Sena dient te worden aangemerkt. Los van de omstandigheid dat de schikking vooralsnog rechtsgeldig wordt geacht, kan die stelling voorshands evenmin worden onderschreven, aangezien vooralsnog niet kan worden aangenomen dat White Villa c.s. sowieso niet als fonogrammenproducent van de [B] Tracks kan worden aangemerkt, omdat [eiser] zijn betwisting van de stelling dat White Villa c.s. het uitbrengen van de tracks heeft gefaciliteerd en daarin heeft geïnvesteerd, door het ter beschikking stellen van de studio en dergelijke (en dus kan worden aangemerkt als degene die de muziekwerken voor het eerst heeft vervaardigd of doen vervaardigen en daarvoor de financiële verantwoordelijkheid had) niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt White Villa en [gedaagde 2], gezamenlijk en afzonderlijk, om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis een aangetekende brief te zenden aan Sena, afdeling Repartitie, t.a.v. mw. [C] en mw.mr. [D], met kopieën per e-mail naar de adressen: [mailadres 1] en [mailadres 2], met de navolgende inhoud, op briefpapier van White Villa in gebruikelijk, goed leesbaar lettertype, zonder nader commentaar, met ondertekening door [gedaagde 2], en met afschrift naar de raadsvrouw van [eiser]:

“Geachte mevrouw [C] en mevrouw [D],
Hierbij bericht ik u als volgt. Bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft een kort geding plaatsgevonden waarin door [eiser] als eiser, tegen ondergetekende en White Villa Entertainment B.V. (“White Villa”) als gedaagden, een vordering is ingesteld tot nakoming van de tussen [eiser] en White Villa gesloten vaststellingsovereenkomst van 22 januari 2013, waarvan een kopie is bijgevoegd. Op grond van het vonnis van 20 juni 2013 van de voorzieningenrechter in voormeld kort geding deel ik u hierbij mede dat White Villa op grond van die vaststellingsovereenkomst per omgaande alle claims bij Sena ter zake de Muziekwerken van [eiser] intrekt en bij deze verklaart dat zij ook in de toekomst geen aanspraak meer zal maken op deze gelden. Een kopie van het vonnis is eveneens bijgevoegd. (ondertekening)”


5.2. bepaalt dat White Villa c.s. hoofdelijk een aan [eiser] te betalen dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet of niet volledig aan het onder 5.1 genoemde gebod voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak hier
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:5061 (pdf)

IEF 12974

Regisseurs versus Kabelexploitanten in kort geding

In onze IE-Forum serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.
Kracht advocatuur juridische blog:
Op woensdag 14 augustus 2013 vond een kort geding plaats van de collectieve beheersorganisatie (‘CBO’) voor regisseurs, VEVAM, tegen de kabelexploitanten UPC en Ziggo. Aan de kant van de exploitanten bevond zich ook de gevoegde partij RoDAP, een conglommeraat van kabelaars, producenten, commerciële en publieke omroepen.

Lees verder

IEF 12972

Bezwaren van Ferring tegen wijzigingen van eis verworpen

Hof Den Haag 23 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2643 (Ferring B.V. tegen verweersters)
In navolging van IEF 11445Rechtspraak.nl: Intellectuele eigendom; octrooirecht; incident; bezwaren tegen eiswijzigingen in hoger beroep en incidentele vordering tot (alvast directe) afwijzing van in de hoofdzaak aan de orde zijnde inbreukvorderingen. Incidentele vordering afgewezen en bezwaren verworpen.

[verweersters] zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 juni 2012. [verweersters] zou uitvinder zijn van een gedeelte van de materie, die Ferring in een Europese octrooi-aanvrage heeft geclaimd in  EP 1 501 534  voor 'Orodispergeerbare farmaceutische doseringsvorm van desmopressine-acetaat'. De opeisings- en -nietigheidsvordering worden afgewezen. [verweersters] hebben grieven tegen het vonnis aangevoerd en hun eis gewijzigd. Ferring heeft vervolgens een “incident bezwaar tegen eiswijziging genomen. Voorts heeft zij daarbij gevorderd [verweersters] in hun inbreukvorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof oordeelt dat de stellingen van Ferring onvoldoende zijn onderbouwd. Er is geen reden om [verweersters] vorderingen niet toe te laten, het bezwaar wordt verworpen en de eisvermeerdering wordt toegelaten.

Bezwaren tegen wijzigingen van (de grondslag van) eis
7. Ferring maakt bezwaar tegen de vier volgende (vermeende) wijzigingen of vermeerderingen van (de grondslag van de) eis in de MvG:
1. vermeerdering met vorderingen betreffende “low dose” toediening/ door het “low dose” aspect als grondslag van de vorderingen aan te voeren;
2. vermeerdering met vorderingen tot opeising van Amerikaanse octrooien en octrooiaanvragen;
3. vermeerdering met de subsidiaire vorderingen 15 tot en met 21 onder meer betreffende opeising van een aandeel in het EP 534 en buitenlandse equivalenten;
4. vermeerdering van de (grondslagen van de) nietigheidsvordering door het aanvoeren van nieuwe nietigheidsargumenten.

 

Ad 1 en 2
11. [verweersters] erkennen in hun antwoordmemorie dat zij in eerste aanleg de Amerikaanse equivalenten bewust uit de procedure hebben geweerd door, begrijpt het hof, hun eis in zoverre te verminderen. Zij stellen dat zij ook in hoger beroep geen overdracht van Amerikaanse equivalenten vorderen en er in dit verband geen sprake is van enige wijziging van eis. Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben [verweersters] desgevraagd verklaard dat zij in hoger beroep ook geen opeising van de Amerikaanse octrooien en octrooiaanvragen vorderen.

12. In het midden latend of in de MvG voormelde wijzigingen van (de grondslag van de) eis kunnen worden gelezen, brengt voormeld standpunt van [verweersters] mee dat MvG aldus moet worden begrepen dat niet bedoeld is de eis te wijzigen in de hiervoor in rechtsoverweging 7 onder 1 en 2 weergegeven zin. Dit brengt mee dat Ferring in zoverre geen belang bij haar bezwaar heeft en dit zal worden afgewezen.

Ad 3
15. Ferring stelt dat [verweersters] nadrukkelijk afstand hebben gedaan van het vorderen van een aandeel in de octrooien en de octrooiaanvragen, ter onderbouwing van welke stelling Ferring verwijst naar de hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechtbank. [verweersters] hebben dit betwist, waarbij zij stellen dat de rechtbank de positie van [verweersters] verkeerd hebben begrepen en (derhalve) verkeerde conclusies heeft getrokken. Zij stellen dat zij met hun in eerste aanleg (en thans primair) gevorderde gedeeltelijke overdracht van het aandeel in EP 534 juist een aandeel (in, voor zover van toepassing, een gemeenschappelijk recht, begrijpt het hof) hebben gevorderd. Zij stellen dat zij in ieder geval geen afstand hebben gedaan van opeising van een zodanig aandeel. Het hof is van oordeel dat de stelling van Ferring dat [verweersters] afstand hebben gedaan van het vorderen van een aandeel niet blijkt uit de aangehaalde overwegingen in het bestreden vonnis nu dat er niet staat. Daaruit kan hooguit worden afgeleid dat zij (naar het oordeel van de rechtbank) geen aandeel (op de juiste wijze) hebben gevorderd, maar dat is iets anders dan afstand doen van een vordering. Ook overigens is deze stelling van Ferring onvoldoende onderbouwd, zodat er geen reden is om [verweersters] niet toe te laten hun vorderingen, al dan niet zekerheidshalve, uit te breiden met de onderhavige subsidiaire vorderingen. In zoverre is sprake van een vermeerdering van eis. Deze is tijdig bij memorie van grieven gedaan en dit is niet in strijd met de goede procesorde. Daardoor is (ook) geen sprake van onredelijke bemoeilijking van Ferring in haar verdediging. Het bezwaar van Ferring zal dan ook worden verworpen en de eisvermeerdering zal worden toegelaten.

Ad 4
16. (...) Nu uit de door Ferring aangehaalde overwegingen uit het vonnis niet zonder meer blijkt dat [verweersters] hebben erkend dat conclusie 1 nieuw is (en bepaalde voordelen heeft), Ferring deze stelling overigens niet heeft onderbouwd en daarop bij het pleidooi niet meer is teruggekomen, gaat het hof aan de stelling van Ferring dat [verweersters] in eerste aanleg hebben erkend dat conclusie 1 nieuw is (en bepaalde voordelen heeft) als onvoldoende onderbouwd voorbij. Daarvan uitgaande is er geen goede reden (aangevoerd) om de bij MvG aangevoerde nieuwe nietigheidsgronden niet toe te laten. Deze zijn tijdig aangevoerd en dit is niet in strijd met de goede procesorde. Daardoor is geen sprake van onredelijke bemoeilijking van Ferring in haar verdediging. Dat in eerste aanleg de voor het eerst bij pleidooi aangevoerde nietigheidsgronden als zijnde tardief (in een zaak waarin gedagvaard is volgens de regeling van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken) niet zijn toegelaten (zie rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis) is niet relevant. Dit staat aan een (zelfde of soortgelijke) eiswijziging in hoger beroep in dit geval niet in de weg. Ook de stelling dat deze wijziging van eis doorwerkt in de door [verweersters] ingestelde opeisings- en inbreukvorderingen is niet relevant. Het bezwaar tegen deze wijziging van eis zal derhalve worden verworpen en de wijziging van de grondslag van de eis zal worden toegelaten.

Vordering tot afwijzing van de inbreukvorderingen
19. Het hof deelt het standpunt van [verweersters] dat het onderhavige incident niet geschikt is voor het verkrijgen van de door Ferring gewenste beslissing. Een niet in de wet genoemde incidentele vordering, ingesteld in een lopende procedure, zoals bedoeld in artikel 208 Rv, moet in beginsel een processuele verwikkeling betreffen die rechterlijke bemoeienis vereist van andere aard dan beslechting van materiële geschilpunten; zo’n incident moet in beginsel betrekking hebben op de voortgang of instructie van de zaak. Het standpunt van Ferring dat slechts sprake is van een procedureel punt waarvoor geen inhoudelijke beoordeling nodig is deelt het hof niet, alleen al omdat voor de beoordeling daarvan uitleg van diverse bepalingen van de Rijksoctrooiwet 1995 nodig is, waarover partijen van mening verschillen en door Ferring uitvoerig is gepleit. Deze incidentele vordering van Ferring zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
wijst de incidentele vorderingen van Ferring af;
verwerpt de tegen eiswijzigingen gerichte bezwaren van Ferring;
laat de volgende eiswijzigingen toe:
- vermeerdering met de subsidiaire vorderingen 15 tot en met 21 (onder meer betreffende opeising van een aandeel in EP 534 en buitenlandse equivalenten);
- vermeerdering van de (grondslagen van de) nietigheidsvordering door het aanvoeren van nieuwe nietigheidsargumenten;
veroordeelt Ferring in de kosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van [verweersters] begroot op € 37.320,73;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak naar de rol van 17 september 2013 voor memorie van antwoord, te nemen door Ferring.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHDHA:2013:2643 (pdf)

IEF 12971

Geen sprake van kennelijke misslagen, voldoende belang voor AstraZeneca

Vzr. Rechtbank Den Haag 15 augustus 2013, KG ZA 13-854 (AstraZeneca tegen Sandoz)
Octrooirecht. Zie ook IEF 11011 en LS&R 159. AstraZeneca is houdster van het Europees octrooi EP 0 907 364. Zij brengt onder de naam Seroquel een geneesmiddel met quetiapine op de markt dat wordt voorgeschreven voor de behandeling van onder meer schizofrenie. Sandoz houdt zich bezig met de verkoop van generieke geneesmiddelen in Nederland. De rechtbank oordeelde bij vonnis van 7 maart 2012 dat EP 364 geldig is.

In juli 2013 kondigde Sandoz aan dat zij haar generieke quetiapineproducten met vertraagde afgifte in de G-standaard zou laten opnemen en herhaalde zij haar aanbod dat zij zou afzien van de marktintroductie van dat product in ruil voor de aanvaarding van aansprakelijkheid voor schade in het geval het octrooi zou worden vernietigd. AstraZeneca wees ook dit aanbod van de hand en zij benadrukte dat opname in de G-standaard in de onderhavige omstandigheden een (strafrechtelijk verwijtbare) inbreuk inhoudt. Op 16 juli 2013 heeft Sandoz generieke quetiapine met vertraagde afgifte laten opnemen in de G-standaard.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van kennelijke misslagen in het eerder gewezen vonnis en dat AstraZeneca voldoende belang heeft bij een inbreukverbod. Sandoz moet haar generieke quetiapineproducten met vertraagde afgifte uit de G-standaard laten verwijderen en wordt verboden in Nederland inbreuk te maken op het octrooi EP 364.

AstraZeneca vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Sandoz verbiedt om in Nederland inbreuk te maken op EP 364, meer in het bijzonder het in het verkeer brengen, verder verkopen, afleveren of anderszins verhandelen van generieke quetiapine met vertraagde afgifte, en gebiedt haar quetiapineproducten met vertraagde afgifte uit de G-standaard te laten verwijderen, (...).

geldigheid EP 364
4.6. In dit kort geding stelt Sandoz zich onder meer op het standpunt dat het vonnis van 7 maart 2012, waarin EP 364 geldig werd geacht, kennelijke misslagen bevat. De rechtbank zou bij een correcte toepassing van het recht en uitgaande van de juiste feiten, het octrooi hebben vernietigd, zo betoogt Sandoz, zodat voor het gevorderde verbod geen plaats is.

4.8. Sandoz stelt dat het vonnis van 7 maart 2012 een aantal kennelijke misslagen bevat. Ten eerste zou de rechtbank de problem-solution-approach niet correct hebben toegepast. Ten tweede zou de rechtbank hebben gedwaald over het first pass metabolisme en de pH-afhankelijke oplosbaarheid van quetiapine.

4.11. Het is de voorzieningenrechter bekend dat verschillend wordt gedacht over de juiste aanpak ter beoordeling van de inventiviteit en of positieve en negatieve pointers tezamen moeten worden gewaardeerd, zoals de rechtbank kennelijk heeft gedaan, of dat tegenover een positieve pointer een vooroordeel moet worden gesteld om nog van inventiviteit te kunnen spreken. Mogelijk is dat het gerechtshof in de ingestelde beroepsprocedure de door Sandoz voorgestane beoordeling volgt, maar dat is geenszins zeker. Dat de door de rechtbank gedane afweging als zodanig reeds zou moeten worden aangemerkt als kennelijke (juridische) misslag is voorshands zodoende niet aannemelijk geworden.

4.12. Ten aanzien van de gestelde feitelijke misslagen in het vonnis met betrekking tot het first pass metabolisme en de pH-afhankelijke oplosbaarheid van quetiapine geldt naar voorlopig oordeel dat er, mede in het licht van de overwegingen die de Engelse rechter wijdde aan het vonnis van 7 maart 2012, twijfel mogelijk is omtrent de juistheid van het oordeel van de rechtbank. Zo is op de vaststelling in r.o. 5.35 dat “[e]en lineaire farmacokinetiek [erop duidt] dat het verzadigingspunt van het enzymatisch afbraakproces is bereikt” naar voorlopig oordeel steekhoudende kritiek leverbaar. Dit is door AstraZeneca ter zitting ook erkend. Wat daar echter ook van zij, niet duidelijk is of een ander oordeel op het punt van het first pass metabolisme of op dat van de pH-afhankelijke oplosbaarheid van quetiapine, zou hebben geleid tot een andere eindbeslissing met betrekking tot de geldigheid van EP 364, laat staan dat sprake is van kennelijk misslagen die maken dat in dit kort geding het vonnis van 7 maart 2013 niet zou moeten worden gevolgd.

misbruik van recht
4.13. Evenmin is voorshands oordelend sprake van misbruik van recht door AstraZeneca. Dat zij haar vorderingen slechts heeft ingesteld om Sandoz te schaden, zoals Sandoz stelt, is, gelet op het belang dat AstraZeneca heeft bij het verdedigen van haar marktpositie, naar voorlopig oordeel niet aannemelijk. De omstandigheid dat zij zulks doet door zich – ook in rechte – te beroepen op een octrooi waarvan de geldigheid nog onderwerp is van een juridische procedure, is voorshands niet onrechtmatig, ook niet als rekening wordt gehouden met de beslissingen van twee vooraanstaande buitenlandse rechters die dat octrooi ongeldig achtten. De beslissing van de Nederlandse rechtbank als bodemrechter is in dit opzicht voorshands van doorslaggevend belang. In deze omstandigheden hoefde AstraZeneca dan ook niet te concluderen dat de kans dat EP 364 in de Nederlandse appelprocedure alsnog zou sneuvelen dusdanig groot was dat zij niet tot handhaving had mogen overgaan.

slotsom
4.15. Op grond van het voorgaande luidt het voorlopig oordeel dat geen sprake is van kennelijke misslagen in het vonnis van 7 maart 2012 die zouden maken dat voorshands niet kan worden uitgegaan van de door de bodemrechter in eerste aanleg vastgestelde geldigheid van EP 364, zodat voldoende grond bestaat voor toewijzing van de vorderingen. AstraZeneca heeft bovendien (voldoende) belang bij een inbreukverbod en kan haar bevoegdheid tot handhaving in redelijkheid uitoefenen. Het toe te wijzen inbreukverbod omvat de vermelding in de G-standaard, met dien verstande dat de voorzieningenrechter Sandoz zal gebieden haar generieke quetiapineproducten uit de G-standaard te laten verwijderen op de kortst mogelijke termijn. De verbodsvordering zal dan ook worden toegewezen als in het dictum verwoord.

4.16. AstraZeneca heeft gesteld dat zij bij de overige nevenvorderingen, het bevel een advertentie te plaatsen, de opgave van afnemers en een recall, (spoedeisend) belang heeft omdat daarmee de onduidelijkheid en verwarring die in de markt zou zijn ontstaan door de vermelding in de G-standaard van de generieke quetiapine (met vertraagde afgifte) van Sandoz kan worden weggenomen. Nu aan de mogelijk ontstane onduidelijkheid en verwarring reeds een einde wordt gemaakt door het toe te wijzen inbreukverbod en het bevel de opname in de G-standaard ongedaan te maken, is er naar voorlopig oordeel geen aanleiding om verdergaande maatregelen te treffen. Daarbij speelt een rol dat Sandoz ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij haar generieke quetiapine met vertraagde afgifte nog niet in Nederland in voorraad heeft of heeft uitgeleverd. Deze overige nevenvorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt Sandoz na betekening van dit vonnis op de kortst mogelijke termijn het nodige te doen om haar generieke quetiapineproducten met vertraagde afgifte uit de G-standaard te laten verwijderen en verbiedt Sandoz overigens met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis in Nederland inbreuk te maken op het octrooi EP 364, onder meer door het in het verkeer brengen, verder verkopen, afleveren of anderszins verhandelen, of voor dit een of ander (verder) aanbieden van generieke quetiapine met vertraagde afgifte;
5.2. veroordeelt Sandoz tot betaling aan Astrazeneca van een dwangsom van € 50.000,= voor iedere dag dat in strijd met het onder 5.1. gegeven gebod en verbod wordt gehandeld of een dwangsom van € 5.000,= per ieder individueel product met betrekking waarmee Sandoz in strijd handelt met het onder 5.1. gegeven verbod, een en ander met een maximum van € 1.000.000,=;
5.3. veroordeelt Sandoz in de proceskosten, aan de zijde van AstraZeneca tot op heden begroot op € 24.420,71, te verhogen met wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4. bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv op zes maanden na dagtekening van dit vonnis;
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af het meer of anders gevorderde.

IEF 12926

Totaalindruk sjaals hetzelfde zelfs als ze naast elkaar liggen

Rechtbank Gelderland 23 juli 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:2406 (B.Loved Jewels B.V. tegen Yehwang Product Imports International B.V.)
B.Loved ontwerpt en verhandelt kleding en modeaccessoires, waaronder de zogenaamde I LOVE sjaal. Op de markt zijn sjaals verschenen die te koop worden aangeboden als een 'B.Loved inspired scarf'. B.Love heeft Yehwang in rechte betrokken, aangezien laatstgenoemde volgens haar inbreuk maakt op haar auteursrecht.

Volgens de rechtbank komt eventuele auteursrechtelijke bescherming aan op de ontwerpkeuzes binnen het zig-zag of chevron thema. De totaalindruk van de beide sjaals stemt overeen, aldus de rechtbank. Alleen wanneer beide sjaals naast elkaar worden gelegd en grondig geïnspecteerd, zijn verschillen te ontdekken, welke echter niet zodanig zijn dat de sjaals niet dezelfde totaalindruk maken. Zelfs als ze naast elkaar liggen. De sjaal van Yehwang maakt inbreuk op het auteursrecht van B.Loved met betrekking tot de Grey I LOVE sjaal. De vorderingen worden toegewezen.

4.9. Het vorenstaande leidt tot de vraag of de gewraakte sjaal inbreuk maakt op het auteursrecht van B.Loved op de Grey I LOVE sjaal. Daarbij komt het aan op een totaalindruk van de beide sjaals. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van de Grey I LOVE sjaal zijn daarbij bepalend. Geconstateerd kan worden dat voor de gewraakte sjaal in overwegende maket de hiervoor genoemde creatieve keuzes aangaande het terugkerende banen-, kleuren- en stofpatroon van de Grey I LOVE sjaal zijn overgenomen. Alleen wanneer de beide sjaals naast elkaar worden gelegd e grondig geïnspecteerd, is waar te nemen dat in het terugkerende banenpatroon van de gewraakte sjaal een beperkt aantal extra smalle banen is verwerkt en dat een beperkt aantal banen een enigszins afwijkende kleur heeft ten opzichte van de Grey I LOVE sjaal. Deze verschillen zijn echter niet zodanig dat de sjaals niet dezelfde totaalindruk maken, zelfs als ze naast elkaar liggen.

4.10. Nu de totaalindruk van de beide sjaals overeenstemt, maakt de gewraakte sjaal dan ook inbreuk op het auteursrecht van B.Loved met betrekking tot de Grey I LOVE sjaal. Dat leidt ertoe dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, op de navolgende wijze, met beperking van de dwangsom. B.Loved heeft ook belang bij toewijzing van de vorderingen. Yehwang heeft namelijk niet betwist dat de gewraakte sjaal voor een veel lagere prijs wordt verkocht dan de Grey I LOVE sjaal. Aannemelijk is dat, zoals B.Loved heeft aangevoerd, de Grey I LOVE sjaal daardoor exclusiviteit verliest, B.Loved haar Grey I LOVE sjaals veel moeilijker kan afzetten op de markt, en zij als gevolg hiervan schade lijdt.

5 De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1. beveelt Yehwang binnen twee dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de auteursrechten van B.Loved op de Grey uitvoering van de I LOVE sjaal te staken en gestaakt te houden, waaronder mede begrepen ieder verveelvoudigen, openbaarmaken, (doen) produceren, aanbieden, afbeelden, verhandelen, verkopen, leveren, importeren en exporteren van de gewraakte sjaal;

5.2. beveelt Yehwang binnen tien dagen na betekening van dit vonnis alle exemplaren van de gewraakte sjaal die zij aan bedrijfsmatige afnemers (niet zijnde individuele consumenten) heeft geleverd, terug te nemen, althans daar weg te (doen) halen, zo nodig door deze terug te kopen, en de advocaat van B.Loved eveneens binnen deze termijn volledige informatie te verschaffen over het aantal sjaals dat bij afnemers is teruggehaald, gespecificeerd per afnemer;

5.3. beveelt Yehwang binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alle door haar in voorraad gehouden exemplaren van de gewraakte sjaal, inclusief alle conform het gevorderde sub 5.2 teruggenomen exemplaren, op eigen kosten en onder toezicht van een gerechtsdeurwaarder te (doen) vernietigen en daarvan binnen twee dagen na de vernietiging een door een deurwaarder opgesteld proces-verbaal van constatering, gespecificeerd naar aantal en soort, aan de advocaat van B.Loved te verschaffen;

5.4. beveelt Yehwang binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van B.Loved een volledige en door een registeraccountant (op basis van eigen onafhankelijk en zelfstandig onderzoek) gecontroleerde en gespecificeerde, schriftelijke opgave te doen, vergezeld van alle documenten ter staving van die opgave, waaronder orders, orderbevestigingen, facturen en afschriften van andere in- en verkoopbescheiden, van alle volgende gegevens:

(...)

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBGEL:2013:2406 (pdf)