IEF 22011
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
IEF 22010
25 april 2024
Artikel

Isabelle Wolterink (EP&C) nieuwe voorzitter Orde van Octrooigemachtigden

 
IEF 22008
25 april 2024
Uitspraak

Publicaties in krant over politicus zijn niet onrechtmatig

 
IEF 13071

In aanmerking nemen bewijs is resultaat van objectieve en gemotiveerde uitoefening van beoordelingsvrijheid

HvJ EU 26 september 2013, zaak C-610/11P (Centrotherm Systemtechnik tegen BHIM en centrotherm Clean Solutions) - dossier
Zie eerder: IEF 12658.
Gemeenschapswoordmerk, normaal gebruik van het merk, bewijs. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 15 september 2011, Centrotherm Clean Solutions/BHIM (T-434/09), waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 25 augustus 2009 (zaak R 6/20084) voor zover daarbij de vordering tot vervallenverklaring van het merk CENTROTHERM is toegewezen.

Volgens Centrotherm heeft het Gerecht ten onrechte gesteld dat het verklaring op erewoord geen bewijskracht heeft. Ook had het BHIM in een procedure tot vervallenverklaring de in verordening (EG) nr. 207/2009 vastgestelde regels ambtshalve had moeten onderzoeken. Verder stelt Centrotherm had het BHIM de niet tijdig overlegde bewijsstukken in aanmerking kunnen nemen. Tenslotte had het Gerecht regel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 2868/95 buiten toepassing moeten verklaren.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart:
1)      Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 september 2011, Centrotherm Systemtechnik/BHIM – centrotherm Clean Solutions (CENTROTHERM) (T‑434/09), wordt vernietigd.
2)      Punt 2 van het dictum van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 25 augustus 2009 (zaak R 6/2008‑4) wordt vernietigd.
3)      Centrotherm Systemtechnik GmbH, het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en centrotherm Clean Solutions GmbH & Co. KG, dragen hun eigen kosten betreffende zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening.

IEF 13070

Beroep procedure tot vervallenverklaring slaagt niet

HvJ EU 26 september 2013, zaak C-609/11P (Centrotherm Systemtechnik tegen BHIM en centrotherm Clean Solutions) - dossier
Zie eerder: IEF 12658.
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 15 september 2011, Centrotherm Clean Solutions/BHIM (T427/09), waarbij de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 25 augustus 2009 (zaak R 6/20084) is vernietigd voor zover zij de beslissing van de nietigheidsafdeling van 30 oktober 2007 gedeeltelijk heeft vernietigd. Normaal gebruik van het merk. Bewijs. Centrotherm stelt dat het arrest inbreuk maakt op haar recht om autonome conclusies en middelen voor te dragen die met name strekken tot wijziging van de vastgestelde beslissing. Zij is van mening dat het Gerecht blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting betreffende het normaal gebruik van het merk. Verder is volgens Centrotherm het Gerecht voorbijgegaan aan rechtspraak van het Hof betreffende normaal gebruik en symbolisch gebruik. Als laatste heeft het Gerecht ten onrechte een verklaring op erewoord niet als bewijsmiddel gekwalificeerd. De middelen slagen niet.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart:
1) De hogere voorziening wordt afgewezen.
2) Centrotherm Systemtechnik GmbH wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van centrotherm Clean Solutions GmbH & Co. KG.
3) Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) draagt zijn eigen kosten.

IEF 13069

Noot bij prejudiciële beslissing bewijsbeslag

Een bijdrage van Oscar Boeder, Gerechtsdeurwaarder te Haarlem bij Agin Boeder.
Beslagrecht, bepaalde bescheiden, cloud, smartphone, Het leggen van conservatoir bewijsbeslag is wellicht de meest ingrijpende vorm van beslaglegging. In de praktijk betekent dat bij het leggen van bewijsbeslag, zonder dat de beslagene is gehoord, de gerechtsdeurwaarder voor een bepaalde periode een bedrijf stil legt en vertrouwelijke informatie kopieert en meeneemt. De beslagene ervaart dit beslag als een huiszoeking en is daardoor zeer ingrijpend. Met de beantwoording van de gestelde vragen geeft de HR het bewijsbeslag in niet IE-zaken de noodzakelijke legitimiteit [HR 13 september 2013, IEF 13035].

De rode draad in de door de HR gegeven antwoorden is het veilig stellen van vooraf duidelijk omschreven informatie met een medewerkingsverplichting door de beslagene zonder inzagemogelijkheid voor de beslaglegger. Een zuiver conserverende maatregel.

De antwoorden die de Hoge Raad geeft, voorkomen dat het bewijsbeslag uitmondt in een fishing expedition. Daarnaast geeft de HR aan de feitenrechter een grote mate van vrijheid voor het bepalen van de uitvoeringsmaatregelen, voor de wijze van beslag en voor de wijze van inzage. In deze noot behandel ik de antwoorden die direct gevolg hebben voor de beslagpraktijk van de aanvrager van het verlof en van de gerechtsdeurwaarder als legger van het beslag. Dit betekent dat de onderliggende casuïstiek en literatuur niet worden besproken.

Inleiding
Bewijsbeslag is een conserverende maatregel waarbij de beslaglegger gegevens kan veiligstellen in afwachting van een vordering tot inzage of afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv of tot een voorlopig deskundigenbericht.

In niet-IE zaken gaat het om alle overige zaken of procedures in de handelspraktijk, veelvoorkomend zijn, concurrentiebeding, een ontslagprocedure, inzage in een deskundige rapport, belastende email of een deel van bedrijfsadministratie waaruit aansprakelijkheid blijkt, distributieovereenkomsten en verzekeringsrecht.

Wettelijk kader
Bij de wijziging van rechtsvordering in 1992 is geen algemene regeling omtrent bewijsbeslag opgenomen.

In 2007 is met de invoering van de artikelen 1019b-1019d Rv het bewijsbeslag in IE zaken wettelijk vastgelegd.

Artikel 1019 Rv bepaalt expliciet dat titel 15 (uitsluitend) van toepassing is op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge de in het artikel genoemde wetten en verordeningen. In de rechtspraak is wisselend geoordeeld over de mogelijkheid voor het leggen van bewijsbeslag in niet-IE zaken op grond van artikel 730 jo 843a Rv.
Aan deze rechtsonzekerheid heeft de HR nu een einde gemaakt.

Voorwaarden aan het verzoekschrift / verlof
De Hoge Raad oordeelt dat de artikelen 730 en 843a Rv voldoende grondslag bieden voor het leggen van een bewijsbeslag in niet IE-zaken. In r.o. 3.6.1 worden de artikelen 1019a lid 1 en 3, 1019b lid 3 en 4 en 1019c Rv van overeenkomstige toepassing verklaart. Uit de beantwoording blijkt duidelijk dat ook digitale bestanden vallen onder het criterium van 843a “bepaalde bestanden”.

Bepaalde bescheiden, the cloud, de smartphone
De gerechtsdeurwaarder moet in zijn proces-verbaal voldoende duidelijk omschrijven waarop beslag wordt gelegd. Hierdoor kan worden getoetst of is voldaan aan de voorwaarde uit artikel 843a Rv “bepaalde bescheiden”. Uit de beantwoording door de HR leid ik af dat er weinig beperkingen zijn om beslag te leggen zolang in het verlof maar zeer duidelijk wordt omschreven waarop het beslag moet worden gelegd. Dit blijkt uit de beantwoording van vraag 6 (medewerkingsplicht). De ruime beantwoording belet geen beslag bij technologische vernieuwingen. Als er geen medewerking is om (in het verlof omschreven) bestanden toegankelijk te maken kan de deurwaarder de gegevensdrager zelf in beslag nemen. Dit laatste is niet mogelijk wanneer de data zijn opgeslagen in the cloud.

Ik ben van mening dat de deurwaarder indien in die omstandigheid medewerking wordt geweigerd hij daarvan nadrukkelijk melding maakt in zijn exploot en in het procesverbaal. Aan die constatering kan de Rechtbank vervolgens die gevolgen verbinden die zij wilt.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in het verzoekschrift een dwangsom op te nemen indien medewerking wordt geweigerd en de gegevensdrager zelf niet in beslag kan worden genomen. Ik heb nog geen verzoekschrift gezien of verlof waarin deze mogelijkheid is opgenomen. De vervolgvraag of het verleende verlof ook een executoriale titel vormt voor verhaal van verbeurde dwangsommen, valt buiten deze beschouwing. Zelf ben ik van mening dat, gelet op het ex parte karakter van het bewijsbeslag, daar niet te lichtvaardig mee moet worden omgegaan.

Gegronde vrees voor verduistering
In r.o. 3.7.1. worden de voorwaarden besproken waaraan het verzoekschrift dient te voldoen. De HR noemt nadrukkelijk de noodzaak tot het stellen en omschrijven van de gegronde vrees voor verduistering van de betrokken bescheiden. De vrees is uiteraard inherent aan het bewijsbeslag, maar deze eis is met name van belang om de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag vast te kunnen stellen als waarborg voor de beslagene.

Opgeheven beslagen
Mede door het gebrek aan een wettelijke regeling is het regelmatig voorgekomen dat een bewijsbeslag (in een executiegeschil) werd opgeheven. De voorzieningenrechter toetst of de beslagen zaken vallen onder de reikwijdte van het verlof (bepaalde bescheiden) en of er met het proces-verbaal geen inzage wordt gegeven aan de beslaglegger.

Woonhuizen
In het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 4 augustus 2009 (LJN BJ4901) is het bewijsbeslag onder meer opgeheven omdat het de beslaglegger niet is toegestaan om een huiszoeking uit te voeren.

Mede naar aanleiding van deze uitspraak is vraag 2.1 geformuleerd:

“Indien bewijsbeslag in niet IE-zaken mogelijk is, moet er dan bijzondere terughoudendheid worden betracht bij het leggen van bewijsbeslag in woonhuizen? En als dit zo is, dient de voorzieningenrechter daarvoor in zijn beslagverlof bijzondere bepalingen op te nemen?”


De Hoge Raad:

“Vraag 2.1 moet aldus worden beantwoord dat aan de stelplicht van degene die verlof vraagt om bewijsbeslag te leggen, hoge eisen moeten worden gesteld. Indien het verlof wordt verleend, geldt wat betreft de omstandigheid dat het beslag in een woning moet worden gelegd, dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meebrengen dat het privéleven en het familie- en gezinsleven van degene onder wie het beslag wordt gelegd, zoveel mogelijk worden gerespecteerd. De voorzieningenrechter kan op de omstandigheden van het geval toegesneden voorwaarden in zijn uitspraak opnemen."

Met het antwoord bevestigt de HR de keuze die in 2009 door de gerechtsdeurwaarder is gemaakt.

Bewijsbeslag bij een derde
De praktijk worstelt met de vraag of bewijsbeslag bij een derde mogelijk is (bijvoorbeeld een provider of boekhouder) De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden heeft in de Spinder uitspraken (Vzgr Rb Leeuwarden 1 september 2010 en Vzgr Rb Leeuwarden 10 september 2010) beslag bij een derde gesanctioneerd.
In het geval het verzoekschrift ook verlof wordt gevraagd om bij een derde beslag te leggen antwoordt de HR bevestigend.

Bij de beantwoording van vraag zes merkt de HR op

 

“De rechterlijke toestemming tot beslaglegging omvat in dit soort gevallen immers uit haar aard mede een tot de beslagene of de derde gericht bevel om de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de beslaglegging omdat die toestemming anders zinloos zou zijn.”

Verplichte medewerking beslagdebiteur
In bijna alle gevallen maken digitale gegevens onderdeel uit van de bescheiden die in het verlof zijn bepaald. In de praktijk wordt regelmatig (door de advocaat van de beslagdebiteur geadviseerd) geweigerd om de benodigde wachtwoorden te verstrekken.

Indien redelijke grond bestaat om te vermoeden dat bestanden zijn aan te merken als bescheiden bedoeld in het beslagverlof, kan de deurwaarder de gegevensdragers zelf in beslag nemen indien de bestanden niet voor hem toegankelijk worden gemaakt.

Vraag 6. Bestaat voor de beslagene een verplichting om mee te werken aan de beslaglegging in die zin dat hij verplicht is het in het verlof bedoelde bewijsmateriaal toegankelijk te maken voor beslaglegging door het verstrekken van gebruikersnamen, wachtwoorden, etc.?

Zo ja, bestaat die verplichting reeds in het stadium van de beslaglegging of ontstaat deze verplichting pas nadat in het kader van artikel 843a Rv is bepaald in welk deel van het beslagen materiaal inzage mag worden genomen?”

De Hoge Raad:

Bij de beantwoording van vraag 6 ten slotte wordt het volgende vooropgesteld. De in de vraag bedoelde medewerkingsplicht heeft betrekking op de tenuitvoerlegging door de deurwaarder van het door de voorzieningenrechter gegeven verlof tot beslaglegging. Zij moet worden onderscheiden van de op de voet van art. 843a Rv te beoordelen vraag of, en zo ja in hoeverre, de beslaglegger inzage, afschrift of uittreksel van de in beslag genomen bescheiden wordt verschaft.

De medewerkingsplicht waarop de vraag betrekking heeft, betreft de tenuitvoerlegging van het beslagverlof.

3.9.9. Een medewerkingsplicht als hier bedoeld hoeft niet te worden aangenomen indien tijdens de beslaglegging een gegevensdrager wordt aangetroffen waarop een of meer versleutelde of met een toegangscode beschermde bestanden staan. Indien redelijke grond bestaat om te vermoeden dat deze bestanden zijn aan te merken als bescheiden in de zin van het beslagverlof, kan de deurwaarder deze gegevensdrager zelf in beslag nemen indien de bestanden niet voor hem toegankelijk worden gemaakt. De rechter in de hoofdzaak beoordeelt of de wederpartij of de derde is gehouden de toegang tot de bestanden te verschaffen; hetzelfde geldt voor de consequenties voor het geval dit ten onrechte wordt geweigerd.

3.9.10. Indien tijdens de tenuitvoerlegging van het beslagverlof echter redelijke gronden blijken te bestaan om te vermoeden dat de beslagene of de derde digitale bestanden elders dan op een aangetroffen gegevensdrager (bijvoorbeeld ‘in the cloud’) bewaart, en dat deze bestanden vallen onder het beslagverlof, dient hij – onverminderd hetgeen hiervoor in 3.3.2 is vermeld - deze bestanden voor de deurwaarder toegankelijk te maken. De rechterlijke toestemming tot beslaglegging omvat in dit soort gevallen immers uit haar aard mede een tot de beslagene of de derde gericht bevel om de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de beslaglegging omdat die toestemming anders zinloos zou zijn.

Bepaalde bescheiden / fishing expedition
De gerechtsdeurwaarder moet in zijn proces-verbaal voldoende duidelijk omschrijven waarop beslag wordt gelegd. Op deze manier kan worden getoetst of is voldaan aan de voorwaarde uit artikel 843a Rv “bepaalde bescheiden”. Gelijktijdig mag met de omschrijving in het proces-verbaal aan de beslaglegger geen inzage worden gegeven van de zaken en informatie waarop beslag is gelegd. Dat creëert een spanningsveld.

Een door de gerechtsdeurwaarder gemaakte te gedetailleerde beschrijving van de beslagen zaken kan leiden tot opheffing van het beslag (Vzr. Rechtbank Arnhem 1 juni 2007 Synton / Astellas LJN:BA9615, IEF 4073)

In de uitspraak in de procedure Oracle / Philips (Rb Amsterdam 21 april 2010, IEF 9139) is een uitvoerig bewijsbeslag opgeheven. In dit geval is niet voldaan aan de omschreven “bepaalde bescheiden” in het verlof. Het beslag is als te globaal en als een fishing expedition gekwalificeerd. De omschrijving in dit proces verbaal luidde:

“kopieën van de administratieve bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking “ “2 harddisks welke derhalve identieke gekopieerde data-informatie bevatten etc”. In de uitspraak is overwogen “Uit de processen verbaal kan niet worden afgeleid welke documenten en bescheiden, die zich bevinden op de in beslag genomen harddisks, cd roms, administratieve bescheiden en ander digitale bestanden, precies door het beslag zijn getroffen en in welke van deze gegevens Oracle nu concreet inzage wenst. Inzage in de stekken leidt gelet hierop tot een fishing expedition naar nader bewijs. Daarvoor artikel 843a Rv niet bedoeld”.

Eenzelfde probleem deed zich voor in de zaak Den Hartogh Liquid Logistics / Qbex Logistics Rechtbank Breda 11 mei 2010 (ECLI:NL:RBBRE:2010:BM4382). Dat beslag is opgeheven omdat een aanwijzing in het proces verbaal ontbreekt dat de in beslag genomen stukken betrekking hebben op de in beschikking genoemde zaken (fishing expedition). Daarbij is ook de afweging dat een nadere omschrijving in het procesverbaal de beslaglegger inzage zou geven in de beslagen informatie afgestraft door opheffing van het beslag.

Als laatste voorbeeld verwijs ik naar de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 27 jui 2009 Eurovite / Van Dijk. In het proces-verbaal van beslag is omschreven Beslag op 2 laptops, usb sticks, 1 personal computer en diverse bescheiden. Het beslag is opgeheven en gekwalificeerd als fishing expedition omdat op geen enkele wijze kon worden geconstateerd welke stukken relevant zouden kunnen zijn in de context van de stellingen van eiser. In het proces-verbaal is niet specifiek aangegeven van welke bepaalde bescheiden Eurovite een afschrift wenst.

Aanwezigheid van een rechter commissaris of voorzieningen rechter?
Het bewijsbeslag heeft de kenmerken van een huiszoeking in het strafrecht. Gelet op de belangen van de beslagene in combinatie met de afwegingen die de deurwaarder tijdens de beslaglegging moet maken is gezocht naar waarborgen voor de beslagene.

Vraag 3.1
Dient de voorzieningenrechter bij de beslaglegging (in geval van bewijsbeslag in niet IE-zaken) aanwezig te zijn? Zo ja, geldt dit altijd of alleen als het gaat om beslag in woonhuizen?
Zo nee, dient hij zich dan beschikbaar te houden voor vragen of problemen die zich tijdens de beslaglegging voordoen?

De Hoge Raad:

Vraag 3.1 leent zich niet voor beantwoording omdat de noodzakelijke waarborgen voor de beslagene in verschillende richtingen kunnen worden gezocht, bijvoorbeeld door de beslaglegger te verplichten tot zekerheidstelling voor de door hem eventueel verschuldigde schadevergoeding, of door toezicht van de voorzieningenrechter die het verlof voor de beslaglegging heeft gegeven, of doordat de advocaat van de beslaglegger bij de beslaglegging aanwezig moet zijn en de beslaglegging, nadat conserverende maatregelen zijn genomen, geen voortgang vindt voordat ook een advocaat of andere vertrouwenspersoon van de beslagene ter plaatse aanwezig is, of door een combinatie van deze of andere maatregelen.

Overigens verdient opmerking dat de voorzieningenrechter zitting houdt op alle dagen en alle uren zodat hij, indien zich bij de beslaglegging problemen voordoen, op zeer korte termijn benaderd moet kunnen worden.

Opvallend is de veronderstelde waarborg door de aanwezigheid van de advocaat van de beslaglegger. Ik ben van mening dat deze mogelijkheid alleen aanwezig is wanneer dit nadrukkelijk in het verlof is bepaald.
Het genoemde toezicht door de voorzieningenrechter lijkt er van uit te gaan dat er situaties denkbaar zijn waarbij de voorzieningenrechter tijdens het beslag ter plaatse aanwezig is. De algemeen geformuleerde opmerking dat de voorzieningenrechter op zeer korte termijn moet kunnen worden benaderd duidt mijn inziens op de mogelijkheid van een telefonisch overleg tussen de deurwaarder en de voorzieningenrechter, zonder dat daarvoor de renvooiprocedure ex artikel 438 lid 4 Rv behoeft te worden gevolgd.

Twee processenverbaal
In de wet is voor veel beslagen omschreven op welke wijze die moeten worden gelegd en de eisen waaraan een proces verbaal moet voldoen. Voor het bewijsbeslag is er geen bijzondere regeling opgenomen. Het procesverbaal valt onder de vangnet regeling van artikel 474bb Rv Rechten waarvan de executie niet elders geregeld is, en niet opeisbare rechten waarop beslag onder derden mogelijk is, kunnen met overeenkomstige toepassing van de eerste afdeling worden geëxecuteerd, tenzij uit de wet of de aard van het recht anders volgt.
Dit betekent dat alleen de eisen voor een beslag op roerende zaken gelden voor het procesverbaal. De gerechtsdeurwaarder heeft hierdoor een grote vrijheid bij het leggen van bewijsbeslag.

Met de eis dat uit het proces-verbaal duidelijk moet blijken dat er geen fishing expedition heeft plaatsgevonden, en duidelijk moet zijn dat de beslagen zaken vallen onder de bepaalde bescheiden zoals die in het verlof zijn geformuleerd, zonder dat de beslaglegger inzage krijgt in de beslagen zaken is een haast onwerkbare situatie gecreëerd.

Vanwege dit spanningsveld is vraag 5 geformuleerd.

Vraag 5. Is het de deurwaarder toegestaan twee verschillende versies van het proces verbaal van beslaglegging op te maken?

De KBvG heeft in haar schriftelijke opmerkingen aan de HR een oplossing voorgesteld voor dit probleem.

“Exploot versus proces-verbaal
Als eerste is relevant de vaststelling dat bij beslag op roerende zaken de wetgever spreekt van een “exploot” (artikel 440 Rv) en dat in andere gevallen de wetgever spreekt van een ‘proces-verbaal’ (bijv. het beslag op onroerende zaken in artikel 504 Rv).

Over voormeld verschil merkt Oudelaar [H. Oudelaar, Executierecht (studiereeks Burgerlijk Procesrecht, nr. 5), Deventer: Kluwer 2003] het volgende op:

“Veel verschil tussen ‘exploot’ en ‘proces-verbaal’ is er niet. Men kan stellen dat een beslag bij exploot gelegd wordt in die gevallen, waarin de mededeling van het beslag aan de beslagdebiteur of een derde een constitutief vereiste is; in die gevallen waarin de bedoelde mededeling geen constitutief vereiste is (zoals bij een beslag op een onroerende zaak; zie artikel 504 Rv) kan het beslag gelegd worden door een proces-verbaal. Laatstgenoemd proces-verbaal moet echter nog wel aan de geëxecuteerde (d.m.v. een exploot) betekend worden (artikel 505 lid 1 Rv).”

 

In de toelichting op artikel 45 lid 1 Rv (de wettelijke vereisten die gelden voor een exploot) wordt een exploot als volgt omschreven:

“Een exploot kan worden omschreven als een schriftelijk relaas of proces-verbaal van de tot de desbetreffende handeling bevoegde deurwaarder, dienend ten bewijze dat de voor bedoelde handeling voor voorgeschreven formaliteiten door hem zijn nageleefd.”[A.I.M. van Mierlo 2012 (T&C Rv), artikel 45, aant. 1.]

Uit voorgaande volgt dat de term exploot in de optiek van Oudelaar wordt gehanteerd in het geval de mededeling van het beslag aan de beslagdebiteur of een derde een constitutief vereiste is. Een proces-verbaal heeft daarentegen volgens Oudelaar een ‘minder’ formele strekking en kan worden gebruikt als mededeling van het beslag aan de beslagdebiteur niet vereist is. Deze zienswijze wordt noch door de toelichting, zoals hiervoor geciteerd, noch door de Parlementaire Geschiedenis bevestigd, maar wel door de wijze waarop de wetgever het begrip exploot en het begrip proces-verbaal toepast bij (conservatoire en executoriale) beslaglegging op roerende zaken.


“Globaal exploot”


Uit de bepalingen omtrent de vereisten voor beslag volgt dat bij een beslaglegging (zowel conservatoir als executoriaal) er sprake kan zijn een ‘globaal’ exploot én een proces-verbaal van nadere omschrijving.


Het ‘globale’ exploot moet voldoen aan de volgende vereisten (artikel 45 Rv):
de datum van de betekening;
de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening is geschiedt;
de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;
de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd;

degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid of, indien het exploot elektronisch is gedaan als bedoeld in het tweede lid, het elektronisch adres waaraan afschrift van het exploot is gelaten. degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid of, indien het exploot elektronisch is gedaan als bedoeld in het tweede lid, het elektronisch adres waaraan afschrift van het exploot is gelaten.

Ten aanzien van het beslag op roerende zaken bepaalt artikel 702 lid 1 Rv jo. artikel 440 lid 1 Rv dat het globale exploot tevens de volgende gegevens dient te bevatten:
de vermelding van de voornaam, naam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde; de vermelding van de executoriale titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd;

Proces-verbaal van nadere omschrijving
In artikel 443 lid 1 Rv is vervolgens de mogelijkheid opgenomen dat naast het globale exploot een proces-verbaal wordt opgemaakt, te weten het proces-verbaal van bijzondere duiding. Artikel 443 lid 1 Rv luidt als volgt:

“De deurwaarder zal dadelijk, of uiterlijk op de volgende dag, overgaan tot de meer bijzondere aanduiding der zaken die hij in beslag neemt, en zal deze op het door hem daarvan onverwijld op te maken proces-verbaal nauwkeurig beschrijven met opgave van hun getal, gewicht en maat overeenkomstig hun aard. Het proces-verbaal wordt binnen drie dagen na de inbeslagneming betekend aan de geëxecuteerde en, als er een bewaarder is, ook aan deze.”

Over de mogelijkheid om op basis van één beslagverlof een globaal exploot op te maken én een proces-verbaal van nadere omschrijving wordt in Tekst en Commentaar het volgende opgemerkt [H.G. Punt, Memo Beslagrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 35.]:

“De geëxecuteerde heeft er belang bij precies te weten welke zaken onder het beslag vallen. Het artikel schrijft dan ook voor dat de deurwaarder deze zaken duidelijk omschrijft, hetzij bij het leggen van het beslag, hetzij later bij afzonderlijk te betekenen proces-verbaal van nadere omschrijving.”

De Memorie van Toelichting bij artikel 443 lid 1 Rv onderbouwt de mogelijkheid om een globaal exploot op te maken én later een proces-verbaal van nadere omschrijving als volgt [MvT Inv. Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w (Inv. 3,5 en 6), p. 110.]:

“In de praktijk pleegt bij het in artikel 440, eerste lid, bedoelde beslagexploit, terstond ook het hier bedoelde proces-verbaal te worden betekend. Het kan echter zijn dat het niet mogelijk is meteen ook alle in beslag genomen zaken gespecificeerd te beschrijven. Men denke aan een beslag op een bedrijfsvoorraad. Dan zal eerst in algemene bewoordingen beslag kunnen worden gelegd en de betekening van het proces-verbaal naderhand kunnen volgen.”

In de memo Beslagrecht wordt over het proces-verbaal met de gedetailleerde omschrijving zoals vereist door artikel 443 lid 1 Rv het volgende opgemerkt [A.J. Gieske 2012 (T&C Rv) artikel 443 Rv, aant. 1.]:

“Een beslag wordt gelegd bij exploot, dit betekent:

- bij roerende zaken: dat de gerechtsdeurwaarder daadwerkelijk ter plaatse de in beslag te nemen zaken moet bezien; deze worden beschreven in een exploot (art. 440 lid 1 Rv) (dus geen bureau beslag), de beslagen zaken mogen in het exploot globaal beschreven zijn. In dat geval moet er een proces-verbaal waarin de beslagen zaken nauwkeurig worden omschreven terstond doch uiterlijk de volgende dag worden gemaakt. Op deze termijn is de Algemene Termijnenwet niet van toepassing. Dit proces-verbaal van bijzondere duiding moet binnen drie dagen na het beslag aan de beslagene worden betekend (art. 443 Rv).”

Uit voorgaande uiteenzetting van artikel 440 lid 1 Rv jo. artikel 443 lid 1 Rv volgt dat het mogelijk is om op grond van één beslagverlof een globaal exploot op te maken én een proces-verbaal van nadere omschrijving.

In het licht van de onderhavige prejudiciële vraag dient de vraag te worden beantwoord of en welk document aan de opdrachtgever van het beslag door de deurwaarder ter hand moet worden gesteld. Artikel 15 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt hieromtrent het volgende:

“Een gerechtsdeurwaarder verstrekt desgevraagd het origineel van het exploot aan degene op wiens verzoek hij de ambtshandeling heeft verricht. Van ieder exploot bewaart hij een afschrift ten behoeve van zijn administratie.”

Op grond van artikel 15 lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet is de deurwaarder verplicht om het globale exploot ex artikel 440 lid 1 Rv aan zijn opdrachtgever ter hand te stellen. Artikel 15 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt in de Memorie van Toelichting echter niet nader toegelicht waardoor het niet mogelijk is om basis van de uitleg van de wetgever de reikwijdte van artikel 15 lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen [MvT, Kamerstukken II, 1991-1992 (22 775), nr. 3.].

Het is aannemelijk dat de deurwaarder op grond van artikel 15 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet niet gehouden is om het proces-verbaal van nadere omschrijving integraal aan zijn opdrachtgever ter hand te stellen. Er is echter geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat een deurwaarder het proces-verbaal van nadere omschrijving aan zijn opdrachtgever integraal ter hand stelt.

Het is echter aanbevelenswaardig om in het beslagverlof te bepalen dat de gerechtsdeurwaarder niet of enkel een uittreksel van proces-verbaal van nadere omschrijving (waarbij dus de nauwkeurige omschrijving van de beslagen zaken wordt weggelaten) aan zijn opdrachtgever ter hand mag en behoeft te stellen.

“Aan de beslaglegger is het niet gegund om kennis te nemen van de bescheiden, voordat de rechter in de hoofdzaak op basis van artikel 843a Rv (artikel 700 lid 3 Rv: een bodemprocedure of een kort geding) heeft geoordeeld dat dit is toegestaan.”

Op grond van een en ander meent KBVG dat het wettelijke systeem op zichzelf zich niet tegen verzet dat, zoals de Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam dat uitdrukt “twee verschillende versies” van het procesverbaal van het bewijsbeslag gemaakt. Sterker nog, het doet recht aan het bewijsbeslag en een evenwichtige afweging van de belangen van de beslaglegger en de beslagenen, kort gezegd, inhoudende dat het bewijsbeslag strekt ter conservering van bepaalde informatie ten aanzien waarvan later in rechte moet worden vastgesteld of en zo ja hoe en in welke mate de bewijslegger daartoe - …. – toegang heeft (zie met name hiervoor sub III-1.2). “


De HR heeft het voorstel van de KBvG overgenomen. Het lijkt er op dat waar de HR spreekt over twee processen verbaal feitelijk wordt bedoeld het globale beslagexploot (bestemd voor de verzoeker, beslaglegger) en het proces verbaal van nadere beschrijving (bestemd voor de wederpartij, beslagene).

De Hoge Raad:
Vraag 5 dient aldus te worden beantwoord dat het de deurwaarder is toegestaan om, als daartoe aanleiding is, twee verschillende processen-verbaal van beslaglegging op te maken; een proces-verbaal dat is bestemd voor de verzoeker, waarin de in beslag genomen bescheiden slechts globaal zijn omschreven, en een proces-verbaal dat is bestemd voor diens wederpartij en, eventueel, de derde onder wie het beslag is gelegd, dat een gedetailleerde omschrijving van deze bescheiden bevat. Aanleiding hiertoe bestaat met name indien het beslag ook vertrouwelijke bescheiden omvat of kan omvatten.

Met de beantwoording door de HR is het bewijsbeslag in niet-IE-zaken gelegitimeerd. Aan de beslagene zijn waarborgen toegekend maar ook duidelijke verplichtingen opgelegd tot medewerking. Door de ruime formuleringen van de HR blijft ook bij nieuwe digitale technieken bewijsbeslag mogelijk.

Over de auteur:
Mr. O.J. Boeder is gerechtsdeurwaarder te Haarlem, docent conservatoir beslagrecht bij de SSR en bestuurslid ambtsuitoefening van de KBvG.

IEF 13068

Merkinbreuk is deugdelijke grond voor beslag

Vzr. Rechtbank Rotterdam 25 augustus 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:7399 (BSD tegen Honda)
Inbreuk, beeldmerk, woordmerk, procesrecht, opheffing beslag.
BSD vordert opheffing van het door Honda gelegde beslag op 587 voor haar bestemde generatoren, en een verbod om opnieuw op dezelfde of op andere grond beslag te leggen. Opheffing van conservatoir beslag kan bevolen worden, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Dat is hier niet het geval. BSD maakt inbreuk op het woord- en/of beeldmerk GX waarvan Honda houdster is. Bij de afbeeldingen op de generatoren van BSD is de kans op verwarringsgevaar groot. BSD stelt nog dat de aanduiding GX een fout is van de fabrikant, maar dit wordt door Honda gemotiveerd betwist. Een extra omstandigheid om bij de belangenafweging van het beslag te betrekken is de vermeende onveiligheid van de generatoren. Subsidiair vordert BSD de vervanging van de stickers op haar generatoren en voorts opheffing van beslag. Gelet op het voorgaande hoeft Honda daar geen genoegen mee te nemen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

Het geschil
2.1 BSD vordert - verkort en zakelijk weergegeven – primair opheffing van het door Honda gelegde beslag op 587 voor haar bestemde en uit China afkomstige generatoren, en een verbod om opnieuw op dezelfde of op andere gronden beslag te leggen. Subsidiair vordert BSD Honda te bevelen om te gehengen en te gedogen dat BSD de beslagen generatoren voorziet van nieuwe niet verwijderbare stickers zonder de letters GX, een en ander onder toezicht van een gerechtsdeurwaarder, en voorts opheffing van het beslag, eveneens met een beslagverbod zoals primair gevorderd. BSD vordert zowel primair als subsidiair een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv.

2.4 De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Meer in het bijzonder is in dit geval de vraag aan de orde of aannemelijk is dat BSD inbreuk maakt op een woord-/beeldmerk GX waarvan Honda houdster is.

2.4.2 Voorshands voldoende aannemelijk is dat de generatoren een inbreuk maken op het woord-/beeldmerk van Honda. Daarbij wordt ten eerste in aanmerking genomen dat voorlopig nergens uit blijkt dat andere aanbieders van identieke generatoren ook de aanduiding/typering GX gebruiken op hun producten. BSD heeft weliswaar gesteld dat ook Gulmay de aanduiding/typering GX gebruikt voor apparaten die vallen binnen de productgroep generatoren, maar dat betoog snijdt geen hout. De generatoren van Gulmay, waarvan BSD ook afbeeldingen in het geding heeft gebracht, zijn, gelet op die afbeeldingen, overduidelijk andersoortige generatoren dan de beslagen generatoren en de generatoren van Honda van het type GX. BSD heeft bovendien ook ter zitting erkend dat het gaat om andere apparaten. Dit alles betekent dat bepaald niet uitgesloten is dat het publiek, vanwege de aanduiding GX, (wel) een relatie met (producten van) Honda zal leggen. Ten tweede zijn de visuele verschillen tussen de stickers die Honda gebruikt en de stickers die op de beslagen apparaten zijn aangebracht beperkt, zodat ook op die grond verwarringsgevaar bepaald niet uit te sluiten is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het, op het eerste gezicht anders dan BSD stelt, ook niet zomaar om onopvallende nauwelijks zichtbare stickers gaat.

2.5.1 Voorts is van belang dat de stelling van BSD dat de stickers met de aanduiding GX door haar niet zijn besteld en te wijten zijn aan een fout van de fabrikant, door Honda gemotiveerd betwist wordt. De vraag rijst hoe het kan dat c.q. waarom die stickers dan wel op de generatoren terecht gekomen zijn. Overigens komt de omstandigheid dat de stickers op de generatoren zijn aangebracht, ook voor rekening en risico van BSD.

2.5.2. Geheel ten overvloede zij nog overwogen dat hoewel de vermeende onveiligheid van de generatoren op zichzelf beschouwd geen grond voor een civielrechtelijke beslaglegging kan opleveren, dit wel een omstandigheid is die kan worden meegewogen in het kader van een belangenafweging (als op andere gronden geoordeeld wordt dat het beslag niet opgeheven hoeft te worden). In dit verband wordt overwogen dat Honda gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom er redenen zijn om aan de veiligheid van de apparaten te twijfelen. Zij wijst daarbij op (onmogelijke) specificaties van de generatoren op de verpakking en betwist voorts gemotiveerd het door BSD overgelegde testrapport. BSD heeft al deze argumenten vrijwel onbesproken gelaten. Dit alles leidt ertoe dat een belangenafweging niet leidt tot toewijzing van het gevorderde.

2.7 De vorderingen van BSD worden afgewezen. BSD zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure aan de zijde van Honda worden veroordeeld. Voor de bepaling van het salaris voor de advocaat overweegt de voorzieningenrechter dat sprake is van een eenvoudig kort geding in een intellectuele eigendomszaak, waarvoor het (daarvoor geldende) maximale tarief van € 6.000,00 wordt toegekend.

De beslissing

De voorzieningenrechter,

wijst de vorderingen af;

IEF 13067

IJsprinses Von Hannover mag geportretteerd worden

BGH 28 mei 2013, VI ZR 125/12 (Von Hannover tegen Duitsland)
Afgelopen donderdag kwam het arrest Caroline van Hannover 3 van het EHRM [zie IEF 13064] IPKat berichtte over nog een arrest: Het ging daarbij over een arrest van 28 mei 2013 van het Duitse Bundesgerichtshof waarvan de volledige tekst recent beschikbaar is gekomen. Het ging in deze zaak om de publicaties van foto’s van de 11-jarige Alexandra von Hannover (dochter van Caroline - wiki) als deelneemster aan een kunstschaatswedstijd en gepubliceerd in een Duits tijdschrift genaamd Freizeit Revue.

Begeleidende tekst onder ander: "Beim Eiskunstlauf-Turnier um den "III. Pokal von La Garde" verzauberte die 11-jährige Tochter von Caroline und Ernst August nicht nur das Publikum, sondern auch einen Italiener, der kaum von Mamas Seite wich”. Alexandra maakte bezwaar op grond haar portretrecht tegen de publicatie van deze kunstschaatsfoto’s. Bij sportwedstrijden, groot en klein, is opnamen van foto- en filmopnames nu eenmaal zeer gebruikelijk. Daar hebben groot en klein maar mee te leven. Zonder bijkomende omstandigheden is er geen sprake van schending van portretrecht. Het Bundesgerichshof wees de vorderingen al af:

“Die hier veröffentlichten Fotos, auf denen die Klägerin als Eiskunstläuferin während des betreffenden Turniers abgebildet ist, hatten nach der Art ihrer Gewinnung und Darstellung keinen eigenständigen Verlet-zungsgehalt. Die Fotos sind während des Turniers aufgenommen worden, bei dem nach den getroffenen Feststellungen interessiertes Publikum zugegen war. Bei sportlichen Wettkämpfen sind Foto- und Videoaufnahmen heute weitgehend üblich, und zwar auch dann, wenn es sich um Veranstaltungen handelt, die nur in einer begrenzten Öffentlichkeit stattfinden. Dies gilt unabhängig davon, ob an dem Wettbewerb Erwachsene, Kinder oder Jugendliche teilnehmen. Auf Foto- und Videoaufnahmen müssen sich Teilnehmer einer Sportveranstaltung grund-sätzlich auch dann einstellen, wenn keine Pressefotografen zugegen sind. Entgegen der Auffassung des Berufungsgerichts kommt es dabei weder auf die Anzahl der Teilnehmer noch auf die Dauer der gesamten Veranstaltung oder derjenigen der konkreten sportlichen Darbietung des einzelnen Teilnehmers an. Die Veröffentlichung der während eines Turniers gefertigten Fotos wäre nur dann unzulässig, wenn durch ihre Verbreitung die berechtigten Interessen der abgebildeten Person verletzt würden […]. Das ist vorliegend nicht der Fall, denn die Fotos weisen einen ausreichenden Bezug auf das konkrete Ereignis auf und illustrieren einen Begleittext, der zumindest auch eine Berichterstattung über dieses Ereignis selbst liefert. Durch diese Art der Verwendung der Bildnisse werden die berechtigten Interessen der Klägerin nicht nennenswert beeinträchtigt. Insbesondere ist nicht ersichtlich, dass die beanstandeten Fotos die kindgerechte Entwicklung der Klägerin stören könnten. Bei dieser Sachlage verdient das Veröffentlichungsinteresse der Beklagten Vorrang vor dem Persönlichkeitsschutz der Klägerin”.

Bron foto: wap.bunte.de

IEF 13066

Onrechtmatige doorgifte van Knowhow wandbekleding

Rechtbank Oost-Brabant 25 september 2013, HA ZA 12-56 (Arte)
Uitspraak ingezonden door Nathalie Noesen en Eelco Bergsma, Deterink.
Arte ontwerpt en produceert sinds 1981 hoogwaardige wandbekleding en verkoopt haar producten wereldwijd vanuit haar vestiging in België. Gedaagde is van 1 april 2004 tot 31 juli 2011 werkzaam geweest bij Arte en had toegang tot  de volledige Knowhow. Arte legt haar werknemers geheimhoudingsplichten op en houdt bedrijfsgevoelige informatie achter slot en grendel. Gedaagde werd medio 2009 benaderd door Loymina, een beginnende onderneming die behang produceert, gevestigd te Nizhniy Novgorod, Rusland. Op 1 september 2011 is gedaagde bij Loymina in dienst getreden. Arte stelt dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door - ook toen gedaagde werkzaam was bij Arte - Knowhow door te spelen aan Loymina. Arte vordert een verbod en teruggave van de (gegevensdragers met) Knowhow op straffe van een dwangsom. Ook vordert zij schadevergoeding.

De rechtbank oordeelt dat Arte het onrechtmatig handelen met zeer veel bewijsstukken heeft onderbouwd en gedaagde heeft dit onvoldoende weerlegd. De rechtbank beveelt dit onrechtmatige handelen te staken op straffe van een dwangsom. Op basis van het onrechtmatige handelen is gedaagde verplicht de schade, geschat op € 2.269.516,-, te vergoeden. Ook wordt de gerechtelijke deurwaarder bevolen de inbeslaggenomen spullen aan Arte af te geven en materiaal op basis van hard copy documenten en/of digitale bestanden uit het privé-materiaal te selecteren.

De feiten
2.1. Arte bestaat sinds 1981. Zij ontwerpt en produceert hoogwaardige wandbekleding. Zij verkoopt haar producten wereldwijd, onder meer in Rusland.

2.2. Arte heeft een eigen designafdeling, waar acht personen werkzaam zijn.
2.3. [-] is op 1 april 2004 in dienst getreden bij Arte als "technologisch verantwoordelijke productie”. In deze functie was [-] technologisch verantwoordelijk voor de bij Arte aanwezige machines. [-] hield zich voornamelijk bezig met het bedrukken van de vliezen met motieven die voor de muurbekleding noodzakelijk zijn. [-] had volledige toegang tot de (hierna onder 4.2. beschreven) Knowhow van Arte. Ook was de vaste contactpersoon voor een aantal belangrijke leveranciers van Arte.

2.9. Op 29 juni 2011 heeft [-] zijn eenmanszaak TechnoColor Gravur laten inschrijven in het handelsregister van de Nederlandse Kamer van Koophandel. Blijkens de inschrijving houdt [-] zich bezig met de advisering en begeleiding van het denkproces en de fabricage van behang.

2.10. Op 1 september 2011 is [-] in dienst getreden bij Loymina. Loymina presenteert haar producten onder andere op dezelfde vakbeurzen in Duitsland als Arte.

Het geschil

3.1. Arte vordert na wijziging van eis -samengevat-
1. te verklaren voor recht dat [-] jegens Arte onrechtmatig heeft gehandeld, doordat [-] zich Knowhow heeft toegeëigend, heeft gekopieerd en/of heet prijsgegeven aan (een) derde(n)
2. Te bevelen om dit onrechtmatig handelen onmiddellijk te staken en gestaakt te houden.
3.  Te bevelen om met onmiddellijke ingang alla zich nog onder hem bevindende gegevensdragers met daarop (kopieën van) de Knowhow aan Arte af te geven, zonder het achterhouden van enige (digitale) kopie(ën) daarvan,
4. het sub 2 en 3 gevorderde op verbeurte van een dwangsom van 6 50.000 ineens voor iedere niet-nakoming van het bevel alsmede G 25.000 voor iedere dag dat de niet- nakoming voortduurt,
5. te bevelen dat het Niet Omstreden Materiaal op eerste verzoek van Arte door de gerechtelijke bewaarder aan Arte dient te worden afgegeven.
6. te bevelen dat voor wat betreft het Omstreden Materiaal de gerechtelijk bewaarder op kosten van—een sortering zal maken en pas na uitdrukkelijke goedkeuring van Arte het Privé Materiaal en/of het Zeefdrukboek aan [-] zal afgeven en dat het restant van het Omstreden Materiaal binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak in deze zaak door de gerechtelijke bewaarder aan Arte wordt afgegeven.
7. [-] te veroordelen tot betaling van € 2.444.690,85 + p.m. als vergoeding van de door Arte geleden en nog te lijden schade, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2009, dan wel Sturm te veroordelen aan Arte te voldoen de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
8. [-] te veroordelen in de proceskosten alsmede in de beslagkosten en de kosten van de gerechtelijke bewaring ter hoogte van € 6.677,99.

3.2. Arte legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [-] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar. [-] heeft namelijk Knowhow van Arte prijsgegeven aan Artes concurrent Loymina en aan anderen. Voorts heeft [-]in strijd gehandeld met de maatschappelijke betamelijkheid door tijdens zijn dienstverband informatie door te spelen aan concurrenten en te onderhandelen met concurrenten. Hierdoor heet Arte schade geleden.
Heeft [-] onrechtmatig gehandeld?
(...) vereisen creativiteit van net personeel van Arte waarbij veel geëxperimenteerd moet worden. De resultaten daarvan hebben Arte de Knowhow opgeleverd, die haar een voorsprong geeft ten opzichte van haar concurrenten. Het spreekt voor zich dat deze Knowhow niet publiekelijk bekend is. In het kader van zijn dienstverband bij Arte heeft ook bijgedragen aan de ontwikkeling van de Knowhow, maar hetgeen in dat kader heeft ontwikkeld, bedacht of gecreëerd komt aan Arte toe.

Immers, Arte heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van een en ander, door [-] de mogelijkheid te bieden om te experimenteren en de inkten c.q. formules te ontwikkelen, [-] was toen gewoon in dienst bij Arte. Voor de onderneming van Arte is bepaalde specifieke en reproduceerbare kennis van wezenlijk belang Zonder die kennis zou haar voorsprong in de markt als sneeuw voor de zon kunnen verdwijnen. (...)

Arte neemt alle mogelijke maatregelen, zoals het opleggen van geheimhoudingsverplichtingen aan werknemers en freelancers, het achter slot en grendel houden van bedrijfsgevoelige informatie en een strikt handhavingsbeleid, om er voor te zorgen dat deze informatie ook daadwerkelijk geheim blijft. Arte hanteert een strikt beleid voor iedere werknemer. (…)

De beoordeling
4.3. Arte voert voorts het volgende aan. Begin april 2011 is Arte op een beurs in Moskou in contact gekomen met de Russische onderneming Loymìna, die eveneens muurbekleding produceert en verkoopt in Rusland en Oekraïne. Tot grote verbazing van Arte had Loymina, een nieuwe en relatief kleine Russische speler, dezelfde technologieën in wandbekleding en bijna hetzelfde niveau van dessins als Arte.

4.7. De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 39 lid 2 van het TRES-Verdrag bepaalt dat natuurlijke personen en rechtspersonen de mogelijkheid hebben te beletten dat informatie waarover zij rechtmatig beschikken zonder hun toestemming wordt openbaar gemaakt aan, verworven door of gebruikt door anderen op een wijze die in strijd is met eerlijke handel gebruiken. zolang deze informatie (…)

Zoals het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft overwogen in zijn arrest van 29 maart 2011 (GBT/Ajinomoto) kan de strekking van deze bepaling worden geacht te zijn geïncorporeerd in artikel 6:162 BW. Met andere woorden, er is sprake van onrechtmatig handelen indien informatie die voldoet aan de onder a, b en o van artikel 39 lid 2 ‘TRIPS-Verdrag genoemde criteria, wordt openbaar gemaakt aan. verworven door of gebruikt door anderen zonder toestemming van degene die rechtmatig over de informatie beschikt.

4.8.1. Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat [-] stelselmatig Knowhow van Arte aan derden heeft verstrekt. De door Arte gevorderde verklaring voor recht moet daarom worden toegewezen evenals het bevel aan [-] om dit onrechtmatig handelen onmiddellijk te staken en gestaakt te houden. Hieraan zal een dwangsom worden verbonden, waarbij de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als na te melden.

4.11. De rechtbank is van oordeel dat de vordering op de volgende wijze dient te worden toegewezen: aan de gerechtsdeurwaarder zal worden opgedragen om op basis van hard copy documenten en/of digitale bestanden (op bestandsniveau) uit het omstreden materiaal de bestanden met een duidelijk privé karakter van- te selecteren (derhalve eventuele (vakantiefoto’s, persoonlijke aantekeningen, privé-email en dergelijke) (hierna: het privé materiaal) en deze, na uitdrukkelijke goedkeuring van Arte, op nieuwe en ongebruikte digitale media te plaatsen en aan 1m retourneren. Arte zal in de gelegenheid worden gesteld om het zeefdrukboek (ordner nummer 9) te controleren alvorens de gerechtsdeurwaarder deze ordner (na verwijdering daaruit van hetgeen door Arte als haar Knowhow wordt beschouwd) aan [-] zal teruggeven. Een en ander op kosten van [-] De desktop dient (nadat alle informatie daarvan is gewist door Arts) aan [-] te worden geretourneerd, aangezien [-]‚ gelet op artikel 3:109 jo. 3:119 lid 1 BW, wordt vermoed de rechthebbende te zijn. Arte heeft onvoldoende aangevoerd om te oordelen dat het wettelijk vermoeden is weerlegd. Het enkele feit dat de factuur op haar naam is gezet en door haar is betaald is daarvoor onvoldoende. Het beroep van Arte op artikel 3:110 BW kan evenmin slagen: gesteld noch gebleken is dat sprake is van “verkrijging ter uitvoering van de rechtsverhouding". Ook de vergelijking die Arte trekt ma een leaseauto gaat niet op.

4.12.2. Gelet op het oordeel van de rechtbank dat [-] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Arte, is j op grond van artikel 6:162 lid 1 BW verplicht de schade te vergoeden die Arte als gevolg van zijn onrechtmatig handelen lijdt. Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding in aanmerking de schade die in zodanig verband staat met het onrechtmatig handelen van [-], dat deze schade als een gevolg van dit onrechtmatig bundelen aan í kan worden toegerekend, mede gezien de aard van do aansprakelijkheid en van de schade.

IEF 13065

Toewijzing van opheffing beslag op een pand

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 september 2013, KG ZA 13-466 (ACS Systems B.V. tegen Terwa B.V.)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh Advocaten
In navolging van IEF 10957, IEF 5062 en IEF 12009. Beslag, artikel 705 lid 2 Rv. "ACS en Terwa zijn sinds jaren verwikkeld in een juridische strijd. ACS verwijt Terwa dat zij bepaalde trekhaken van ACS slaafs nabootst en dat Terwa inbreuk maakt op haar auteursrechten." De voorzieningenrechter verklaart ACS Systems niet-ontvankelijk, maar wijst de vordering van ACS Holding tot het opheffen van het conservatoire beslag op het pand. Op basis van een eerdere beroepsprocedure blijkt summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven.


2.1. ACS Holding en ACS vorderen na. wijziging van eis om bij vonnis:
Primair
a. Terwa te gebieden binnen 24 uur na het betekenen van het in deze te wijzen vonnis het conservatoire beslag op het pand gelegen te Oosterhout aan de Distributieweg 4A op te heffen en opgeheven te houden en al de daartoe noodzakelijke handelingen te verrichten;
b. Terwa te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat in strijd wordt gehandeld met het bevel genoemd onder a.;
c. Terwa te bevelen binnen 14 dagen na het betekenen van het in deze te wijzen vonnis het bedrag van € 2.000,00 terzake van de kosten gemaakte inzake het executoriale beslag te betalen aan ACS Holding;
d. Terwa te veroordelen in de kosten van het geding;
subsidiair
a. de vordering van Terwa te verlagen tot € 25.000,00;
b. Terwa te bevelen binnen 14 dagen na het betekenen van het in deze te wijzen vonnis het bedrag van € 2.000,00 terzake van de kosten gemaakt inzake het executoriale beslag te betalen aan ACS Holding;
c. Terwa te veroordelen in de kosten van het geding.
Beoordeling
3.2. ACS Holding en ACS leggen aan hun vordering ten grondslag dat het beslag ter zake van de (toekomstige) proceskosten dient te worden opgeheven omdat het niet mogelijk is conservatoir beslag te leggen voor toekomstige proceskosten, sprake is van een mogelijke toekomstige vordering en beslag voor een toekomstige vordering slechts mogelijk is onder bijzondere omstandigheden en een proceskostenveroordeling van ACS bij het Hof niet zeer waarschijnlijk is en er geen groot verhaal risico is. Het beslag ter zake van de vermeend verbeurde dwangsom dient te worden opgeheven omdat het conservatoire beslag misbruik van recht oplevert, het verlof niet voldoet aan de vereiste formaliteiten omdat er geen eis in de hoofdzaak aanhangig is en bovendien de belangen van ACS Holding bij de opheffing van het beslag zwaarder wegen dan die van Terwa, mede omdat de bodemrechter reeds heeft geoordeeld dat de vordering niet bestaat.
3.3. Terwa voert als verweer aan dat ACS in haar vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het beslag betrekking heeft op een pand van ACS Holding vanwege een aanspraak van Terwa op ACS Holding.
Dit verweer slaagt. ACS heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zij opheffing van het onderhavige beslag kan vorderen. Dat ACS belang heeft bij opheffing van het beslag, zoals ter zitting door ACS is gesteld, doet hier niet aan af. ACS zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.6. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR l4 juni 1996, NI 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Met een afwijzend bodemvonnis in eerste aanleg, waartegen de beslaglegger in hoger beroep is gegaan. is niet gegeven dat ex art. 705 Rv het conservatoir beslag dient te worden opgeheven, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak al uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wel te worden meegewogen. Van de voorzieningenrechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis of arrest mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis in eerste aanleg ingestelde hoger beroep (l-IR 30 juni 2006, NJ 2007,483).
3.7 (...) De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet hierop ACS Holding, gezien haar beroep op het vonnis van 22 februari 2012, summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van Terwa tot betaling van de dwangsom heeft aangetoond. De overige stellingen van ACS Holding kunnen op grond hiervan onbesproken blijven.


IEF 13064

Prinses Caroline verliest weer Europese privacyzaak – EHRM komt met Von Hannover III

Redactionele bijdrage van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan / Mediareport.
Mediarecht. Voor de derde keer in minder dan tien jaar sleept Caroline von Hannover – prinses van Monaco – de Duitse staat voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Telkens klaagt zij dat zij in Duitsland onvoldoende wordt beschermd tegen opdringerige paparazzi. Na haar belangrijke overwinning in 2004, en het afwijzen van haar klacht in 2011, wordt ook nu de klacht van Von Hannover afgewezen (uitspraak alleen in het Frans gepubliceerd).

Waar draaide het om in deze zaak? Weer om een vakantiefoto. Te weten een kiekje dat in maart 2002 werd gepubliceerd in het Duitse blad 7 Tage, waarop Caroline en haar man op hun vakantieadres werden afgebeeld. Die foto kon volgens Caroline niet door de beugel. Naast die foto had 7 Tage een aantal foto’s gepubliceerd van de vakantievilla van de Von Hannovers op een Keniaans eiland. De kop bij het artikel luidt: “Slapen in het bed van prinses Caroline? Dat is geen onbereikbare droom. Caroline en Ernst August verhuren hun droomvilla.” Het artikel vertelde over de trend dat steeds meer Hollywood sterren en andere bekendheden hun vakantiehuis verhuren aan betalende gasten. In tijden van crisis letten ook de rich en famous op de centen.

Centrale vraag in deze procedure: mogen media dit soort entertainmentnieuws brengen, of is sprake van een ontoelaatbare inbreuk op Caroline’s artikel 8 recht op respect voor haar priveleven?

Volgens de EHRM kon het Duitse Constitutionele Hof terecht concluderen dat het artikel – in ieder geval in een bepaalde mate – een bijdrage leverde aan een debat dat in de publieke belangstelling staat (debate of general interest). Daar was hier volgens het Duitse Hof sprake van omdat het artikel “pouvait donner lieu à des réflexions de la part des lecteur“. Het artikel kon de lezer dus doen nadenken. Een nogal ruime interpretatie van het criterium “debate of general interest” dus.

Verder wijst het EHRM erop dat het artikel ook vrijwel geen privégegevens bevatte over Caroline en zich vooral beperkte tot praktische aspecten van de villa en de locatie. De foto van het koppel was bovendien van bescheiden formaat en Caroline had niet gesteld dat de foto heimelijk was genomen.

Het Hof wijst er nog eens op dat de Von Hannovers publieke figuren zijn en zij daarom niet op dezelfde bescherming van hun persoonlijke levenssfeer kunnen rekenen als normale burgers: “la requérante et son mari devaient être considérés comme des personnes publiques … qui ne peuvent pas prétendre de la même manière à une protection de leur droit à la vie privée que des personnes privées inconnues du public“.

Al met al kon de Duitse rechter terecht oordelen dat de artikel 8 rechten van Von Hannover niet ontoelaatbaar zijn geschonden en dat de publicatie in 7 Tage niet onrechtmatig was.

In het Von Hannover drieluik lijkt deze derde uitspraak degene met het minste belang. Wel is duidelijk dat het EHRM verder gaat op de weg die het insloeg in Von Hannover II, waarin de (entertainment)pers wat meer ruimte heeft gekregen. Dit arrest bevestigt dat vraag of een publicatie bijdraagt aan een “debate of general interest” (wat overigens niet het beslissende criterium is, maar een essentieel criterium, zoals Von Hannover II leert) heel ruim moet worden geïnterpreteerd. In Von Hannover II oordeelde het EHRM dat de suggestie dat Caroline niet echt om haar vader gaf omdat zij lekker vakantie vierde terwijl haar zus Stephanie haar zieke vader ondersteunde in Monaco voldeed aan dit criterium. En in Von Hannover III volstaat het enkele feit dat een artikel over celebrities die hun vakantiehuis verhuren lezers aan het denken kan zetten.

Meer over de arresten Von Hannover I en II staat hier op Media Report.

Jens van den Brink

IEF 13063

bmwmotorenshop.nl verkoopt ook producten van andere merken

WIPO Arbitrage 23 september 2013, DNL2013-0026 (Bayerische Motoren Werke AG tegen Quispel Motoren; inzake: bmwmotorenshop.nl) - dossier
Beslissing ingezonden door Hidde Koenraad, Simmons & Simmons.
Domeinnaamrecht. Overdracht. BMW klaagt erover dat Quispel het merk "BMW" in haar domeinnaam gebruikt en dat dit verwarring oplevert en vordert de overdracht van de domeinnaam. Het panel stelt dat de domeinnaam verwarringwekkend gelijk is, nu het merk BMW er volledig in is opgenomen. Dit gebruik is toegestaan, mits er sprake is van een legitiem belang en bona fide gebruik.

Bij Quispel is geen sprake van een legitiem belang en bona fide gebruik. Dit heeft het panel gebaseerd op de zogenaamde Oki Data-criteria (Oki Data Americas, Inc. v. ASD, Inc.). Quispel gebruikt de domeinnaam ook voor de verkoop van producten van andere merken. Tevens is er sprake van gebruik te kwader trouw. Quispel is bekend met de reputatie van BMW en heeft hiervan commercieel gebruik gemaakt. Het panel beveelt de overdracht van bmwmotorenshop.nl.

A. Identical or Confusingly Similar
(...) The Domain Name is confusingly similar to the Complainant’s Trademark, because the Domain Name incorporates the Trademark in its entirety.  The Domain Name differs from the Trademark only in that the Trademark is followed by two generic or descriptive terms, namely “motoren” (in English “motorcycles”) and “shop”.  The addition of such generic or descriptive terms does not eliminate the confusing similarity with the Trademark (see, in particular:  Seiko EPSON Corporation v. ANEM Computers / ANEM, WIPO Case No. DNL2010-0024, in which case the word “shop” was considered descriptive and generic.  See also:  Caterpillar Inc. v. H. van Zuylen Materieel, WIPO Case No. DNL2011-0073;  LEGO Juris A/S v. Nick Terlouw, WIPO Case No. DNL2011-0023;  Taylor Made Golf Company, Inc. v. Lotom Group S.A., WIPO Case No. DNL2010 0067;  and Boels Verhuur B.V. v. Edoco LTD., WIPO Case No. DNL2010-0020).  Rather, the additional term “motoren” adds to the confusion as it describes a type of products manufactured and sold by the Complainant under its Trademark (see:  Aktiebolaget Electrolux v. Buisman-Rosbergen V.O.F., WIPO Case No. DNL2012-0004).

B. Rights or Legitimate Interests

(...) Only under specific circumstances may a reseller of trademarked goods have a legitimate interest in a domain name incorporating the trademark.  Pursuant to the panel decision in Oki Data Americas, Inc. v. ASD, Inc., WIPO Case No. D2001 0903, the use of a trademark in a domain name by an authorized sales agent of trademarked goods may be considered a bona fide offering of goods, constituting a legitimate interest, if several requirements are met.  In later panel decisions, the same has been acknowledged in respect of such use by an (unauthorized) reseller, such as the Respondent (see, amongst others:  Maison Louis Latour v. Jos Beeres Wijnkoperij, WIPO Case No. DNL2011-0074;  and Seiko EPSON Corporation v. ANEM Computers / ANEM, WIPO Case No. DNL2010 0024).

The referenced requirements include, at minimum, the following:  (1) the Respondent must actually offer the goods and services at issue;  (2) the website must sell only the trademarked goods;  (3) the website must accurately and promptly disclose the registrant’s relationship with the trademark holder;  and (4) the Respondent must not try to “corner the market” in domain names that reflect the Trademark. 

(...) However, it appears from the evidence brought before the Panel that the second criterion has not been met.  Although the website appears to offer mainly trademarked goods, the Respondent has admitted – and its website clearly shows – that it also sells a number of other products.  In this respect, the Respondent has argued that these other products are all intended for BMW motorcycles, and that the other trademarks mentioned on its website are not (direct) competitors of the Complainant.  However, it cannot be denied that on the website linked to the Domain Name the Respondent not only offers goods under the Trademark, but also products of other companies, which are identical and/or similar to the goods for which the Trademark has been registered, therefore qualifying such companies as being in competition with the Complainant and its trademarked goods.  As the Complainant has correctly indicated, the offering of such other products, including through the alphabetical overview of all (other) trademarks available on the website (headed “Find Your Favorite Brand”, which appears when a visitor clicks on the link “Brands” in the menu on the home page), makes it easy for Internet users to switch to such other products than identical ones produced by the Complainant.  These circumstances indicate that the Respondent was – perhaps not primarily, but not insignificantly also – using the Trademark in the Domain Name to divert the attention of Internet users to competing goods, which implies that the Domain Name is not (only) used for the bona fide offering of goods or services (see:  Seiko EPSON Corporation v. ANEM Computers / ANEM, WIPO Case No. DNL2010 0024).

C. Registered or Used in Bad Faith
(...) Indeed, the Panel notes that the Respondent has indicated to have never acted in bad faith and apparently has, upon receipt of the warning letter(s) on behalf of the Complainant indicating its rights and concerns, made efforts to bring its website in conformity with the (minimum) requirements for use of a Domain Name incorporating the Trademark, in an attempt to meet the criteria mentioned above under Section 6 B. (Oki Data Americas, Inc. v. ASD, Inc., WIPO Case No. D2001 0903).  That said, despite its disclaimer on the website, the fact remains that the Domain Name incorporates the Trademark thereby attracting Internet users to the website that also offers products other than trademarked goods.  Therefore, the Panel must conclude that the Domain Name is being used by the Respondent for commercial gain, by intentionally attracting Internet users to its website where the Respondent is also offering goods of competitors of the Complainant, through the likelihood of confusion with the Complainant’s Trademark as to the source, sponsorship, affiliation or endorsement of the Respondent’s website.  This constitutes evidence of bad faith in terms of the Regulations (article 3.2(d)) (see:  Seiko EPSON Corporation v. ANEM Computers / ANEM, WIPO Case No. DNL2010-0024;  and Taylor Made Golf Company, Inc. v. Lotom Group S.A., WIPO Case No. DNL2010 0067). 
(...)

Lees de beslissing hier:
wipo.int (link)
DNL2013-0026(pdf)

Op andere blog:
JPR (Gebruik merk in domeinnaam)

IEF 13062

Een merk uit de failliete boedel

Een redactionele bijdrage van Maarten Lous, Merk-Echt.
In tijden van crisis zijn faillissementen aan de orde van de dag. Hoewel dit sommigen somber stemt zijn er ook ondernemers die hier juist kansen zien. Een van de vele voorbeelden hiervan is het kopen van intellectuele eigendomsrechten uit een failliete boedel. Het kopen van een merknaam of logo uit een failliete boedel kan een relatief goedkope manier zijn om een stuk reputatie en goodwill van een product of dienst over te nemen.

Zo’n aankoop biedt dus kansen, maar voor potentiële kopers zijn er ook risico’s. Zonder goede juridische analyse van de merkenportefeuille kun je als koper bedrogen uitkomen, mede omdat er bij koop vanuit een failliete boedel vaak geen garanties worden verschaft op het gekochte recht. Goede kennis van intellectueel eigendomsrecht in relatie tot faillissementen is van groot belang bij het dergelijke aankopen. Dit artikel neemt enkele veelvoorkomende risico’s en valkuilen onder de loep.

Pandrechten en licenties
Op een merk uit de boedel kan een pandrecht rusten. De pandhouder, bijvoorbeeld een bank, kan het merk dan als separatist executoriaal verkopen en hoeft niet aan te sluiten bij de concurrente schuldeisers. Een pandrecht is soms zichtbaar in de merkenregisters, wat in beginsel een vereiste is voor derdenwerking (art 2.33 BVIE en art. 23 GMV). Het kan echter voorkomen dat de registers niet worden geraadpleegd bij een verkoop aan een derde, of dat er sprake is van een stille verpanding die niet zichtbaar is in de merkenregisters. In dat laatste geval is er een grijs gebied met betrekking tot de vraag in hoeverre het pandrecht dan ingeroepen kan worden tegen een derde die het merk te goeder trouw heeft gekocht uit de boedel (www.dirkzwagerieit.nl).  Zelfs met gedegen onderzoek is het namelijk niet altijd gemakkelijk het bestaan van een pandrecht tijdig te achterhalen. Ook het bestaan van licenties, op grond waarvan een derde partij het merk mag gebruiken, is niet altijd op voorhand duidelijk. Hierbij is eveneens vaak onzeker in hoeverre deze stand houden in een faillissement.

Pauliana
Het is niet ongebruikelijk dat merkrechten op een moedermaatschappij worden gezet om zo te voorkomen dat deze in de boedel van de failliete werkmaatschappij vallen. Dit kan ruim van tevoren geregeld zijn, maar kan ook op het laatste moment plaatsvinden wanneer het faillissement al onafwendbaar is geworden. Een merk dat in de ogen van een potentiële koper in de boedel lijkt te vallen kan in werkelijkheid zijn overgedragen. In bepaalde gevallen is een dergelijke overdracht aan te merken als een paulianeuze handeling, die in beginsel kan worden vernietigd (art. 42 e.v. Fw).  Echter, wanneer een overdracht eenmaal heeft plaatsgevonden kan het vaak een lastige opgave zijn deze handeling terug te draaien. Zowel de feitelijke overdracht als de aantekening hiervan in de registers zal ongedaan moeten worden gemaakt. Voordat vaststaat dat er paulianeus is gehandeld, is langdurig procederen vaak noodzakelijk, met lange onzekerheid tot gevolg. Een recent voorbeeld waarbij de discussie over pauliana weer is opgelaaid, is het faillissement van sportmerk Rucanor. Hierbij trof de curator de boedel zonder merkrechten aan, wat een problematische situatie opleverde voor de potentiële kopers.  De vraag of er hierbij paulianeus is gehandeld, blijft vooralsnog onbeantwoord.

Nietigheid, verval, auteursrechten en kwader trouw
Ook wanneer naar de eerdergenoemde aspecten van een merk uit een failliete boedel is gekeken, zijn er nog diverse situaties denkbaar waarbij een gekocht merk een kat in de zak blijkt. Een merk kan bijvoorbeeld aan nietigheid of aan verval onderhevig zijn, te kwader trouw blijken te zijn geregistreerd of bestaan uit een afbeelding waarop auteursrechten van een derde rusten. Documentatie waar dit uit blijkt komt niet altijd (tijdig) boven water, mede omdat het vaak wenselijk is een faillissement snel af te wikkelen. De tendens is om bij een failliete boedel eerst te kijken waar nog verkoopmogelijkheden zijn, en pas daarna te kijken welke rechten hierbij spelen. Een goede analyse van het intellectueel eigendom door de curator schiet er dan vaak bij in (Zie in dit kader bijvoorbeeld "Een IE-QuickScan voor curatoren").

Lopende aanvragen en vernieuwingen
Additionele risico’s bestaan wanneer er sprake is van een nog lopende merkaanvraag of een merk waarbij een verzoek tot vernieuwing is ingediend. Hierbij is er door derden niet altijd gemakkelijk duidelijkheid te verkrijgen of de hierbij aan de overheid af te dragen taksen (tijdig) zijn betaald. De koper kan hierdoor dus tegen onverwachte kosten aanlopen. In een uitzonderlijk geval kan het merk ten tijde van de koop zelfs vervallen omdat de taksen niet zijn afgedragen. Tevens is het nog altijd onderwerp van discussie of een lopende aanvraag überhaupt (als intellectueel eigendomsrecht) in de boedel valt.

Conclusie
Het kopen uit een failliete boedel brengt in het algemeen risico’s met zich mee. Bij het kopen van merkrechten is dit niet anders. Wel zijn er hierbij specifieke risico’s die aandacht behoeven. Het is verstandig om deze risico’s goed op het netvlies te hebben. Een goede juridische analyse en kritische blik kunnen veel problemen voorkomen. Voor professionals op het gebied van intellectueel eigendom ligt hier een kans om bij de curator en potentiële kopers van toegevoegde waarde te zijn in de afwikkeling van een faillissement.