IEF 21996
16 april 2024
Uitspraak

Curator mag containers met identificatietekens niet verkopen

 
IEF 21995
15 april 2024
Uitspraak

HvJEU: Televisie in hotelkamers met eigen kabeldistributienetwerk is mededelingshandeling

 
IEF 21994
15 april 2024
Uitspraak

Strengere maatstaf winstafdracht bij BVIE dan bij Handhavingsrichtlijn en TRIPs

 
IEF 13181

Rectificatie van partij-aanduiding

HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1037 (eiser tegen Gemeente De Ronde Venen)
Handelsnaamwet. Rectificatie. Niet-bestaande vennootschap veroordeeld in proceskosten. Nadat de Gemeente had verzocht de B.V. niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat deze vennootschap niet bestaat, heeft de B.V. rectificatie gevraagd omdat zij in de inleidende dagvaarding abusievelijk als partij is genoemd. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het gerechtshof te Amsterdam, wijst de reconventionele vordering af en veroordeelt de Gemeente in de cassatiekosten.

Ingevolge art. 4 lid 1 Handelsnaamwet is het verboden een handelsnaam te voeren die in strijd met de waarheid de indruk wekt dat de onderneming rechtspersoonlijkheid bezit of een ander type rechtspersoonlijkheid dan de naam suggereert. Degene die schade lijdt door overtreding van art. 4 lid 1 Hnw, kan in beginsel krachtens art. 6:162 BW een vordering tot schadevergoeding instellen. Onder deze omstandigheden is er niet onrechtmatig gehandeld door de procedure op naam van de BV aanhangig te maken.

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Gemeente zich in die procedure heeft gesteld, dat zij toen een niet-ontvankelijkheidsverweer heeft gevoerd op de grond dat de B.V. niet bestond, dat de B.V. duidelijk heeft gemaakt dat sprake was van een vergissing en bedoeld was om eiser als partij te laten optreden, en dat de Gemeente vervolgens bezwaar heeft gemaakt tegen deze rectificatie van de partij-aanduiding. Onder deze omstandigheden biedt art. 4 lid 1 Hnw in verbinding met art. 6:162 BW geen grondslag voor de reconventionele vordering van de Gemeente tot vergoeding van de proceskosten van de eerste procedure.

(ii)    Nadat de Gemeente had verzocht de B.V. niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat deze vennootschap niet bestaat, heeft de B.V. rectificatie gevraagd omdat zij in de inleidende dagvaarding abusievelijk als partij is genoemd. De B.V. heeft aangevoerd dat de werkelijke naam is [eiser], tevens handelende onder de naam [A].


3.3

Onderdeel 2.3, dat is gericht tegen rov. 4.12 van het tussenarrest, is gegrond.

Ingevolge art. 4 lid 1 Handelsnaamwet (hierna: Hnw) is het verboden een handelsnaam te voeren die in strijd met de waarheid de indruk wekt dat de onderneming rechtspersoonlijkheid bezit of een ander type rechtspersoonlijkheid dan de naam suggereert. Degene die schade lijdt door overtreding van art. 4 lid 1 Hnw, kan in beginsel krachtens art. 6:162 BW een vordering tot – onder meer – schadevergoeding instellen.

In het onderhavige geval echter kan niet worden geoordeeld dat [eiser] onrechtmatig jegens de Gemeente heeft gehandeld door de eerste procedure aanhangig te maken op naam van de B.V. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Gemeente zich in die procedure heeft gesteld, dat zij toen een niet-ontvankelijkheidsverweer heeft gevoerd op de grond dat de B.V. niet bestond, dat de B.V. duidelijk heeft gemaakt dat sprake was van een vergissing en bedoeld was als partij te laten optreden [eiser] h.o.d.n. [A], en dat de Gemeente vervolgens bezwaar heeft gemaakt tegen deze rectificatie van de partij-aanduiding. Onder deze omstandigheden biedt art. 4 lid 1 Hnw in verbinding met art. 6:162 BW geen grondslag voor de reconventionele vordering van de Gemeente tot vergoeding van de proceskosten van de eerste procedure.

Het hiervoor overwogene brengt mee dat de bestreden arresten niet in stand kunnen blijven voor zover zij betrekking hebben op de reconventionele vordering van de Gemeente ter zake van die proceskosten en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Procederen op naam van een niet-bestaande BV en vergoeding van proceskosten)

IEF 13180

Huisregels poppodia en clubs tegen fotograferen en filmen

B. Schipper, Huisregels poppodia en clubs tegen fotograferen en filmen, Prince en de Negende van Mahler, Muziekwereld 2013-3.
No Photography Grunge SignBijdrage ingezonden door Bjorn Schipper, Bousie advocaten.
Onlangs ontstond ophef over de uitzetting van enkele toeschouwers tijdens twee ingelaste concerten van Prince. Zij waren door beveiligers betrapt op het maken van foto’s en filmpjes van het optreden van His Royal Badness. Het gerucht gaat zelfs dat een journalist werd aangesproken op het gebruik van zijn Moleskine notitieboekje. En recent verstoorde een man de uitvoering van de Negende symfonie van Mahler in de Grote Zaal van Het Koninklijk Concertgebouw door achter elkaar ongeveer twintig foto’s te maken. Zowel musici, dirigent als toeschouwers hadden last van de steeds weer fel knipperende auto focus assist lamp op het fototoestel van de man. Beide incidenten doen de vraag rijzen hoe om te gaan met fotograferende en filmende bezoekers in clubs, poppodia en concertzalen. In deze bijdrage zet ik uiteen dat het op correcte wijze hanteren van huisregels en bezoekersvoorwaarden een must is om gebruik van smartphones en andere foto- en filmapparatuur in goede banen te leiden.

(deze bijdrage is sterk ingekort, zie de gehele bijdrage hier)

Toekomst: naar een nieuwe ‘oude’ moraliteit? Los van genoemde juridische aspecten is het moreel de vraag of het een goede ontwikkeling is dat het publiek drukker lijkt te zijn met het maken van foto’s en filmpjes dan met genieten in de vorm van luisteren, dansen, klappen en meezingen. In zoverre zet de smartphone de ‘echte’ concertervaring6 onder druk. Om dit tegen te gaan zou de roemruchte Berlijnse technotempel Panoramabar/Berghain tot voorbeeld kunnen dienen. Het adagium ‘Wat binnen is, blijft binnen. Buiten is anders’ staat daar hoog in het vaandel7. Gegeven ook het strenge deur- en toelatingsbeleid van de markante gastheer/portier Sven Marquardt laten de bezoekers – eenmaal binnen – het wel uit hun hoofd om foto’s of filmpjes te maken van de optredens van DJ’s. Panoramabar/ Berghain zou in dat opzicht voor Prince bij uitstek een geschikte locatie zijn om op te treden.

Bjorn Schipper

IEF 13179

Benelux-regeling begrip auteursrechthebbende op modellen niet in strijd met GModVo

HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1036 (S&S import en export tegen Esschert design b.v.)
Samantha Brinkhuis, Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek N.V..
Zie eerder op IE-Forum. Auteursrecht. Nationaalrechtelijke of communautaire uitleg van het auteursrechtelijke werkbegrip. Geen strijd tussen BVIE en GModVo op het punt van auteursrechtelijk makerschap. Beoordeling spoedeisendheid nevenvorderingen in kort geding.

De voorzieningenrechter heeft het gevorderde afgewezen, aangezien de vuurkorf niet kan worden beschouwd als een werk in de zin van de Auteurswet. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en S&S veroordeeld voor auteursrechtinbreuk. Het hof heeft overwogen dat het auteursrecht binnen de Unie is geharmoniseerd.

De omstandigheid dat uit kracht van de GModVo een ander modelrechthebbende kan zijn dan naar nationaal (Benelux)recht auteursrechthebbende, leidt, gelet alleen al op art. 96 lid 2 GModVo, evenmin tot een conflict van regels waarin de Benelux-regeling moet wijken voor de Unierechtelijke. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt S&S in de kosten.

4.2.3 Bij de beoordeling van de onderdelen 2.3 en 2.4 wordt vooropgesteld dat, als gevolg van de door het hof geweigerde wijziging van eis, aan de vorderingen van Esschert geen gemeenschapsmodelrecht ten grondslag ligt. Die vorderingen zijn gebaseerd primair op auteursrecht, subsidiair op slaafse nabootsing. Het hof heeft de primaire grondslag gehonoreerd en heeft het verweer van S&S dat het auteursrecht op de vuurkorf en de verpakking niet aan Esschert, maar aan [betrokkene 1] toekomt, verworpen op grond van meergenoemd art. 3.29 in verbinding met art. 3.8 BVIE. De klacht van onderdeel 2.3 dat het hof niet aan de hand van de GModVo heeft bepaald aan wie dat auteursrecht toekomt, faalt, reeds omdat de GModVo omtrent het auteursrecht op modellen niet anders bepaalt dan dat – kort gezegd – deze verordening het gemeenschapsrecht en het nationale recht inzake (onder meer) niet-ingeschreven modellen onverlet laat (art. 96 lid 1), alsmede (in art. 96 lid 2): “Een model dat wordt beschermd door een Gemeenschapsmodel, kan tevens worden beschermd door het auteursrecht van lidstaten vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.”
De verordening kent geen bepaling omtrent de vraag wie als maker in auteursrechtelijke zin van een auteursrechtelijk beschermd model moet worden aangemerkt of aan wie het auteursrecht op een model anderszins toekomt. De door S&S ingeroepen leden 1 en 3 van art. 14 GModVo zien slechts op de vraag wie als rechthebbende op een gemeenschapsmodel heeft te gelden. Anders dan het onderdeel betoogt, komt de regeling die het BVIE met betrekking tot het auteursrecht op modellen kent, dus niet in strijd met de genoemde voorschriften uit de GModVo. De omstandigheid dat uit kracht van de GModVo een ander modelrechthebbende kan zijn dan de naar nationaal (Benelux)recht auteursrechthebbende, leidt, gelet alleen al op art. 96 lid 2 GModVo, evenmin tot een conflict van regels waarin de Benelux-regeling moet wijken voor de Unierechtelijke.
Gelet op het vorenstaande behoeft onderdeel 2.4 geen behandeling.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:HR:2013:1036 (pdf)
zaak 12/01489(pdf)

Op andere blogs:
Cassatieblog (Voor opdrachtgeversauteursrecht op een model hoeft niet aan de eisen voor modellenbescherming worden voldaan)

IEF 13177

Na nietigverklaring modelrecht nu ook octrooirecht op innovatieve spuitmond nietig

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 15 oktober 2013 AR/13/0084 (Friesland Brands BV tegen Incopack NV)
Uitspraak ingezonden door Michael D’Aubrey, AdLex Advocaten cvba. Mede ingezonden door Johan Brants en Ellen Crabbe, BrantsandPatents en Tanguy de Haan en Philippe Péters, NautaDutilh.
Friesland was houder van twee gemeenschapsmodellen met betrekking tot een innovatieve spuitmond. In 2010 stelde Friesland een stakingsgprocedure in bij de rechtbank van Koophandel te Brussel. De rechtbank verklaarde de modellen nietig, deze hadden een gebrek aan nieuwheid en individueel karakter. Ook ging het om uitsluitend een technische functie. Friesland heeft nu twee Europese octrooien (EP339 en EP655) gebaseerd op een basisoctrooi en vordert onder andere dat Incopack staakt inbreuk te maken op haar octrooien met daarmee overeenstemmende slagroompuitbussen. Incopack stelt in haar tegeneis dat de octrooien nietig zijn. De rechtbank beoordeelt eerst deze vordering en wijst deze toe. De uitvindingen hebben wel een technisch effect en ze hebben ook geen toegevoegde materie ten opzichte van het basisoctrooi.  Incopack toont aan dat alle kenmerken als weergegeven in octrooi EP339 zijn terug te vinden in de technische voorstelling van de spuitmond V05.499 als weergegeven catalogus van COSTER van mei 1990, maar het gebrek aan nieuwheid slaagt niet. Toch verklaart de rechtbank de octrooien nietig, er is geen sprake van uitvinderswerkzaamheid. De vakman maakt al gebruik van een dergelijke spuitmond bij confrontatie met het op te lossen problemen. Hij behoorde al tot de stand van techniek.

Beoordeling
V.B.1 (...) Zowel EP’339 als EP’655 beschrijven wat het beoogde technische effect ervan is. Het technisch effect dat door FRIESLAND wordt vooropgesteld is dubbel:

-  "verbeterd vormgeven van het voedselproduct zodat een gedoseerd uitgespoten voedse/product met een verbeterd scherp reliëf daarmee kan worden verkregen" (paragraaf 0009 EP’339 en paragraaf 0008 in EP'655)

-“compacte” spuitmonden die "grondig gereinigd kunnen worden met relatief gemak’ (paragraaf 0016 EP'399 en paragraaf 0014 EP’655)

De conclusies van beide octrooien maken duidelijk dat deze voordelen (zelfs als deze een subjectieve invulling vereisen) worden bereikt met behulp technische maatregelen. De bewijslast dat de vinding geen technisch karakter zou hebben in het licht van het inherent attribuut waarop gewezen wordt in de octrooiaanvraag, dient gedragen te worden door INCOPACK. Zij dient m.a.w. het bewijs te leveren dat de technische effecten niet (inherent) aanwezig zijn en/of dat deze technische effecten niet worden bereikt via technische middelen.

Er wordt geoordeeld dat INCOPACK hierin niet slaagt  (...)

V.B.2 (...)Noch EP’339 noch EP'655 bevatten toegevoegde materie t.o.v. W0’33005.(...)

V.B.3.b. (...) INCOPACK slaagt in haar bewijslast en toont voldoende naar recht aan dat alle kenmerken als weergegeven in EP’339 terug te vinden zijn in de (technische) voorstelling van de spuitmond VO5.499 als weergegeven cataloog van COSTER van mei 1990 (en bij uitbreiding de spuitmond zelf zoals deze kon besteld worden minstens vanaf mei 1990). (...)Het verweer tot nietigverklaring van EP'339 op grond van gebrek aan nieuwheid na toevoeging van kenmerk (j) op basis van de COSTER-spuitmond (V05.499) slaagt niet. Dit kenmerk is niet terug te vinden in de spuitmond van COSTER (V05‚499). (...)

V.B.4.b. (...)
Vraag 4: Wat is dan het objectief technisch probleem onderliggend aan de opgeëiste uitvinding?

Het objectief technisch probleem betreft het voorzien van een aerosolcontainer met een compacte spuitmond die de slagroom (door FRIESLAND ruimer aangegeven als "het voedselproduct“) bij het afgeven ervan een betere, met verbeterd scherp reliëf. vormgeving geeft en die (in haar compactheid) gemakkelijker te reinigen is (en hygiënischer is).

Vraag 5: Zou een vakman dit probleem oplossen op de wijze aangegeven, op grond van het geheel van de stand van de techniek, zonder op enig ogenblik gebruik te maken van uitvinderswerkzaamheid?

Vraag 5.1. Geeft de stand van de techniek (met inbegrip van de meest nabije stand van de techniek) een wijze aan om het objectief technisch probleem op te lossen?

In de stand van de techniek bestaan spuitmonden die de vooropgestelde technische effecten bereiken, waarbij wordt gewezen op de inherente voordelen van tulpvormige spuitmonden als gebruikt op sifon spuitbussen (...)

De (hierboven geïdentificeerde) vakman (team) zou om dit probleem op te lossen en uitgaande van de meest nabije stand van de techniek, doch terugvallend eveneens op de algemene stand van de techniek, komen tot de opgeëiste uitvinding zonder gebruik te maken van uitvinderswerkzaamheid.

Er bestaan voldoende aanwijzingen in de stand van de techniek die de vakman (het team), geconfronteerd met het objectief technisch probleem, ertoe gebracht zouden hebben om deze stand van de techniek te wijzigen of aan te passen.(...)

Besluit
Aangezien de vakman (geïdentificeerd team), geconfronteerd met het objectief technisch probleem, de tulpvormige (verbrede) spuitmond als gebruikt op sifoncontainers (stand van de techniek) zou combineren met de aerosolcontainers met traditionele spuitmond (meest nabije stand van de techniek), wordt geoordeeld dat de opgeëiste uitvinding als weergegeven in EP'339 (minstens de eerste conclusie) niet voldoet aan de voorwaarde van uitvinderswerkzaamheid en alsdusdanig nietig is.

 

IEF 13176

Gerecht EU week 43

Gemeenschapsmerk. Gemeenschapsmodel. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Verwarringsgevaar tussen KLASSIKLOTTERIE en NKL-KLASSIKLOTTERIE
B) Verwarringsgevaar tussen AQUA FLOW en VAQUA FLOW
C) Geen nietigheid BABY BAMBOLINA door ouder ongeregistreerd beeldmerk
D) Geen verwarringsgevaar tussen het merk bevattende STERILINA en STERILLIUM / BODE STERILLIUM
E) Nietigverklaring model servies, decoratie was auteursrechtelijk beschermd

A) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-155/12 (Schulze tegen OHMI - GKL (Klassiklotterie)) - dossier
Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „KLASSIKLOTTERIE” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 600/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de door de houder van het woordmerk „NKL-Klassiklotterie” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 ingestelde oppositie. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar tussen 'KLASSIKLOTTERIE' en 'NKL-KLASSIKLOTTERIE'.

49 Die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr impliziert eine gewisse Wechselbeziehung der berücksichtigten Faktoren, insbesondere zwischen der Ähnlichkeit der Marken und der Ähnlichkeit der mit den Marken gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen. So kann ein geringer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen durch einen hohen Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt (Urteil des Gerichtshofs vom 29. September 1998, Canon, C‑39/97, Slg. 1998, I‑5507, Randnr. 17, und Urteil des Gerichts vom 14. Dezember 2006, Mast-Jägermeister/HABM – Licorera Zacapaneca [VENADO mit Rahmen u. a.], T‑81/03, T‑82/03 und T‑103/03, Slg. 2006, II‑5409, Randnr. 74).

50 Im vorliegenden Fall wurde festgestellt, dass die fraglichen Dienstleistungen teilweise identisch und teilweise ähnlich sind. Weiter wurde festgestellt, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen, selbst wenn innerhalb der älteren Marke dem Element „NKL“ aufgrund der vom Kläger behaupteten hohen Kennzeichnungskraft ein größeres Gewicht zukäme, eine durchschnittliche begriffliche und phonetische Ähnlichkeit sowie eine gewisse begriffliche Ähnlichkeit aufweisen.

51 Wie die Beschwerdekammer in Randnr. 23 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat, ist aufgrund der Übereinstimmung beider Zeichen im kennzeichnungskräftigen Element „Klassiklotterie“ für die fraglichen Dienstleistungen eine Verwechslungsgefahr zu bejahen. Wie oben dargelegt, handelt es sich bei dem Element „Klassiklotterie“ um einen nicht vernachlässigbaren Bestandteil für den von der älteren Marke hervorgerufenen Gesamteindruck; dies gilt selbst dann, wenn dem Element „NKL“ innerhalb der älteren Marke ein größeres Gewicht als dem anderen Element zukäme. Es besteht die Gefahr, dass die Verbraucher annehmen, die fraglichen Dienstleistungen stammten aus demselben Unternehmen oder gegebenenfalls aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen, wenn sie einmal unter der älteren und einmal unter der angemeldeten Marke angeboten werden.

52 Nach alledem ist der einzige Klagegrund des Klägers zurückzuweisen und damit die Klage insgesamt abzuweisen.

B) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-417/12 SFC Jardibric tegen OHMI - Aqua Center Europa (AQUA FLOW) - dossier    
Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat de woordelementen „AQUA FLOW” bevat voor waren van de klassen 6, 7, 9, 11, 17, 19 en 21 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2230/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 juli 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de toewijzing door de nietigheidsafdeling van de vordering tot nietigverklaring ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk dat de woordelementen „VAQUA FLOW” bevat voor waren van klasse 11. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringgevaar tussen AQUA FLOW en VAQUA FLOW. Op de MARQUES-blog.

74 A global assessment of the likelihood of confusion implies some interdependence between the factors taken into account, and in particular between the similarity of the trade marks and the similarity of the goods or services concerned. Accordingly, a low degree of similarity between those goods or services may be offset by a high degree of similarity between the marks, and vice versa (Case C‑39/97 Canon [1998] ECR I‑5507, paragraph 17, and Joined Cases T‑81/03, T‑82/03 and T‑103/03 Mast-Jägermeister v OHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO with frame and Others) [2006] ECR II‑5409, paragraph 74).

75 In the present case, in so far as (i) the goods designated by the marks at issue are identical or similar and (ii) the signs at issue are visually and conceptually similar to an average degree and phonetically highly similar, the Board of Appeal was right to find that there is a likelihood of confusion on the part of the relevant public.

76 In that regard, the applicant argues unsuccessfully that the contested Community trade mark cannot be declared invalid in respect of the goods in Classes 6 and 21 that it designates on the ground that the earlier mark was never registered in respect of those goods in Spain.

77 First, the applicant cannot rely on the fact that the goods in question are in different classes since, as is clear from Rule 2(4) of Commission Regulation (EC) No 2868/95 of 13 December 1995 implementing Council Regulation (EC) No 40/94 (OJ 1995 L 303, p. 1), the classification of goods and services is to serve exclusively administrative purposes and, therefore, goods and services may not be regarded as being dissimilar from each other on the ground that they appear in different classes under the Nice Classification (ARTIS, paragraph 57 above, paragraph 36).

78 Moreover, as is clear from paragraphs 55 to 59 above, the Board of Appeal was entitled to take the view, without committing any error, that the goods designated by the contested Community trade mark in Class 11 are identical to the product designated by the earlier mark and that there is an average degree of similarity between that product and the goods designated by the contested Community trade mark in Classes 6 and 21.

79 Consequently, the second plea in law must be rejected, as must, therefore, the action as a whole.

C) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-581/11 Dimian tegen OHMI - (Bayer Design Fritz Bayer (Baby Bambolina) - dossier
Beroep ingesteld tegen beslissing R 1822/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 augustus 2011 en strekkende tot vernietiging daarvan, waarbij dit heeft verworpen het beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van het verzoek tot nietigverklaring dat door verzoekster is ingediend ter zake van het gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „BABY BAMBOLINA” voor waren van klasse 28. Het beroep wordt afgewezen. Applicant heeft niet bewijs geleverd dat hij het teken eerder heeft gebruikt op de Spaanse markt.

71 It follows that the applicant has not submitted any evidence pertaining to the use of the earlier mark on Spanish territory in relation to the period after January 2009. There is a period of more than five months between the expiry date of the last catalogue pertaining to the Spanish market of which certain pages were provided by the applicant and the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

72 In those circumstances, the evidence relating to the Spanish market cannot be considered sufficient to prove sufficiently significant use of the earlier mark in 2008 and 2009 up to the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

73 It follows from all of the foregoing that, in relation to all the relevant territories, the Board of Appeal correctly found that the applicant had not proved use in the course of trade of a sign of more than mere local significance up to the date of filing of an application for a declaration of invalidity.

74 It follows that the single plea in law put forward by the applicant must be dismissed and, in consequence, the action must be dismissed in its entirety.

D) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-114/12 (Bode Chemie tegen OHMI - Laros (sterilina)) - dossier
Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk en het gemeenschapsbeeldmerk in blauw en wit met de woordelementen „STERILLIUM” en „BODE STERILLIUM” voor waren van klasse 5 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2423/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 januari 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in wit en rood dat het woordelement „sterilina” bevat voor waren van de klassen 3 en 5. Het beroep wordt afgewezen. Er is geen sprake van verwarringsgevaar.

34 Compte tenu de l’ensemble de ces éléments et dans le cadre d’une appréciation globale, il y a lieu de considérer que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant qu’il n’existait pas de risque de confusion entre les signes en conflit pour le public pertinent, et ce quand bien même il existe une similitude ou une identité entre les produits concernés.

35 Par ailleurs, comme l’a relevé à juste titre la chambre de recours, cette conclusion trouve également à s’appliquer, a fortiori, s’agissant de la marque figurative antérieure qui comporte des éléments verbaux et figuratifs supplémentaires et qui n’est enregistrée que pour les « désinfectants ».

36 Pour l’ensemble de ces motifs, il y a lieu de rejeter le moyen unique soulevé par la requérante et, partant, le recours dans son intégralité.

E) Gerecht EU 23 oktober 2013, zaak T-566/11 (Viejo Valle tegen OHMI - Établissements Coquet (Tasse en sous-tasse avec des stries)) - dossier
Beroep tot vernietiging ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 384.912-0001 (geribbeld koffieservies) tegen beslissing R 1054/2010-3 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 juli 2011 waarbij het beroep is verworpen tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij de door Etablissements Coquet SA ingestelde vordering tot nietigverklaring is toegewezen. Het beroep wordt afgewezen.

98 De uitkomst van het onderhavige geding moet dus niet worden bepaald op basis van een globale vergelijking van twee modellen waarbij een beperkte mate van vrijheid van de ontwerper als gevolg van, overigens in casu niet aangetoonde, technische of wettelijke beperkingen, de geïnformeerde gebruiker aandachtiger kan maken voor details en het kunnen vergemakkelijken om het eigen karakter van het betwiste model te erkennen (zie in dit verband arrest Verwarmingsradiatoren, punt 35 supra, punten 43 tot en met 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

99 De uitkomst van het onderhavige geding hangt enkel ervan af of in het litigieuze model „zonder toestemming [wordt] gebruikgemaakt” van het werk dat in de betrokken lidstaat auteursrechtelijk is beschermd.

100 De kamer van beroep heeft dus terecht geoordeeld dat om de nietigheidsgrond te beoordelen, niet de conflicterende modellen in hun geheel moesten worden vergeleken, maar enkel moest worden bepaald of het auteursrechtelijk beschermde werk was gebruikt in de jongere modellen, dit wil zeggen dat moest worden bepaald, of kon worden vastgesteld dat dit werk in deze modellen aanwezig was, waardoor de door verzoekster aangevoerde verschillen, zoals de vorm van het kopje of het oor ervan, of de vorm van de bol van het diepe bord, in deze context niet relevant waren.

101 In de tweede plaats, zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, kan niet worden ontkend dat de decoratie van de litigieuze modellen sterk lijkt op die van interveniëntes serviesstukken, zowel met betrekking tot het feit dat de decoratie op dezelfde oppervlakken is aangebracht, als met betrekking tot het feit dat de groeven concentrisch, regelmatig en fijn zijn. De bredere en opvallendere groeven waarop verzoekster zich beroept, volstaan niet om deze gelijkenis teniet te doen.

102 Uit één en ander blijkt dat verzoekster voor het Gerecht niet aantoont dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door op basis van de elementen waarover zij beschikte te oordelen dat de decoratie van de serviesstukken waarop interveniënte zich ter ondersteuning van haar vorderingen tot nietigverklaring beroept, beschermd was door de Franse wetgeving inzake auteursrecht, en dat deze decoratie zonder toestemming was gebruikt in de litigieuze modellen.

103 Bijgevolg moet het onderhavige middel worden afgewezen.

 

IEF 13175

Het plaatsen van foto's op erotisch website is inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 22 oktober 2013, ECLI:NLGNSHE:2013:4912 (onrechtmatige publicatie)
Onrechtmatig. Publicatie. Van eiser waren foto's op een erotisch getinte website geplaatst. Deze waren voorzien van suggestieve teksten, waardoor het leek dat eiser escortdame is. De politierechter heeft gedaagde,  die vermeend wordt de foto’s en teksten te hebben geplaatst, uiteindelijk wegens belediging veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 20 voorwaardelijk. Eiser heeft in eerste aanleg gevorderd dat gedaagde aansprakelijk is voor alle door haar geleden schade. Zij vorderde schadevergoeding € 18.600,= en verwijdering van alle foto's met teksten onder verbeurte van een dwangsom. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof is het daar niet mee eens en stelt dat, wanneer gedaagde de foto's heeft geplaatst, gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, met name vanwege de inbreuk op eiser haar persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam. Het gaat om een afweging van belangen in het kader van het door artikel 8 EVRM beschermde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en/of eer en goede naam enerzijds, en het door art. 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid anderzijds.

Gedaagde heeft geen belang bij het plaatsen van de foto's en bijbehorende teksten. Dat eiser eerder vrijwillig met een erotische actrice in het blad Foxy heeft gestaan, betekent niet dat zij nu toestemming heeft gegeven. Bij de foto's en teksten wordt ook de indruk gewekt dat eiser in de escortservice werkt. Gedaagde betwist dat hij de foto's en teksten op internet heeft geplaatst. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor akte aan de zijde van gedaagde om bewijs te leveren over dat hij de foto's en teksten niet heeft geplaatst.

Beoordeling
4.12 [appellante] stelt dat [geïntimeerde] door het plaatsen van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites haar persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam heeft geschonden, en derhalve onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.

Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst (4.13), geldt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden hierdoor onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld, met name vanwege de inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam. De desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten, tenminste een aantal daarvan, wekken de indruk dat [appellante] werkt als escortgirl, terwijl gesteld noch gebleken is dat dit het geval is. Voor zover een aantal van de foto’s – al dan niet door afwezigheid van de bijbehorende teksten - niet de indruk wekken dat [appellante] werkzaam is als escortgirl, doen de namen van bedoelde websites een dergelijk vermoeden rijzen. Voorzover [geïntimeerde] heeft bedoeld de stelling van [appellante] te betwisten, dat zij zich door de publicatie van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites vaak gestresst voelde, nu zij dacht dat iedereen haar als een escortdame zou beschouwen en zich door iedereen bekeken voelde en derhalve amper haar woning durfde te verlaten, heeft [geïntimeerde] dit onvoldoende gemotiveerd gedaan. [geïntimeerde] heeft evenmin gesteld dat met publicatie van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites een (substantieel en/of publiek) belang was gemoeid, noch is een dergelijk belang gebleken.

Voormeld oordeel wordt niet anders door het gegeven dat [appellante] eerder in de openbaarheid is getreden door vrijwillig mee te doen aan een reportage met [erotisch actrice] in het blad Foxy (prod. 3 cva). Het feit dat in de reportage foto’s van een half ontblote [appellante] zijn opgenomen, terwijl valt te lezen dat [appellante] – na jarenlang als model voor bruidsfoto’s en lingerie te hebben gewerkt – het aandurfde om foto’s te laten maken als opgenomen in de reportage, laat onverlet dat het thans gaat om andere foto’s en teksten, terwijl gesteld noch gebleken is dat [appellante] voor publicatie hiervan toestemming heeft gegeven. [appellante] is door de reportage in Foxy niet “vogelvrij” geworden. Daarbij komt dat de bij de desbetrefende foto’s behorende teksten de indruk wekken dat [appellante] in de escortservice werkt, hetgeen in bedoelde repportage in Foxy niet werd beweerd, zodat de desbetrefende foto’s met bijbehorende teksten de eer en goede naam van [appellante] (verder) aantasten.

Ook het gegeven dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten niet eenvoudig op internet waren te vinden, doet geen afbreuk aan voormeld oordeel. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten wél waren te vinden. Het feit dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten minder gemakkelijk traceerbaar waren, maakt weliswaar dat de openbaarmakingen naar alle waarschijnlijkheid een minder groot publiek hebben bereikt, maar dit laat onder onverlet dat de foto's en teksten hoe dan ook zijn gepubliceerd.

Uit het voorgaande volgt dat het (voorwaardelijk) incidenteel appel faalt.

4.13.1. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst.

Ter toelichting op voormelde stelling voert [appellante] aan dat uit politieonderzoek blijkt dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten via het IP-adres van [geïntimeerde] met zijn computer en/of laptop op bedoelde websites zijn geplaatst, terwijl de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten (deels) overeenkomen met de foto’s en teksten die zich bevinden/bevonden op de computer en laptop van [geïntimeerde]. Daarbij had [geïntimeerde] een motief om [appellante] te beschadigen omdat hij door [appellante] was afgewezen, aldus [appellante].

4.13.2. [geïntimeerde] betwist niet dat de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten via zijn IP-adres met zijn computer en/of laptop op bedoelde websites zijn geplaatst, en dat zich foto’s van [appellante] en teksten over [appellante] op zijn computer en laptop bevinden/bevonden. Volgens [geïntimeerde] blijkt echter uit het politieonderzoek niet dat de foto's die zich op zijn computer een laptop bevinden/bevonden, dezelfde zijn als de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten die zijn geplaatst op bedoelde websites. Verder betwist [geïntimeerde] dat hij de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst. Een derde moet dit via zijn computer en/of laptop hebben gedaan, aldus [geïntimeerde]. Dat was destijds goed mogelijk, omdat [geïntimeerde] een onbeveiligd draadloos netwerk/modem had en zijn computer en laptop altijd aan stonden, zo stelt [geïntimeerde]. Verder betwist [geïntimeerde] dat hij door [appellante] is afgewezen. [appellante] verdacht hem aanvankelijk ook helemaal niet van de plaatsing van de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites, want zij begon met aangifte te doen tegen [X.] en [Y.], aldus [geïntimeerde].

4.13.3. De bewijslast van de stelling dat [geïntimeerde] de desbetreffende foto’s met bijbehorende teksten op bedoelde websites heeft geplaatst, rust op [appellante]. Nu [geïntimeerde] de juistheid van deze stelling betwist, dient [appellante] deze te bewijzen.

Lees  de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NLGNSHE:2013:4912

IEF 13174

De merken ´Popstars´ en ´Popstars the Rivals´ zijn niet ingeburgerd in de Benelux

Rechtbank Den Haag 23 oktober 2013, HA ZA 12-1360 (Screentime en Five Divas tegen SBS en Talpa)

Ingezonden door Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap.
Zie eerder IEF 12008. Merkenrecht. Beschrijvend merk. Inburgering. Algemeen bekend merk. Screentime vordert dat SBS wordt bevolen de inbreuk op haar merken "Popstars" en "Popstars the Rivals" te staken, in het bijzonder door het gebruik van het teken "The Next Popstar" in de Benelux en het gebruik van de domeinnaam popstars.nl te staken. Screentime beroept zich op artikel 2.20 lid 1 sub b, c en d BVIE. De merken van Screentime zijn beschrijvend en voor geldige merken moet sprake zijn van inburgering.

Volgens de voorzieningenrechter waren de merken ingeburgerd, maar de rechtbank is het daar niet mee eens. De merken moeten in de gehele Benelux zijn ingeburgerd bij een aanzienlijk deel van het relevante publiek, de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van amusementsprogramma's die op prime time worden uitgezonden. De beoordeling moet ex nunc geschieden voor zover de vorderingen gaan om toekomstige inbreuken. Volgens de rechtbank zijn de merken niet in België ingeburgerd. Het programma Popstars is slechts één seizoen uitgezonden op de Vlaamse televisie. Popstars the Rivals is nooit uitgezonden in België. De rechtbank hoeft niet meer te kijken naar inburgering in de rest van de Benelux.

Screentime beroept zich ook op 6bis Unieverdrag van Parijs (UvP) voor algemeen bekende merken. Het gaat hierbij om de bekendheid in Nederland. Voor een beschrijvend merk is voor algemene bekendheid een relatief grote intensiteit en duurzaamheid van het gebruik nodig. Nu in 2013, twee jaar na het stoppen van het gebruik van het merk, is 'Popstars' geen algemeen bekend merk meer. Er is geen sprake van een onrechtmatige daad door SBS. Het merk van SBS wordt ook niet nietig verklaard. De rechtbank wijst de vorderingen af.

Beoordeling
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het Popstars merk en het Popstars - the Rivals merk van huis uit beschrijvend zijn in de gehele Benelux, in de zin dat zij kenmerken beschrijven van diensten die bestaan uit het samenstellen, produceren, regisseren en uitvoeren van televisie-‚ audiovisuele, muziek- en amusementsprogramma's. Screentime voert echter aan dat de merken door inburgering onderscheidend vermogen hebben verkregen, zodat wel sprake is van geldige merken.

4.9. Daarbij is in de eerste plaats van belang welk publiek in dit geval het relevante publiek is. Gelet op het feit dat de Screentime merken zijn gebruikt voor een televisieprogramma dat op prime time werd uitgezonden, bestaat het relevante publiek uit de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van amusementsprogramma´s die op prime time worden uitgezonden. Met SBS c.s. is de rechtbank van oordeel dat dat publiek niet beperkt is tot televisiekijkers die specifiek geïnteresseerd zijn in talentenjachten, maar tevens bestaat uit televisiekijken die meer in het algemeen naar amusementsprogramma's kijken. Het feit dat het programma Popstars op prime time in het weekend werd uitgezonden, derhalve op een tijdstip waarop SBS relatief dure reclamezendtijd aanbiedt, duidt er ook op dat beoogd werd een breed publiek te bereiken met het programma.

4.10. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de beoordeling van de inburgering ex nunc dient te geschieden, voor zover de vorderingen van Screentime zien op voorkoming van toekomstige merkinbreuken. Naast de verbodsvorderingen heeft Screentime ook de vernietiging van het SBS merk gevorderd. In dat verband beroept Screentime zich onder meer op oudere merkinschrijvingen. Omdat alleen het Popstars - the Rivals merk eerder is ingeschreven dan het SBS merk, dient de beoordeling van de inburgering van het Popstars — the Rivals merk tevens plaats te vinden ten tijde van de aanvrage van het SBS merk, dat is aangevraagd op 28 maart 2007.

4.12. Op grond van de in r.o. 4.8 tot en met 4.1 l opgesomde toetsingscriteria komt de rechtbank tot het oordeel dat Screentime onvoldoende heeft onderbouwd dat de Screentime merken anno 2013 (ex nunc) en anno 2007 in België zijn ingeburgerd bij het relevante publiek, waardoor aan een beoordeling van inburgering in de rest van de Benelux niet wordt toegekomen. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. In België is het programma Popstars slechts gedurende één seizoen uitgezonden op de Vlaamse televisie, te weten in 2001. Screentime heeft gesteld dat een serie uitzendingen doorgaans bestaat uit 10 afleveringen, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat het programma Popstars in België slechts tien keer is uitgezonden gericht op het Vlaamse publiek en nooit op een Belgische zender die zich richt op het Franstalige kijkerspubliek. Daarnaast is het Popstars — the Rivals merk nooit gebruikt voor een televisieprogramma gericht op het Belgische publiek.

4.20. subsidiair heeft Screentime gesteld dat het Popstars merk in Nederland bescherming geniet als algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis UVP. Daardoor kan zij in Nederland ook op grond van ongeregistreerde merkrechten optreden tegen het gebruik door SBS c.s. van het teken ‘The Next Popstar’, aldus Screentime. Daarbij is tussen partijen in geschil welke maatstaf aangelegd moet worden voor een algemeen bekend merk en of het Popstars merk de toepasselijke drempel haalt.

4.29. Zoals hiervoor overwogen is voor bescherming als algemeen bekend merk een grote mate van bekendheid bij het relevante publiek vereist. Gelet op die hoge maatstaf, mag van Screentime ook een uitgebreide motivering en onderbouwing van haar stelling worden gevergd. Gezien de beoordeling ex mmc vormen alleen de in 4.28 geschetste artikelen uit 2012 en 2013 een onderbouwing van de gestelde algemene bekendheid. Screentime heeft nagelaten om in deze procedure een onderbouwing door middel van marktonderzoek over te leggen, terwijl een dergelijke onderbouwing voor de hand zou liggen en partijen daarover reeds gedurende de kort geding zitting hebben gedebatteerd, zoals onbestreden door SBS c.s. is gesteld. Daarbij is van belang dat de titel ‘Popstars’, zoals hiervoor overwogen, van huis uit niet onderscheidend is, zodat voor algemene bekendheid een relatief grote intensiteit en duurzaamheid van het gebruik nodig zal zijn. Alles afwegend heeft Screentime de gestelde algemene bekendheid van het merk ‘Popstars’ twee jaar nadat zij zelf ieder gebruik heeft gestaakt, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het door Screentime aangeboden bewijs en komt tot de slotsom dat ‘Popstars’ anno 2013 geen algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis UvP is. De daarop gegronde verbodsvorderingen komen derhalve evenmin voor toewijzing in aanmerking.

Op andere blogs:
MARQUES (The Netherlands: POPSTARS and POPSTARS THE RIVALS held to be invalid trade marks)

IEF 13173

Besluit thuiskopievergoeding verlengd tot 2016

Besluit van 15 oktober 2013, houdende wijziging van het Besluit van 23 oktober 2012 tot aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet. - persbericht
Thuiskopievergoedingen. Jurisprudentie wordt gevolgd en zonodig wordt het besluit aangepast. De thuiskopieheffingen gaan niet omhoog. De huidige, tijdelijke regeling wordt op 1 januari 2014 met twee jaar verlengd. Artikel I: Het Besluit van 23 oktober 2012wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden: 2. Artikel 1 en de bijlage bij dit besluit vervallen met ingang van 1 januari 2016. BIn de bijlage wordt «Gb» vervangen door: GB.

Nota van Toelichting:
(...) De voorgestelde verlenging strookt met de uitkomst van het debat met de Tweede Kamer over het thuiskopiesysteem1. Daarnaast zij vermeld dat er bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een aantal zaken aanhangig is over de aan het systeem ten grondslag liggende exceptie voor thuiskopiëren. De uitkomst ervan zou van belang kunnen zijn voor de eisen die aan het thuiskopievergoedingenstelsel worden gesteld. Ik zal de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie nauwlettend volgen en zonodig het onderhavige besluit aanpassen [Zo heeft de Hoge Raad op 26 september 2012 verzocht om een prejudiciële beslissing in de zaak ACI Adam B.V. e.a. tegen Stichting de Thuiskopie (C-435/12) [IEF 11775].]

De Stichting Onderhandelingen Thuiskopie (SONT) is in februari 2013 om advies gevraagd over de thuiskopieheffingen per 1 januari 2014. Dit heeft geresulteerd in een Addendum d.d. 11 juli 2013 op het eerder afgegeven advies, het Besluit op hoofdlijnen d.d. 12 oktober 2012. De voorgestelde verlenging van de aanwijzing van voorwerpen en de vaststelling van de bijbehorende thuiskopieheffingen strookt met de adviezen van de SONT.

De SONT heeft niet alleen geadviseerd het bestaande systeem te handhaven. De SONT heeft ook geadviseerd voor te schrijven dat de thuiskopieheffing zichtbaar op de factuur wordt vermeld. In de Auteurswet ontbreekt een wettelijke grondslag om dit bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te regelen. Op grond van artikel 16c Auteurswet kunnen bij amvb nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorwerpen ten aanzien waarvan de vergoeding verschuldigd is, alsmede nadere regels en voorwaarden met betrekking tot de hoogte, verschuldigdheid en vorm van de vergoeding. Deze delegatiebepaling laat geen ruimte om bij amvb voorwaarden te stellen ten aanzien van de factuur die geleverd moet worden bij heffingsplichtige dragers. Vanzelfsprekend staat het partijen vrij om op basis van zelfregulering tot invoering van een dergelijke vermelding op de factuur te komen.

Verder heeft de SONT geadviseerd het heffingssysteem uit te breiden naar e-readers. De SONT hanteert daarvoor in het Addendum twee argumenten, te weten: (1) de (verwachte) sterke stijging van de verkoop van e-readers; en (2) het aanzienlijk heffingsplichtige gebruik van e-readers. Daarnaast weegt voor de SONT mee dat de heffing op e-readers op de totale incasso van de thuiskopievergoeding een gering effect heeft, maar voor één specifieke groep auteursrechthebbenden, te weten schrijvers, vrijwel de enige bron van thuiskopievergoedingen vormt. In het addendum overweegt de SONT dat een integrale afweging over tarieven, capaciteitsgrenzen en relevante dragers die noodzakelijk is voor een herijking van een thuiskopiestelsel op dit moment niet mogelijk is. De SONT stelt dat er nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de ervaringen met het nieuwe thuiskopiestelsel. Daarnaast zijn er geen nieuwe meetgegevens beschikbaar over het gebruik van apparaten en dragers zoals die de afgelopen jaren door Bureau Veldkamp werden gemeten. Ten aanzien van e-readers meent de SONT dat een uitzondering op de handhaving van de status quo mogelijk is.

De SONT baseert zich op reeds ten tijde van het Besluit op hoofdlijnen voorhanden zijnde Veldkamp-onderzoek uit mei 2012 en een nieuw Intomart-onderzoek uit december 2012. Het veronderstelde heffingsplichtige gebruik ligt op basis van dat laatste onderzoek slechts 1% boven de door de SONT gestelde minimumnorm van 10%. Het is niet uitgesloten dat het heffingsplichtige gebruik bij nader onderzoek onder de minimumnorm uitkomt. Uit de (wat oudere) Veldkampgegevens volgt onder meer dat een derde van de onbetaalde downloads afkomstig is van een gratis website. Niet iedere download van een gratis website is evenwel heffingsplichtig. Het kan gaan om werken uit het publieke domein (rechtenvrij) of om werken die op basis van een licentie ter beschikking worden gesteld en waarbij in de licentiefee al rekening is gehouden met thuiskopieën. Voorts is niet onderbouwd waarom bij de berekening is uitgegaan van een opslagcapaciteit van 1 GB. Naar verwachting neemt de opslagcapaciteit van e-readers snel toe. Indien een hogere opslagcapaciteit wordt aangehouden gaat het percentage heffingsplichtig gebruik (bij gelijkblijvend gebruik) sterk omlaag. Gelet op de geringe overschrijding van de heffingsplichtige minimumnorm en de onduidelijkheid van het onderzoek op het punt van heffingsvrije kopieën en opslagcapaciteit is besloten vooralsnog niet over te gaan tot invoeren van een heffing op e-readers. Dit besluit kan in de toekomst worden herzien indien uit aanvullend onderzoek alsnog de benodigde eenduidige onderbouwing volgt. Die onderbouwing zou kunnen volgen uit nieuwe metingen van Bureau Veldkamp die naar verwachting eind oktober van dit jaar beschikbaar komen, hetgeen aanleiding zou kunnen geven tot herziening van dit besluit in de loop van 2014.

Omdat dit Besluit een bestendiging behelst van het huidige thuiskopiestelsel brengt het geen nieuwe administratieve lasten of nalevingskosten mee.

Uit het persbericht:

De thuiskopieheffingen gaan niet omhoog. De huidige, tijdelijke regeling wordt op 1 januari 2014 met twee jaar verlengd. Dit betekent een heffing van maximaal 5 euro op smartphones, telefoons met mp-3 spelers, tablets, hdd recorders en settopboxen. Audio-/videospelers houden een heffing van maximaal 2 euro. Voor pc’s en laptops blijft een vast bedrag van 5 euro gelden, voor externe hdd-drives is dat 1 euro. Bij de aanschaf van een cd-rom of dvd geldt het laagste tarief: 3 eurocent. Een en ander blijkt uit een algemene maatregel van bestuur die staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

Billijke vergoeding
Het kabinet wilde aanvankelijk de thuiskopieheffingen per 1 januari 2013 afschaffen en vervangen door een systeem dat beter inspeelt op technologische ontwikkelingen. De Tweede Kamer wees die wijziging af, met als gevolg dat het stelsel van thuiskopieheffingen in stand moet blijven. Europese regels bepalen dat auteurs recht hebben op een billijke vergoeding voor schade die ontstaat wanneer een lidstaat thuiskopieën toestaat.

Nieuwe voorwerpen
Om aan het vereiste van een billijke vergoeding te blijven voldoen, was het in 2013 noodzakelijk om nieuwe voorwerpen aan te wijzen met bijbehorende heffingen. Daarbij is rekening gehouden met de stand van de techniek. De thuiskopieheffingen voor 2014 en 2015 zijn, evenals de vorige algemene maatregel van bestuur, gebaseerd op een advies van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT). Daarin staat ook een voorstel om met ingang van 1 januari 2014 een heffing voor e-readers in te voeren. Het kabinet beslist hierover op een later moment, nadat verder onderzoek naar het gebruik van e-readers is afgerond. De SONT is een overlegorgaan waarin betalingsplichtigen en de Stichting de Thuiskopie zijn vertegenwoordigd.

IEF 13172

Prejudiciële vragen: wanneer betrokken technische voorziening tegelijk zowel werken als computerprogramma's beschermen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 5 augustus 2013, C-458/13 (Nintendo Co. Ltd. tegen Andreas Grund) - dossier
Prejudiciele vragen gesteld door Bundesgerichtshof, Duitsland
Vergelijk met IEF 13046. Verzoeksters in de procedure Nintendo Co Ltd en haar dochter Nintendo of America Inc., respectievelijk gevestigd in Japan en in de VS, produceren videoconsoles en daarvoor bestemde videospelletjes onder de naam ‘Nintendo DS’. Nintendo Co is houdster van de auteursrechten ervan. Spel en console kunnen niet zonder elkaar functioneren.

Verweerster SR Tronic wordt in de herzieningsprocedure vertegenwoordigd door haar curator Grund aangezien zij in een insolventieprocedure zit. Daarnaast zijn Jürgen Reiser en Dirk Seidler verweerders (over de twee laatstgenoemden worden geen verdere gegevens verstrekt). SR Tronic bood in 2008 een adapter en eigen spelletjes te koop aan voor de Nintendo-DS-console. Dat is een perfecte kopie van de ‘slot-1 kaarten’ die nodig zijn om de console te kunnen gebruiken. Nintendo stelt schending van de Duitse Urheberrechtsgesetz (auteurswet) omdat verzoeksters ‘technische voorzieningen’ omzeild worden (de omzetting van artikel 6, lid 3, eerste volzin van RL 2001/29/EG); zij vordert dan ook stopzetting op straffe van dwangmaatregelen en de tegenpartijen te veroordelen tot het verstrekken van informatie, vernietiging van de kaarten en het betalen van schadevergoeding. In eerste instantie wordt de eis van Nintendo toegewezen maar de drie tegenpartijen gaan in hoger beroep. Door betaling van een door Nintendo becijferd bedrag is de vordering deels zonder voorwerp geraakt. De rechter wijst het beroep af en de drie partijen vragen een herzieningsprocedure aan.

Het Bundesgerichtshof oordeelt dat de uitspraak op het beroep in „Revision” afhangt van de uitlegging van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG, en legt het HvJ EU de volgende vraag voor:

“Staat artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG in de weg aan de toepassing van een bepaling ter omzetting van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG in het nationale recht [in casu § 95a, lid 3, UrhG (Urheberrechtsgesetz – Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte; wet op het auteursrecht en de naburige rechten)], wanneer de betrokken technische voorziening tegelijk zowel werken en ander materiaal als computerprogramma’s beschermt?”

IEF 13171

Het idee voor een serie is niet zonder meer een auteursrechtelijk beschermd format

Rechtbank Amsterdam 31 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (Hollandse Meesters)
Geen auteursrecht op format. Inzage winstgegevens bij Stichting. Eisers hebben in opdracht van de Stichting Interact en de Stichting Hollandse Meesters twee series gefilmde portretten gemaakt van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars. De Letter of Intent en de overeenkomst tussen Interakt en de Stichting bevatten wel degelijk verplichtingen jegens eiser 1 in persoon, hier zijn namelijk mondelinge afspraken over gemaakt. Dit geldt niet voor eiser 2. Eiser 1 stelt dat zij beschikt over de formatrechten op Hollandse Meesters.

Dit is niet het geval, het idee is niet voldoende geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. Het is niet origineel, de serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd. Het zijn op zichzelf staande filmwerken, er is geen sprake van terugkerende elementen. Eiser 1 vordert ook ontwikkelingskosten voor de tweede serie. Volgens de rechtbank kan uit de overeenkomst niet worden afgeleid dat de ontwikkelingskosten per serie betaald moeten worden. De ontwikkelingskosten van de tweede serie zijn waarschijnlijk verwerkt in het bedrag van een nadere overeenkomst. De rechtbank draagt Interakt op bewijs te leveren en verwijst de zaak naar de rol. Eiser wil verder inzage in de gegevens met betrekking tot winst. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk aangezien een stichting geen winstuitkeringen mag doen.

Beoordeling
Formatrechten (vordering III en VII – eerste deel)
4.19. [eiser 1] legt aan haar vorderingen onder III en VII ten grondslag dat zij (samen met [naam 1]) over de formatrechten op Hollandse Meesters beschikt. [eiser 1] stelt daartoe dat zij het oorspronkelijke idee voor de serie samen met [naam 1] heeft ontwikkeld en uitgewerkt. Het format heeft volgens [eiser 1] een eigen, oorspronkelijk karakter en bevat het persoonlijk stempel van de maker(s). Een en ander is niet alleen vervat in een aantal details en onderdelen, die zelfstandig voor bescherming in aanmerking komen, maar ook in de totaalindruk van het geheel van al die details en onderdelen. Een derde zou nimmer een identiek uitgewerkt project bedenken en tot stand brengen, aldus [eiser 1]. Ter comparitie heeft [eiser 1] desgevraagd toegelicht dat het format omschreven kan worden als “het filmen van de hartslag van de kunstenaar in zijn atelier en hoe hij zijn werk uitvoert”. [eiser 1] stelt de titel en het filmplan te hebben bedacht en voert aan dat zij heeft uitgewerkt hoe het programma eruit moest gaan zien, dat er bekende filmmakers moesten worden ingeschakeld, dat er in het atelier zou worden gefilmd, dat er een tijdsbeeld zou worden gegeven en dat zou worden getoond hoe de kunstenaars werken.

4.20. Interakt c.s. betwist dat [eiser 1] als maker van het format kan worden aangemerkt, zodat eventuele formatrechten niet aan haar toekomen. [naam 1] is volgens Interakt c.s. de initiatiefnemer en bedenker van Hollandse Meesters. Bovendien is er naar het oordeel van Interakt c.s. geen sprake van een auteursrechtelijk beschermd format. Voor auteursrechtelijke bescherming van een format is volgens Interakt c.s. vereist dat het format origineel en voldoende geconcretiseerd is. Hollandse Meesters voldoet volgens Interakt c.s. niet aan het orginaliteitsvereiste. De serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd, zodat de afleveringen onderling verschillen vertonen in (onder meer) stijl, opbouw, tempo, sfeer, decor en situering. Het zijn op zichzelf staande filmwerken die niet in samenhang bekeken hoeven te worden. Behoudens de overkoepelende titel vertonen de afleveringen geen samenhang. Van telkens terugkerende (vernieuwende) elementen is geen sprake. Hollandse Meesters vertoont dan ook geen oorspronkelijke kenmerken die het programma duidelijk onderscheiden van vergelijkbare programma’s, aldus Interakt c.s. Interakt c.s. wijst er voorts op dat [eiser 1] geen concrete elementen heeft aangevoerd die maken dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format.

4.21. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 1], gelet op de gemotiveerde betwisting door Interakt c.s., onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de serie Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Het idee om een serie gefilmde portretten te maken van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars komt niet voor bescherming in aanmerking. Een idee moet voldoende zijn geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. [eiser 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op het verweer van Interakt c.s. dat alle afleveringen door verschillende regisseurs zijn gemaakt, zodat ze onderling verschillen – onvoldoende onderbouwd welke originele, concrete elementen en vormaspecten er volgens haar toe leiden dat Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Dat alle afleveringen zijn gefilmd in het atelier en dat getoond wordt hoe de kunstenaars werken, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format. Daarmee komt de grondslag aan de vorderingen onder III en VII (met uitzondering van de vordering betreffende de inkomstenderving, waar hierna op zal worden teruggekomen) te ontvallen, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (pdf)

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak Een format is nog niet zo makkelijk beschermd
IE-Forum (Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats)
NJD (Uitspraak over auteursrecht serie Hollandse Meesters in de 21e eeuw: een niet beschermd format)