IEF 21976
29 maart 2024
Uitspraak

Namaakparfums verkocht op Marktplaats

 
IEF 21974
29 maart 2024
Uitspraak

Vrijheid auteur bij schrijven boek over overleden dochter

 
IEF 21975
29 maart 2024
Uitspraak

Schorsing nietigheidszaak wegens samenloop EUIPO-procedure

 
IEF 14000

BBIE-serie juni 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 5 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie mei 2014.

18-06


B van Bardehle (vakinfo & juridische IE-diensten)


B van BANNING
(vakinfo & juridische diensten)

Afgew.
nl
18-06

woordmerk "B" van BANNING

Afgew.
nl
05-06
SUPERDRY
SUPERCUTE
Afgew.
nl
04-06
RSA

RSA Accountants

Gedeelt.
nl
27-05

RED BULL ENERGY DRINK

JAMES BOMB ENERGY DRINK

Gedeelt.
fr
 

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl

IEF 13999

Lijfsdwang na meerdere jaren in diskrediet brengen van politie

Hof Amsterdam 1 april 2014, IEF 13999 (Politie Noord-Holland tegen geïntimeerde)
Mediarecht. Na onderzoek door de Nationale Ombudsman en een strafzaak, blijft geïntimeerde zich onrechtmatig uitlaten op internet over vermeende verkrachting, mishandeling, etc. door de Politie. Dat geïntimeerde zich niet heeft gehouden aan de verboden en dwangsommen geen afdoende dwangmiddel zijn gebleken, volgt lijfsdwang. Beperking vrijheid van meningsuiting.

Gezien de diffamerende aard van de uitlatingen om de Politie in diskrediet te brengen en het gedurende meerdere jaren voortduren van die uitlatingen, kan niet worden verwacht dat zij uitlatingen blijven dulden. Politie maakt aannemelijk dat zij beroepsmatig en persoonlijk last ondervinden van de onrechtmatige uitlatingen omdat zij in verband gebracht worden met strafbare feiten.

3.2. De voorzieningenrechter heeft op de wijze zoals in het bestreden vonnis onder 5. bepaald deze vorderingen toegewezen, met uitzondering van de gevorderde oplegging van dwangmiddelen onder D. Hij heeft aan de afwijzing van die dwangmiddelen ten grondslag gelegd dat hij er niet van overtuigd is dat dwangmiddelen zinvol zijn omdat [geïntimeerde] slechts over beperkte middelen zou beschikken en zich weinig gevoelig toont voor dwangmiddelen in het algemeen. Daarbij neemt hij in aanmerking dat lijfsdwang een zeer ingrijpend middel is dat hij, mede gelet op de omstandigheid dat een eerdere veroordeling van [geïntimeerde] tot gevangenisstraf niet heeft geleid tot gedragsverandering bij haar, niet aangewezen acht. Hij acht bovendien de dwangmiddelen niet nodig omdat hij de Politie en [appellant sub 2] machtigt – kort gezegd – onrechtmatige uitlatingen van het internet te verwijderen en de zoekmachines te vragen zoekresultaten van het internet te verwijderen.

3.5.9. Het hof overweegt als volgt. De vraag waar het in het onderhavige geschil om gaat is of de door [geïntimeerde] op haar website en profielpagina gepubliceerde uitlatingen onrechtmatig jegens De Politie en [appellant sub 2] moeten worden geacht. Nu laatstgenoemden [geïntimeerde] verwijten in haar uitlatingen (veel) te ver te zijn gegaan dient het hof te bepalen hoe in dit geval de grens moet worden getrokken tussen uitoefening van het recht op een vrije meningsuiting enerzijds – waarmee mogelijkerwijs bestaande misstanden aan de kaak konden worden gesteld of worden opgeheven – en bescherming tegen onjuiste of in elk geval lichtvaardige verdachtmakingen op internet (en de schade die daarvan het gevolg kan zijn). Het recht op vrijheid van meningsuiting dat hier in het geding is, is immers niet onbegrensd, maar bij wet beperkt gelet op de rechten van anderen. Een wettelijke beperking wordt gevonden in het strafrecht, indien bijvoorbeeld, zoals in deze zaak is vastgesteld, sprake is van smaad of smaadschrift. In het civiele recht wordt een beperking gevonden in de onrechtmatige daad, waarop de onderhavige vordering van de Politie en [appellant sub 2] is gegrond, welke beperking meebrengt dat de vrijheid van meningsuiting begrensd wordt door de zorgvuldigheid en de betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht genomen dienen te worden. Of een uiting onrechtmatig is hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij de afweging of een beperking van de vrijheid van meningsuiting niet verder gaat dan strikt noodzakelijk, dient een belangenafweging plaats te vinden. De volgende aspecten spelen daarbij een rol:
a. de aard van de uitlatingen waarin een verdenking of aantijging besloten ligt, en de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor degene jegens wie die verdenking wordt geuit of die aantijging wordt gedaan;
b. de ernst – ook maatschappelijk bezien – van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de uitlatingen de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a t/m c bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten uitlatingen via onder meer de pers en internet, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
f. een mogelijke beperking van het door de uitlatingen te veroorzaken nadeel voor degenen die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat de betrokken uitlatingen, ook zonder de verweten openbaarmaking of terbeschikkingstelling aan onder meer de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen;
g. het gezag dat derden zullen toekennen aan degeen die de uitlatingen deed;
h de maatschappelijke positie en publieke gedragingen van degeen over wie de uitlatingen worden gedaan.

3.5.10.
De aan [geïntimeerde] verweten uitlatingen, en de gestelde onrechtmatigheid ervan jegens De Politie en [appellant sub 2], waardeert het hof aan de hand van de zojuist genoemde criteria aldus. Het gaat hier om beschuldigingen van zeer ernstige misdrijven aan het adres van (een of meer ambtenaren van) de Politie, hetgeen die ernst nog nader inkleurt, die met grote stelligheid door een vermeend slachtoffer worden gepresenteerd en die [appellant sub 2] verstrekkend in zijn persoonlijke levenssfeer alsook de Politie in haar publieke taakuitoefening treffen. Zeker in zo’n geval geldt dat de beschuldigingen een voldoende basis in de feiten moeten hebben om een redelijk denkend mens te kunnen doen concluderen dat zij waar zijn. Daarvan is hier geen enkele sprake. [geïntimeerde] heeft nooit aangifte gedaan van de beweerde feiten. Dat had als eerste op haar weg gelegen om de door haar gestelde misstand aan de orde te stellen en te laten onderzoeken. Dat zij daartoe niet in de gelegenheid is gesteld door de Politie is gezien hetgeen hiervoor onder 2.4 is vermeld onvoldoende onderbouwd. Uit de daar opgenomen passages uit de brief van de Politie volgt dat die gelegenheid wel degelijk is geboden maar dat de omstandigheid dat kennelijk geen aangifte is gevolgd, voor rekening van [geïntimeerde] moet komen. Verder heeft [geïntimeerde] niets aangedragen dat haar beschuldigingen feitelijk ondersteunt, terwijl in de loop der jaren deze al meermalen voorwerp van ander onderzoek zijn geweest, zoals door de strafrechter, in het kader van aangifte(s) van [appellant sub 2], en de Nationale ombudsman. Dit heeft nog geen begin van een vermoeden opgeleverd dat zij op waarheid berusten, maar integendeel geleid tot het oordeel dat die beschuldigingen ongefundeerd zijn, er geen rechtvaardiging voor te vinden is en zij als smaad en smaadschrift strafbaar zijn en daarbij uiterst schadelijk voor [appellant sub 2]. Uit het voorgaande volgt dat er met de veelvuldig herhaalde aantijgingen van [geïntimeerde] geen maatschappelijk belang gediend is, dat – in ieder geval – de ingrijpende gevolgen van die aantijgingen voor [appellant sub 2] en de Politie niet door een zodanig belang worden gerechtvaardigd en dat het belang van de Politie en [appellant sub 2] – dus – niet kan wijken voor het algemeen belang, in het bijzonder nu de door [geïntimeerde] aangesneden ‘misstand’ geen steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Bij dit laatste komt nog dat [geïntimeerde] het door haar nagestreefde doel ook op andere, voor [appellant sub 2] en de Politie minder schadelijke wijze aan de orde had kunnen stellen, namelijk door het doen van aangifte tegen [appellant sub 2] of door het indienen van een klacht tegen de Politie (zoals bij de Nationale ombudsman, tot wie zij zich ook heeft gewend). Er is aldus geen enkele rechtvaardiging te vinden voor het uiten van de beschuldigingen en het telkenmale herhalen daarvan. De Politie en [appellant sub 2] ondervinden grote, door hen in de gedingstukken genoegzaam toegelichte en onderbouwde schade van de uitlatingen in respectievelijk hun persoonlijke levenssfeer en publieke taakuitoefening en die schade staat niet in verhouding tot het belang van [geïntimeerde] bij de vrijheid van meningsuiting. De slotsom is dat terecht is geoordeeld dat de uitlatingen van [geïntimeerde] onrechtmatig zijn en dat een verbod en bevelen als door de voorzieningenrechter opgelegd op zijn plaats zijn. De grief faalt.

3.6.5.
Voorts is in hoger beroep voldoende aannemelijk geworden dat de Politie en [appellant sub 2] een redelijk belang hebben bij de onverkorte naleving van hetgeen waartoe het vonnis haar verplicht. Op de eerste plaats kan gezien de diffamerende aard van de door het verbod getroffen uitlatingen van [geïntimeerde], hun kennelijke strekking om de Politie en [appellant sub 2] in diskrediet te brengen en het gedurende meerdere jaren voortduren van die uitlatingen, in redelijkheid niet van hen worden verwacht dat zij (openbaarmaking van) de desbetreffende uitlatingen blijven dulden. Op de tweede plaats hebben [appellant sub 2] en de Politie voldoende aannemelijk gemaakt dat zij beroepsmatig en [appellant sub 2] ook persoonlijk last ondervinden van de onrechtmatige uitlatingen van [geïntimeerde], onder andere doordat derden die op het internet inlichtingen zoeken, bij gebruik van zoekmachines [appellant sub 2] in verband gebracht zien met strafbare feiten, met alle gevolgen van dien.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 13998

Vraag aan HvJ EU over uitzending via directe injectie als mededeling aan het publiek

Hof van Beroep Brussel 17 juni 2014, IEFbe 898 (SBS Belgium tegen SABAM)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, ALTIUS. Het geschil betreft tussen een beheersvennootschap en een omroeporganisatie die niet rechtstreeks uitzendt, doch enkel via directe injectie en via verschillende types van distributeurs. De vraag rijst wie een auteursrechtelijk relevante handeling stelt: omroeporganisatie, distributeur of beiden? De volgende prejudiciële vraag wordt gesteld:

Verricht een omroeporganisatie die haar programma's uitsluitend uitzendt via de techniek van directe injectie, i.e. een tweeledig proces waarbij zij haar programmadragende signalen gecodeerd via satelliet, een glasvezelverbinding of enig ander transportmiddel aanlevert aan distributeurs (satelliet, kabel of xDSL-lijn), zonder dat de signalen tijdens of naar aanleiding van deze aanlevering toegankelijk zijn voor het publiek, en waarbij vervolgens de distributeurs de signalen naar hun abonnees sturen zodat deze laatsten de programma's kunnen bekijken, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van [InfoSoc-richtlijn]?

Lees verder

IEF 13997

Wijziging wetsvoorstel verweesde werken

Nota van wijziging wetsvoorstel verweesde werken, en nota naar aanleiding van verslag, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 892.
Wijzing wetsvoorstel [IEF 13632]. Artikel 16o, vierde lid, komt te luiden: 4. De organisaties, genoemd in het eerste lid, mogen met de reproductie en beschikbaarstelling inkomsten generen op voorwaarde dat deze inkomsten uitsluitend dienen ter vergoeding van de kosten van de digitalisering en beschikbaarstelling van de in het eerste lid bedoelde werken.

Toelichting Voor de toelichting op punt b wordt verwezen naar de passage aan het begin van paragraaf 2.3 in de nota naar aanleiding van het verslag. Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat - zoals de leden van VVD-, PvdA- en de CDA fractie terecht opmerkten - eventueel gegenereerde inkomsten uitsluitend mogen worden gebruikt ter dekking van de kosten van digitalisering en beschikbaarstelling van de in het eerste lid bedoelde verweesde werken.

paragraaf 2.3.

De leden van de PvdA fractie en de CDA fractie hebben de regering daarnaast gevraagd aan te geven hoe wordt gecontroleerd en gerapporteerd dat de inkomsten die instellingen met de beschikbaarstelling van verweesde werken genereren uitsluitend worden gebruikt ter financiering van de kosten van digitalisering. Als de kosten voor digitalisering hoger uitvallen dan verwacht, hoe worden dan andere kosten gedekt, zoals de uit te keren vergoeding aan rechthebbenden die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om de status van verweesd werk te beëindigen?

Het is aan de instellingen om ervoor zorg te dragen dat de vergoeding die verschuldigd is aan een rechthebbende die zich naderhand meldt, wordt betaald. Door te bepalen dat de inkomsten die eventueel worden gegenereerd door de terbeschikkingstelling ook gebruikt kunnen worden voor betaling van deze vergoeding, is voorstelbaar dat erfgoedinstellingen al dan niet gezamenlijk een fonds hiervoor in het leven zullen roepen. Hier ligt geen rol voor de wetgever. Dit kan aan de betrokken erfgoedorganisaties worden overgelaten. (...)

Commerciële exploitatie van verweesde werken is niet toegestaan ingevolge de richtlijn. Door desalniettemin toe te staan dat erfgoedorganisaties inkomsten mogen genereren met de beschikbaarstelling, wordt het mogelijk gemaakt voor erfgoedinstellingen om bijvoorbeeld toegang tot de digitale collectie afhankelijk te stellen van een (extra) bijdrage. Indien een erfgoedorganisatie hiertoe overgaat, dan dient te worden voorzien in een dusdanige financiële rapportage dat is te achterhalen wat het totale bedrag aan inkomsten is geweest en wat het totale bedrag aan investeringen ten behoeve van digitalisering en beschikbaarstelling van verweesde werken is geweest.

Door de bronnenlijst op te nemen in een AMvB is de lijst eenvoudiger aan te passen indien zich nieuwe mogelijkheden voordoen een rechthebbende te achterhalen. In de richtlijn is gekozen voor uitwerking op nationaal niveau zodat een erfgoedorganisatie de bronnenlijst van de desbetreffende lidstaat kan raadplegen om te weten welke voor de lidstaat betreffende nationale organisaties moeten worden benaderd. De lidstaten dienen de Commissie op grond van artikel 9 lid 2 te informeren over de belangrijkste bepalingen van intern recht. Hieronder valt in ieder geval de bronnenlijst. De Commissie is voornemens de bronnenlijsten van de lidstaten op een centrale plek toegankelijk te maken voor het bredere publiek. De leden van de D66 fractie constateren dat de regering op grond van artikel 6, tweede lid van de Richtlijn heeft bepaald dat instellingen inkomsten mogen genereren met de beschikbaarstelling van verweesde werken. Graag ontvangen zij een toelichting van de regering op de voorwaarden die worden gesteld aan deze te genereren inkomsten: wanneer en in welke gevallen mag er wel of niet een vergoeding worden gevraagd; hoe vaak mag dit en wat is de maximale hoogte van deze vergoeding? Ook vragen zij de regering toe te lichten wat wordt verstaan onder het uitgangspunt «dat de inkomsten uitsluitend mogen worden gebruikt ter financiering van de kosten van de digitalisering. Aan welke kosten denkt zij dan, en op welke manier wil de regering hierop toezien en dit handhaven?

De richtlijn stelt geen nadere eisen aan het genereren van inkomsten bij het door de richtlijn toegestane gebruik van de werken. Het is derhalve aan de erfgoedorganisaties om hier nader vorm aan te geven. Nu gebruik onder de richtlijn altijd dient plaats te vinden met het oog op het algemene belang, legt dit wel beperkingen op aan de hoogte van de vergoeding. Bij digitaliseringskosten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het inscannen van werken

IEF 13996

Geen onderbouwing dat woonadres slechts postadres is

Hof Amsterdam 30 juli 2013, IEF 13996 (appellanten tegen SPAR)
Procesrecht. Incident. Zekerheid. Spar vordert op voet van 224 Rv dat appellanten zekerheid stellen voor de te verwachten kostenveroordeling ex 1019h Rv. Bij dagvaarding is woonplaats Luxemburg vermeld, een lidstaat van de Europese Unie. Dat het opgegeven woonadres slechts een postadres betreft, althans dat appellanten geen vaste woon- of verblijfplaats te Luxemburg hebben, is door Spar niet voldoende concreet onderbouwd en niet aannemelijk. [zie IEF 13712 voor vervolg].

2.3. [appellanten] hebben bij dagvaarding in eerste aanleg en in hoger beroep een woonplaats te Luxemburg vermeld. In Verordening (EG) Nr. 44/2001 (EEX-verordening) is onder meer bepaald dat rechterlijke beslissingen, gegeven in een lidstaat van de Europese Unie, direct ten uitvoer gelegd kunnen worden in andere lidstaten. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van [appellanten], indien het door hem opgegeven adres juist is, geen zekerheidstelling kan worden gevorderd. Dat het door [appellanten] opgegeven woonadres slechts een postadres betreft, althans dat [appellanten] geen vaste woon- of verblijfplaats te Luxemburg hebben, heeft Spar niet voldoende concreet onderbouwd en is (daarom) niet voldoende aannemelijk geworden. Dat brengt mee dat (reeds) ingevolge artikel 224 lid 2, aanhef en onder b Rv voor [appellanten] geen verplichting bestaat tot zekerheidstelling.

2.4. Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.

IEF 13995

AUTEURSRECHTDEBAT: Trailer Auteursrechtdebat online

De trailer van Auteursrechtdebat is nu te bekijken op IE-Forum.nl! Is het auteursrecht eigenlijk wel nodig? Waarom zou ik betalen voor iets wat gratis op internet te krijgen is? En is embedden eigenlijk niet gewoon parasiteren op andermans inspanningen of eerder een slim businessmodel te noemen? Auteursrechtdebat gaat over vijf sprekers met verschillende achtergronden die hun eigen visie geven op ons rechtssysteem: deugt het of niet?

Waldemar Torenstra, Nederlands acteur met een bak aan ervaring, schroomt niet om zich kritisch op te stellen tegenover ons auteursrecht. Job Cohen, vooral bekend als politicus, bekijkt het auteursrecht meer vanuit de positieve kant: zo gek is het nu ook weer niet geregeld. En Dirk Visser, hoogleraar en advocaat, is zoals altijd weer scherp van de snede. Mark Egeler, advocaat en muzikant, ziet ook wel in dat het auteursrecht niet alles zaligmakend is. Martin Senftleben, hoogleraar en advocaat, maakt weer eens pijnlijk duidelijk hoe de vork in de steel zit… Kortom, een onthullende en frisse kijk op ons auteursrecht. Nu hier bij IE-Forum.nl te bekijken!

Bent u nieuwsgierig geworden en wilt u meeschrijven en meedenken over de toekomst van het auteursrecht? Kijk dan verder op www.IE-Forum.nl en stuur een bijdrage van ongeveer 600 woorden naar l.anemaet@vu.nl. Uw bericht zal worden geplaatst op www.IE-Forum.nl.
Trailer gemaakt door Jeremy Luton.

IEF 13994

Bewijslast non-usus ligt bij eiser van vervallenverklaring

Rechtbank Overijssel 25 juni 2014, IEF 13994 (PrimaVita tegen Triscom)
Merkenrecht. Normaal gebruik. Bewijs. Eiser vordert vervallenverklaring van Beneluxwoordmerk PRIMAVITA van Triscom vanwege non-usus in de zin van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE. De enkele stelling van PrimaVita dat het merk PRIMAVITA door Triscom in de relevante periode niet normaal is gebruikt, heeft niet tot gevolg dat Triscom dient te bewijzen dat zij het merk wel heeft gebruikt. De vorderingen van eiseres worden afgewezen. In reconventie wordt het PrimaVita verboden merkinbreuk te maken op PRIMAVITA van Triscom.

De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de arresten van het HvJ EG (Ansul/Ajax en La Mer Technology Inc/Labaratoires Goemar) van normaal gebruik van een merk sprake is wanneer het merk, overeenkomstig zijn voornaamste functie, dat wil zeggen het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt teneinde voor deze waren of diensten een afzet te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik dat er enkel toe strekt, de aan het merk verbonden rechten te behouden.

4.3. Volgens de normale regels voor bewijslastverdeling is PrimaVita als eisende partij belast met het bewijs van het niet-gebruik van het merk. De enkele stelling van PrimaVita dat het merk PRIMAVITA door Triscom in de relevante periode niet normaal is gebruikt, heeft niet tot gevolg dat Triscom zal dienen te bewijzen dat zij het merk wel heeft gebruikt. De bewijslast kan echter worden verschoven indien de eisende partij een dusdanig begin van bewijs heeft geleverd dat er een vermoeden is ontstaan van non-usus. In dat geval kan de rechtbank, met toepassing van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE, ervoor kiezen om de bewijslast dat het merk wel is gebruikt bij gedaagde te leggen. Gelet op hetgeen hierna volgt, ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding.

4.4. PrimaVita heeft ter nadere onderbouwing van haar stelling onder meer aangevoerd dat Triscom haar geen bewijs heeft kunnen tonen van gebruik van het merk en dat de conclusie van het door haar overgelegde en in haar opdracht uitgevoerde onderzoeksrapport van 17 april 2008 luidt dat Triscom het merk PRIMAVITA in de Benelux niet voor andere voedingsmiddelen dan babyvoeding heeft gebruikt. PrimaVita heeft nadien nog een onderzoeksrapport overgelegd, daterend van 25 februari 2013, waarin dezelfde conclusie wordt getrokken. Kort gezegd volgt uit genoemde rapportages dat slechts sprake is van “beperkt” gebruik van “enkel” babyvoeding en geen andere voedingsmiddelen.
IEF 13993

Het verdienmodel van online muziekdiensten anno 2014

Bijdrage ingezonden door Mauritz Kop, MusicaJuridica. De wereld van online muziekservices is constant in beweging. Denk aan de beoogde overname van Beats Music door Apple, de nieuwe Youtube streaming service en Kim Dotcom’s Baboom. Dit artikel besteedt aandacht aan de wijze waarop inkomsten uit downloads en streaming anno 2014 worden verdeeld tussen music stores en artiesten.

1. Online muziekdiensten maken hoge kosten door het afsluiten van noodzakelijke licenties
Online muziekdiensten verdienen hun geld door inkomsten uit reclame, abonnementen, verkopen en sponsoring. Ze maken in de eerste jaren echter alleen maar verlies. Gedurende die periode blijven ze overeind door investeringen van derden. Online muziekdiensten hebben namelijk veel kosten omdat ze de rechten moeten verwerven van de muziek die ze willen streamen of verkopen. In Europa moeten ze daartoe overeenkomsten sluiten met (1) pan-Europese samenwerkingsverbanden tussen de major labels en collectieve beheersorganisaties (CBO’s zoals Buma/Stemra, Gema, Sacem en PRS for Music), (2) independent labels en artiesten alsook (3) de afzonderlijke CBO’s van de 27 lidstaten.

De rechten moeten voor elk land afzonderlijk worden verworven want een CBO is slechts gerechtigd licenties af te geven voor het openbaarmaken en verveelvoudigen van muziek (buiten het publiek domein) voor het eigen grondgebied. Dit brengt hoge transactiekosten voor de muziekdiensten met zich mee. Bovendien kan het jaren duren voordat een dienst in een bepaald land kan uitrollen, omdat het regelen van de benodigde rechten zo veel tijd in beslag neemt. Het is daardoor mogelijk dat een streamingdienst in Duitsland meer moet betalen dan in Nederland.

Het kan bijvoorbeeld moeilijker zijn om met Gema een deal te sluiten dan met Buma/Stemra (denk aan de langdurige en moeizame onderhandelingen tussen Youtube en het Duitse Gema). Ook is het mogelijk dat de ene muziekdienst een lagere royalty bewerkstelligt voor hetzelfde land dan een andere, concurrerende dienst. Hoe meer cash een dienst heeft hoe gemakkelijker het is om licentiedeals te kunnen sluiten. Voor music startups zonder kapitaal die wereldwijd willen uitrollen is rechtenverwerving nagenoeg onmogelijk. Dat is vergelijkbaar met een hordeloper die niet hoog genoeg kan springen. Google Play is per 1 okt 2013 in Nederland gestart. iTunes Radio draait thans in de VS en Oceanië, en wordt medio 2014 in Nederland verwacht. Zo snel (voor muziekdienst begrippen) vanwege de enorme wallet-power van Apple.

Pandora is vanwege het ontbreken van de benodigde licenties alleen actief in de VS en Oceanië. De muziekservice die zij aanbieden noemt men (non-terrestrial) streaming radio of webcasting (zoals Live365, iHeartRadio of SiriusXM), in tegenstelling tot interactieve streaming (of on demand streaming) zoals Spotify of Deezer. Op dit belangrijke verschil kom ik hieronder terug.

De muziekdiensten zoals Spotify en Deezer hebben in Nederland geen licentie nodig van Sena omdat deze CBO (nog) geen mandaat heeft voor de exploitatie van interactieve (on-demand) streamingrechten. Voor toestemming en de betaling van een billijke vergoeding moeten ze bij de NVPI (of de artiest / producer zelf) zijn. Pandora zou in Nederland wel een licentie van de Sena nodig hebben: webcasting valt namelijk wel onder het mandaat.

In de VS is het weer anders geregeld: daar betalen non-interactieve services zoals Pandora de streaming royalties van de uitvoerende muzikanten en de producenten (digital public performance royalties) aan SoundExchange. Pandora, SiriusXM, iHeartRadio en iTunes Radio behoeven, in tegenstelling tot on demand diensten zoals Spotify, Deezer en Amazon Prime Music in de VS geen mechanische rechten af te dragen. Belangrijk verschil met de VS is bovendien dat producenten een auteursrecht hebben op de master, in plaats van (slechts) een naburig recht. Een treffend voorbeeld dat aangeeft hoe verschillend de zaken op dit moment zijn geregeld en hoe belemmerend dat kan werken.

2. Nieuwe sterren aan het digitale firmament
Nieuwe sterren aan het digitale firmament zijn Baboom van Kim Dotcom, Beats Music van Dr. Dre en Jimmy Iovine, en de Youtube streaming service van Google. Baboom zetelt in Nieuw-Zeeland en is een reactie op iTunes en Spotify. Een hybride concurrent die zowel downloads als streaming zal gaan aanbieden. Het beoogt een volledig legale muziekdienst te worden. Evenals bij Spotify zal er een freemium model worden gehanteerd. De dienst wordt browser based, gaat hoge kwaliteit audio aanbieden (FLAC, lossless audio) en zal voornamelijk op ads gaan draaien.

Beats Music (voorheen Daisy) is een online streaming service van Beats Electronics. De muziekdienst is grotendeels gebaseerd op het MOG Music Network, is interactief en een directe concurrent van Spotify en Deezer. Mede omdat Apple nog geen eigen on demand streaming service had (wel een download store en gratis, op advertenties gebaseerde internet radio), heeft het op 28 mei 2014 aangekondigd Beats Electronics voor zo’n 3 miljard dollar te willen overnemen. Beats Electronics produceert ook de populaire hoofdtelefoons en is eigenaar van het merk Beats. Op dit moment heeft Beats Music enkel licenties voor de VS en Oceanië (Australië en Nieuw-Zeeland).

Google komt ook met een on demand streaming service. Momenteel zijn er geen details beschikbaar over functionaliteit of de abonnementskosten. Duidelijk is dat de dienst via Youtube loopt, dat men zich ervoor dient in te schrijven en dat er interactief muziek kan worden beluisterd door streaming, mede in combinatie met video. Google is op dit moment in onderhandeling met de platenlabels (zowel de grote maatschappijen als de kleinere independent labels) en de CBO’s over de te betalen auteursrechtenvergoedingen. Vanwege zijn alomtegenwoordigheid heeft Google een zeer sterke onderhandelingspositie, misschien nog wel sterker dan Apple. Beide bedrijven hebben daarnaast een enorme wallet-power.

Wanneer en of deze diensten in Nederland verkrijgbaar zullen zijn is nog niet bekend. De Europese Commissie spreekt zich voor 1 augustus 2014 uit over de toelaatbaarheid van de overname (mededinging, concurrentiepositie) van Beats Electronics door Apple, en het zal voor Baboom niet eenvoudig zijn de benodigde licenties af te sluiten met de verschillende performance rights organizations. Naar alle verwachting worden Beats Music en de Youtube subscription service in 2014 of 2015 in Nederland uitgerold.

3. Hoeveel (of weinig) verdienen artiesten als hun muziek wordt gedraaid op een online muziekdienst?
a. Streams of downloads: Het is daarbij allereerst van belang onderscheid te maken tussen streams en downloads. Bij downloads koop je een track (de track zelf, niet de intellectuele eigendomsrechten), bij streams lease je hem als het ware. Streams leveren een artiest doorgaans veel minder op dan downloads. Traditionele download stores zijn iTunes, Amazon, Beatport, Bandcamp en eMusic.

b. Interactive of non-interactive streaming: Een ander belangrijk onderscheid is te maken tussen  interactieve streaming / on demand diensten en non-interactieve diensten, (maatwerk en controle op het aanbod (“pick and choose”) voor 1 specifieke luisteraar versus simultaan en gericht op een breder publiek ineens) zoals internetradio. Dit onderscheid is van belang voor de afzonderlijke rechten, zoals de mechanische reproductierechten en de openbaarmakingsrechten, die door een dienst moeten worden afgedragen. Bekende interactieve streaming diensten zijn Spotify, Deezer, Beats Music, Rdio, Grooveshark, Rhapsody en Google Play. Ook de nieuwe Youtube streaming service en Kim Dotcom’s Baboom worden on demand platforms. Voorbeelden van non-interactieve diensten zijn Pandora, Live365, SiriusXM (satelliet radio), Jango en iTunes Radio.

c. Hoeveel levert een stream op voor een artiest? Hoeveel er per play door een store wordt uitgekeerd fluctueert en is voor een groot afhankelijk van advertentie inkomsten. Dus ook van het tijdstip waarop een liedje wordt gestreamd. Spotify heeft daar bepaalde algoritmen voor. Daarnaast zijn er (confidentiële) afspraken tussen de verschillende partijen (tussen de streamingdiensten, de grote platenlabels en de CBO’s). Confidentieel omdat openbaarmaking van de afspraken hun onderhandelingspositie zou kunnen ondermijnen. Ook is het afhankelijk van de vraag of er on demand of juist non-interactief wordt gestreamd. Door de bank genomen kan men stellen dat een artiest die alle rechten in eigen hand heeft voor 100 streams of plays zelf in totaal tussen de 0,05 en de 0,50 cent verdient. Dus in het beste geval 500 euro voor 100.000 plays. Het is voor artiesten derhalve nagenoeg onmogelijk om rond te komen van inkomsten uit streaming.
 
d. Aggregators: Wil je je muziek op iTunes of Spotify krijgen dan gebeurt dit in de regel via zogenaamde digital distributors of aggregators: Tunecore, CDBaby, Awal, IODA/The Orchard, ReverbNation, Songcast, MondoTunes or DittoMusic. Ook de aggregators ontvangen een gedeelte van het geld afkomstig van de muziekdienst. Vaak is dit tussen de 10 en de 15%. Alleen de grote labels (Sony/EMI, Warner en Universal) doen direct, dus zonder tussenkomst van een digital distributor zaken met de online muziekdiensten.
 
e. Weerzin tegen Spotify: De grote platenmaatschappijen hebben Spotify geholpen om wereldwijd uit te rollen en uit te groeien tot de bekende muziekdienst die het tegenwoordig is. Zij zijn inmiddels de grootaandeelhouders van Spotify, hebben een winstaandeel in deze “all you can eat” muziekdienst en zullen in de loop der jaren steeds ongelijkmatiger profiteren zonder dat hun artiesten, indie labels en onafhankelijke artiesten daar veel van zullen terug zien. Nieuwe bands krijgen een lager bedrag per stream van Spotify dan gevestigde namen. Thom Yorke, David Byrne en een aantal kleinere labels hebben hun muziek om die reden van Spotify afgehaald. Andere artiesten zoals Pink Floyd vinden het Spotify freemium model (probeer gratis een beperkte versie en betaal later voor een uitgebreidere versie) juist geweldig. De meeste download stores hanteren daarentegen nog het “good old” single en album model.

Het is in het licht van dit alles dan ook de vraag of artiesten en kleinere labels er bij zijn gebaat dat Eurocommissaris Digitale Agenda Neelie Kroes zich mede door de oprichters van Spotify laat adviseren over de uitdagingen die er momenteel liggen op het gebied van de versnipperde rechtenproblematiek door het ontbreken van een gezamenlijke Europese telecommunicatiemarkt.

4. Wetgeving probeert technologische ontwikkelingen bij te benen
De technologische ontwikkelingen in de muziekindustrie volgen elkaar in een duizelingwekkend tempo op. Het is een welhaast onmogelijke uitdaging voor de wetgever om tijdig op te anticiperen op een alsmaar evolverend digitaal landschap. Oude wetten die niet zijn toegesneden op nieuwe mainstream technologieën moeten worden aangepast of door de rechter ex nunc worden geïnterpreteerd.

Ook Europese Richtlijnen, de implementatie daarvan door de nationale wetgever en de interpretatie daarvan door rechters en uiteindelijk het Europees Hof van Justitie, zijn niet altijd even gemakkelijk in staat een snel en adequaat antwoord te bieden op juridische problemen die ontstaan uit, of grondrechten die in het gedrang komen door voortschrijdende technologie. Wetgevingsprocessen nemen doorgaans veel tijd in beslag. Deze problematiek vereist een actieve rol van de rechter.

5. Stel dat zo'n muziekdienst 1 euro krijgt voor een gedownload liedje, en de artiest krijgt er 5 cent voor. Waar blijft de rest van het geld dan?
Dat is afhankelijk van een aantal zaken, zoals de vraag of de artiest bij een label zit, independent is en of hij is aangesloten bij een collectieve rechtenorganisatie. En uit welk land hij komt (in welke jurisdictie hij zich bevindt) want er bestaan wereldwijd belangrijke verschillen in de wijze waarop er met auteursrechten wordt omgegaan. Daarnaast is het afhankelijk van de distributiedeal die de artiest heeft gesloten waarin zijn aandeel in de royalty is bepaald. Ook zijn de exploitatierechten vaak territoriaal opgesplitst. Het kan ook afhankelijk zijn van de reclame die wordt vertoond gedurende de play. Bovendien is het afhankelijk van het feit of de artiest zijn werken zelf heeft geschreven of met anderen (songtekst, muziek).

Eveneens is het van belang of de artiest ook eigenaar van de master is. We maken in Nederland namelijk onderscheid tussen auteursrechten (rechten op de compositie i.e. muziek en tekst) en naburige rechten (rechten op de master, dus de sound recording / geluidsopname zelf). Vaak hebben uitvoerende muzikanten en de producer dan wel het label naburige rechten op de sound recording. Sena regelt de naburige rechten van artiesten en producers. Buma/Stemra de auteursrechten op het onderliggende muzikale werk. Binnen Buma/Stemra regelt Buma de openbaarmakingsrechten en Stemra de mechanische rechten.

Niet aangesloten artiesten regelen dit zelf. Omdat de digital stores de muziekuitvoeringsrechten en de mechanische reproductierechten direct aan de CBO’s betalen (of aan de majors), lopen deze ongebonden artiesten deze rechteninkomsten vaak mis. De stores betalen een deel van deze rechten derhalve niet aan de individuele rechthebbenden direct uit. Het geld dat hierdoor aan de strijkstok blijft hangen wordt door de CBO’s zoals Buma/Stemra - als het goed is - aan de labels en artiesten die wel bij hun zijn aangesloten gereparteerd. We hebben het hier over een klein percentage van de waarde van de download in dit specifieke geval: zo’n 10%. Ben je geen lid van Buma/Stemra en heb je in een jaar 1000 (duizend) euro verdiend aan downloads, dan zou het dus goed kunnen zijn dat je zo’n 100 (honderd) euro bent misgelopen aan royalties. Een bedrag dat ongeveer gelijk staat aan het Buma/Stemra inschrijfgeld.

De vraag naar de hoogte en de verdeling van de royalties is derhalve van een myriade aan factoren en omstandigheden afhankelijk, zoals het aantal rechthebbenden, muziekcontracten, alsmede de partij die de distributievoorwaarden heeft uitonderhandeld, en kan slechts per geval afzonderlijk worden beantwoord. Tenslotte is het afhankelijk van de muziekdienst zelf: de ene betaalt meer dan de andere. De ene heeft andere deals met de collectieve rechtenorganisaties en de platenlabels gesloten dan de andere. Door de bank genomen kan men stellen dat een artiest voor een iTunes download van 1 euro zelf tussen de 5 en de 60 cent verdient. Ongeveer 30 cent gaat naar iTunes zelf. Grofweg levert een stream honderd keer zo weinig op als een download.

6. Het is duidelijk geworden dat het moeilijk is om een inkomen te vergaren door middel van downloads en streaming. Hoe zouden artiesten meer kunnen verdienen met hun muziek?
Als er, mede onder invloed van geharmoniseerde wetgeving op dat vlak, een ander, artiestenvriendelijker verdienmodel ontstaat en artiesten krijgen waar ze daadwerkelijk recht op hebben. Zolang dat nog niet het geval is hieronder een aantal tips:

door muziek in games te krijgen;
door meer live op te treden;
door muziek in compilatie cd’s op te laten nemen;
door hun muziek naar DJ’s en radio stations te zenden, op cd of mp3;
door fan gerichte DIY promotion, zoals het werken met emaillijsten;
door muziek exclusief op vinyl uit te brengen en niet op streaming diensten;
door aan het Partner Programma van Youtube deel te nemen (direct Content ID deal);
door merchandise uit te geven;
door zich in te schrijven bij Buma/Stemra en Sena;
door muzikaal ondernemerschap te betrachten;
door een remix competitie van je eigen track uit te schrijven;
door in contact te treden met fans die tracks delen / reposten op SoundCloud;
door voor andere artiesten muziek en tekst te schrijven;
door wurgcontracten met platenlabels niet te ondertekenen;
door muziek in audiovisuele producties zoals films, tv series, documentaires en reclames geplaatst te krijgen middels licentieovereenkomsten zoals een synchronisatielicentie;
door zich bij onderhandelingen over muziekcontracten te laten bijstaan door een competent jurist;
door nog betere muziek te schrijven;
door constant te netwerken.

IEF 13992

Publicatie foto's Amalia inbreuk op privacy

Ktr. Rechtbank Amsterdam 30 juni 2014, IEF 13992 (HKH Koning, Koningin en prinses Amalia tegen Sanoma)
Grondrechten. Belangenafweging. Mediacode. Sanoma is uitgever van het blad Nieuwe Revu. In 2013 verscheen in de Nieuwe Revu een artikel met de titel “Amalia heeft een vriendje! En wat we volgens de mediacode nog meer niet mogen weten over onze koningin.”. In dit artikel uiten een aantal mensen kritiek op de mediacode. Daarnaast zijn in dezelfde aflevering twee foto's geplaatst van prinses Amalia tijdens een hockeytraining. De foto's zijn ook op het internet gepubliceerd. De Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) heeft Sanoma bericht dat de publicatie van de voormelde foto's onrechtmatig is. De kantonrechter verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens prinses Amalia door het publiceren van de foto's. Beveelt gedaagden om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de foto's van hun website te verwijderen en veroordeelt hen tot betaling van een schadevergoeding van 1.000 euro.

13. Voor wat betreft de belangenafweging is het volgende relevant. De foto’s zijn gemaakt vanaf grote afstand vanaf de openbare weg, terwijl prinses Amalia – toen zes jaar oud – op het hockeyveld van de hockeyvereniging bezig is met het beoefenen van haar hobby. Gedaagden hebben niet bestreden dat de activiteit plaats vond in de privésfeer en in die omstandigheden mag zij zich in beginsel onbespied wanen, anders dan bijvoorbeeld tijdens een evenement als Koningsdag. Bijzondere omstandigheden die dit anders maken, zijn gesteld noch gebleken. Voor zover in dit verband door gedaagden nog is opgemerkt dat het een eerste training zou zijn geweest, mist dit feitelijke grondslag, nog afgezien van het feit dat prinses Amalia in zijn algemeenheid ook niet voor iedere eerste activiteit die zij verricht hoeft te dulden dat haar privacy wordt geschonden, althans de angst moet hebben dat dit zal gebeuren. De bijdrage aan een onderwerp van algemeen belang is door de publicatie naar het oordeel van de kantonrechter voorts nihil, nu een foto van prinses Amalia tijdens een training geen enkel algemeen belang heeft. Gedaagden hebben weliswaar aangevoerd dat velen geïnteresseerd zijn in het toekomstig staatshoofd en dat velen willen weten dat zij hockey speelt maar dat enkele feit rechtvaardigt nog niet de publicatie van een foto als de onderhavige. Ten tijde van de publicatie was van de zijde van eiser al bekend gemaakt dat prinses Amalia deze hobby had. De foto’s hebben voorts geen samenhang met de rol die prinses Amalia als toekomstig staatshoofd gaat vervullen. Bovendien zijn de foto’s gepubliceerd bij een artikel waarin de mediacode aan de orde wordt gesteld. Het staat gedaagden uiteraard vrij over de mediacode te publiceren, maar dit brengt niet met zich mee dat prinses Amalia enkel daarom openbaarmaking van de gewraakte foto’s moet dulden. Terecht is in dit verband door eisers opgemerkt dat de publicatie van een in beginsel onrechtmatige foto niet rechtmatig wordt door een artikel over de rechtmatigheid van die foto daaraan te verbinden. Voorts is door eisers gesteld en is door gedaagden ook erkend dat eisers belang hechten aan privacy en optreden tegen (onrechtmatige) schendingen daarvan, in het bijzonder van hun kinderen. In een eerder geschil tussen partijen is namens eisers ter terechtzitting een toelichting gegeven over het belang dat zij hechten aan het hebben van een ongestoorde jeugd voor hun kinderen, welk betoog in de onderhavige procedure deels is herhaald. Dat eisers daarin willekeurig zouden opereren in de zin dat daaraan een argument voor rechtvaardiging van de publicatie kan worden ontleend is door gedaagden niet dan wel onvoldoende toegelicht.

13. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat een afweging van de belangen meebrengt dat de bescherming tegen het recht van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het recht van vrijheid van meningsuiting. De publicatie van de foto’s jegens prinses Amalia is dan ook onrechtmatig.

15. Eisers stellen voorts terecht dat het aan de betreffende persoon is om al dan niet op te treden tegen inbreuken op het recht op privacy. Dat in voorkomende gevallen tegen bepaalde foto’s niet wordt geageerd ontneemt de onrechtmatigheid aan deze publicatie derhalve niet. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar. De hieruit voortvloeiende beperking van het recht van vrijheid van meningsuiting acht de kantonrechter in een democratische samenleving gerechtvaardigd en noodzakelijk.

Op andere blogs:
NVJ
Charlotte's Law

IEF 13991

Bewijs voor opnieuw normaal merkgebruik

Rechtbank Overijssel 25 juni 2014, IEF 13991 (KTC tegen TD)
Tussenvonnis na IEF 13924. Merkenrecht. Bewijslastverdeling. TD, houdster van het Benelux woord- en "beeldmerk "Ten Cate", is in 1944 overgenomen door KTC, waarna de gehele huishoudtextieldivisie is verkocht aan Stoneville. De merken zijn geregistreerd en in 2012 is Stoneville failliet geraakt. In hetzelfde jaar heeft TD een nieuwe aanvraag ingediend voor haar woord- en beeldmerken, waartegen KTC oppositie heeft ingesteld. De rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of de TD merken zijn vervallen wegens non usus en draagt TD op om het normaal gebruik van de TD merken in de Benelux te bewijzen. Daarnaast dient TD te bewijzen dat zij de TD merken opnieuw heeft gebruikt.

5.23 De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding is om TD met het bewijs te belasten dat zij of haar rechtsvoorgangers de TD merken in de relevante periode hebben gebruikt in de zin van artikel 2.26 lid 2 BVIE. Daartoe overweegt de rechtbank dat de feiten die dienstig zijn om zich op het gebruik te beroepen zich afspelen in de risicosfeer van de merkhouder TD. TD heeft weliswaar gesteld dat zij "bewijsproblemen" heeft, onder andere omdat zij niet kan beschikken over de relevante administratie welke zich onder de macht van de curator van Stoneville en/of Ten Cate Houstex bevindt en/of van de partij (een concurrent) die uit de boedel de activa heeft gekocht, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij nu deze omstandigheden voor risico van TD behoren te komen.
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat, naar onweersproken is gesteld, [P] ook enige jaren directeur is geweest van Ten Cate Houstex, en om die reden geacht moet worden enige kennis van zaken omtrent het feitelijke gebruik in de relevante periode van de TD merken te hebben.

5.24. Om deze redenen zal de rechtbank TD toelaten te bewijzen dat de TD merken in de relevante periode (6 december 2007 tot en met 5 december 2012) normaal zijn gebruikt binnen het gebied van de Benelux.

5.25 TD stelt nog (zie rechtsoverweging 4.19 in fine) dat, zou er geen sprake zijn van normaal gebruik in de relevante periode, er in elk geval wel sprake is geweest van opnieuw normaal gebruik ("Heilung") in de zin van artikel 2.27lid 2 BVIE, in de periode van 6 december 2012 tot het instellen van de vordering door KTC (4 maart 2013), op grond waarvan door KTC de vervallenverklaring niet kan worden ingeroepen. TD stelt daartoe enige feiten als bijvoorbeeld genoemd in randnummer 34 van de conclusie van antwoord van TD in zaak nummer 13-162.

5.26. KTC betwist gemotiveerd dat die feiten aantonen of aannemelijk maken dat van opnieuw normaal gebruik sprake is.

5.27. De rechtbank zal, ook ten aanzien van dit punt TD toelaten tot het bewijs, in het bijzonder dat TD in de periode 6 december 2012 tot 4 maart 2013 de TD merken normaal heeft gebruikt in het Benelux gebied.