IEF 22001
19 april 2024
Uitspraak

Geen inbreuk door 'Wijnwereld.Online' op handelsnaam 'Wijnenwereld.nl'

 
IEF 22000
18 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: 'Pablo Escobar' mag niet worden geregistreerd als EU-merk

 
IEF 21999
18 april 2024
Uitspraak

Hof: beeldmerk Puma niet vervallen, maar Monshoe maakt ook geen inbreuk

 
IEF 14200

Personalia: Legal experience versterkt IE/IT-sectie met Van den Broek

Uit het persbericht. Den Bosch, september 2014 – Namaakbestrijdingsadvocaat Gie van den Broek is gestart bij advocatenkantoor Legal experience. Van den Broek versterkt de sectie Intellectueel Eigendom en IT van het advocatenkantoor dat vestigingen heeft in Amsterdam en ’s-Hertogenbosch. De advocaat is specialist op gebied van merkbescherming.

Van bedrijfsjurist naar namaakbestrijdingsadvocaat
Van den Broek, van oorsprong bedrijfsjurist, is drie jaar geleden de advocatuur ingerold. Bij Deterink (Eindhoven) heeft hij zich gespecialiseerd op het gebied van namaakbestrijding. Tot de klantenkring van Van den Broek behoren nationale en internationale merkhouders die actief zijn in de mode, luxe goederen, consumenten elektronica en de parfumindustrie. Hiernaast is Van den Broek al jaren actief lid van het Anti-Counterfeit Committee van European Communities Trademark Association (ECTA). ECTA adviseert de Europese Commissie over de aanpak van handel in namaakproducten en het juridisch kader dat daarvoor noodzakelijk is.

Terugdringen handel in namaak
Van den Broek: ‘Merkhouders zijn geïnteresseerd wanneer de inbreukmaker opdraait voor de schade en de kosten dient te vergoeden. Teneinde de namaakhandel in kaart te brengen en te bestrijden, heb ik samen met IE-recht specialist en partner bij Legal experience, Thomas Berendsen, ruim vijf jaar geleden een succesvol ‘self-funding’ namaakbestrijdingsprogramma opgezet en geïmplementeerd bij een groot Nederlands kledingbedrijf waar ik destijds bedrijfsjurist was. Het programma heeft zich inmiddels bewezen en de namaakhandel in Nederland is hiermee significant teruggedrongen.’

Aanvulling Legal experience
Thomas Berendsen, partner bij Legal experience Advocaten: ‘Legal experience is continue op zoek naar versterking van haar kantoor om onze cliënten optimaal van dienst te kunnen. Namaakbestrijding is een integraal onderdeel van de merkenrechtpraktijk en versterkt de dienstverlening die wij bieden met onze IE/IT-sectie. Deze sectie bedient in toenemende mate internationale cliënten op het gebied van auteurs-, octrooi- en merkenrecht, en nu dus ook op het gebied van merkbescherming door middel van een proactieve namaakbestrijding. Met Van den Broek zijn uitgebreide ervaring en nationale en internationale netwerk, verrijkt hij ons team enorm door onze cliënten ook op dit vlak te kunnen bedienen.’

Legal experience

Legal experience  is opgericht door advocaten met een ruime staat van dienst in het ondernemingsrecht. Legal experience richt zich specifiek op ondernemers en investeerders. De organisatie biedt specialistische ondersteuning bij onderwerpen op het gebied van financieringen, fusies & overnames, management buy-outs, participaties, aansprakelijkheid en procedures, contracten, insolventies, herstructureringen, arbeidsrecht, medezeggenschapsrecht en intellectueel eigendom.

IEF 14152

Auteursrechtdebat: Online grijstinten - Bedreigt Svensson dan toch het 'online ecosysteem'?

Door Bjorn Schipper(1), Schipper Legal in Amsterdam. Thema: Hyperlinken & Embedden.

Meteen na het arrest van het Hof van Justitie EU inzake Svensson(2) over de toelaatbaarheid van aanklikbare (embedded) hyperlinks, vielen de verschillende kampen over elkaar heen. Aan de ene kant rechthebbenden die embedded hyperlinken in beginsel aan voorafgaande toestemming willen binden. Aan de andere kant gebruikers van content die menen dat embedded hyperlinken in beginsel vrij moet zijn. Zwart tegen wit(3). Opvallend is dat in deze discussies weinig ruimte voor grijstinten lijkt te bestaan. Naar mijn mening onterecht. Juist een onderwerp als embedded hyperlinken verdient een nuance, gelet op de alsmaar voortschrijdende technologische ontwikkelingen en de impact daarvan op hoe wij als mensen tegenwoordig met content omgaan. Op de ledenvergadering van de Vereniging voor Auteursrecht (VvA) van 12 juni jl. vroeg ik al aandacht voor het grijs in de discussie over embedded hyperlinks. Eerder deed ik dat in het magazine Muziekwereld naar aanleiding van het vonnis inzake de online radioportal Nederland.FM, waarin plaatsing van embedded hyperlinks centraal stond(4).

Svensson: aanklikbare (embedded) hyperlinks
Zo op het eerste gezicht lijkt Svensson goed nieuws in te houden voor contentgebruikers die zich bedienen van embedded hyperlinks. Het Hof van Justitie EU oordeelde kort gezegd dat het plaatsen van aanklikbare hyperlinks in beginsel wel een auteursrechtelijk relevante 'beschikbaarstelling' in de zin van 'mededeling' aan het publiek met zich meebrengt. Echter, ingeval van hyperlinken naar online vrij toegankelijke content wordt volgens het Hof géén 'nieuw publiek' bereikt, omdat de relevante 'beschikbaarstelling' in de zin van 'mededeling' aan het publiek toeziet op alle potentiële gebruikers van de betrokken website. Er is dan géén sprake van een nieuwe openbaarmaking. In Svensson ging het om krantenartikelen die op de website van de krant vrij toegankelijk waren voor een onbepaald en vrij groot aantal gebruikers, namelijk alle internetgebruikers. In zo'n situatie is geen sprake van een 'nieuw publiek' omdat deze artikelen met behulp van aanklikbare hyperlinks elders door andere internetgebruikers zonder beperkingen ingezien kunnen worden. Het Hof overweegt expliciet dat het niet uitmaakt of het om gewone hyperlinks of embedded hyperlinks gaat. Bij een embedded hyperlink wordt het vrij toegankelijke werk eveneens aan hetzelfde publiek ter beschikking gesteld. 

Is (embedded) hyperlinken hiermee dan per definitie 'vrij'? Nee, zo valt ook in Svensson te lezen. Met betrekking tot (embedded) hyperlinks naar online content uitsluitend beschikbaar tegen betaling, kan bijvoorbeeld nog steeds sprake zijn van het bereiken van een 'nieuw publiek' en dus een nieuwe openbaarmaking. Hetzelfde geldt voor content omgeven met (technische) restricties. Ook hyperlinks naar zonder toestemming van de rechthebbenden online geplaatste (illegale) content worden als rechtens relevante directe beschikbaarstelling gezien die niet zomaar vrij is.

Het goede van Svensson
Svensson biedt in situaties waarbij bepaalde content vrij toegankelijk op het internet geplaatst is, méér ruimte aan (embedded) hyperlinks. Hetgeen positief is voor bijvoorbeeld online radiostations en radioportals die willen bereiken dat in potentie alle internetgebruikers naar hun uitzendingen luisteren. Het Hof haalt met de beslissing inzake Svensson in zoverre een streep door de veelbesproken(5) uitkomst in de zaak van Nederland.FM(6). Reden waarom ook Buma/Stemra begin dit jaar haar embedlicentie heeft ingetrokken.

Het gevaar van Svensson

Niettemin schuilt in Svensson ook een gevaar. Door te overwegen dat het plaatsen van aanklikbare (embedded) hyperlinks een auteursrechtelijk relevante 'beschikbaarstelling' in de zin van 'mededeling' aan het publiek is, plaatst het Hof het sec gebruiken van (embedded) hyperlinks binnen handbereik van het auteursrecht. Met als gevolg dat het zwaartepunt van de inhoudelijke discussie over de toelaatbaarheid van (embedded) hyperlinks vooral op de omvang van het oorspronkelijke, potentiële publiek en het eventuele 'nieuwe' publiek komt te liggen. Natuurlijke reflex van bepaalde rechthebbenden is dat men meteen beperkingen gaat stellen aan online toegankelijkheid van content. Dit kan nog wel eens problematisch worden, omdat het internet - zonder hiermee te zeggen dat in een online omgeving alles zomaar 'vrij' is - als medium nu juist bestaat bij de gratie van wereldwijde dekking en het via hyperlinks kunnen verwijzen naar elders online toegankelijke content. Technische of juridische beperkingen aan de toegankelijkheid van online content met de bedoeling om de omvang van het oorspronkelijke internetpubliek te verkleinen, zet het gebruik van (embedded) hyperlinks elders op het internet onder druk.        

Grijstinten: het online 'ecosysteem'
Svensson is in laatstgenoemd opzicht slecht nieuws voor het online ‘ecosysteem’, dat in het geval van online vrij toegankelijke content met behulp van (embedded) hyperlinks in termen van klikken aan de bron de rol van multiplier kan blijven vervullen. Het online 'ecosysteem' stimuleert dat opbrengsten uit auteursrechten en naburige rechten 'aan de bron' kunnen stijgen, mits rechthebbenden met die bronsites goede afspraken hebben gemaakt die óók betrekking hebben op (embedded) hyperlinken. Het online 'ecosysteem' bevordert in een ideale wereld het via (embedded) hyperlinks verwijzen naar content, elders op bronsites beschikbaar gesteld. Muziekrecensies moedigen aan muziek te luisteren. Vergroting online gebruiksgemak kan contentgebruik 'aan de bron' bevorderen, zoals bij radioportals het geval kan zijn. In een tijd waarin nieuwe generaties contentgebruikers opgroeien met een online beeldcultuur en 'delen' het toverwoord op internet en social media is, zou het optimaal kunnen laten functioneren van het 'online ecosysteem' het nieuwe grijs in de discussie over (embedded) hyperlinks moeten zijn.

Ik meen dat een groot aantal individuele makers en de creatieve industrie in het algemeen niet beter zullen worden van een onnodige verstoring van het 'online ecosysteem', waartoe Svensson mogelijk aanleiding zou kunnen geven.

1) Bjorn Schipper is advocaat en oprichter van Schipper Legal in Amsterdam.
2) HvJ EU 13 februari 2014, zaak C-466/12, IEF 13540 (Nils Svensson e.a./Retriever Sverige AB).
3) Zie onder meer J. Spauwen, 'Hof van Justitie EU: linken en embedden geen auteursrechtinbreuk', 13 februari 2014 (mediareport.nl), J. Becker en M. Jansen, 'Het Svensson-arrest; iedere link met het auteursrecht doorbroken?', 1 april 2014, IEF 13705 en H.T.L. Stockmann, 'Svensson: Het internet gered, de rechthebbenden gered', 14 februari 2014, IEF 13543.
4) B.H.M. Schipper, ‘De embedded hyperlink vogelvrij verklaard. Impact vonnis radioportalsite Nederland.FM’, Muziekwereld 2013/2, pp. 42-45.
5) E. Jurjens, “Drie stappen van het Nederland.fm-vonnis: interventie, ander publiek en winstoogmerk”, IEF 12204.2013, T.M. van den Heuvel, “Linke links – Auteursrechtinbreuk, onrechtmatig, of slechts een wegwijzer?”, IEF 12267, M.G.A. Egeler en A.R. Lodder, “Nederland.fm pleegt auteursrechtinbreuk door te hyperlinken naar radiostreams van radiostations”, noot in Computerrecht 2013/83, en A.R. Lodder, “Nederland FM: uitspraak Haagse rechter is niet uit te leggen”, bericht van 14 januari 2013 op www.jurel.nl.
6) Vzr. Rb. Den Haag 8 juli 2011, IEPT20110708 (Buma/Stemra/Nederland.fm) en Rb. Den Haag 19 december 2012, IEF 12159, AMI 2013/2 met noot van D.J.G. Visser (Buma/Stemra/Nederland.fm).

(pdf-versie)
IEF 14199

Geanonimiseerd dossier in archief Opgelicht?! hoeft niet te worden verwijderd

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 september 2014, IEF 14199 (Avrotros tegen X)
Kort geding. Onrechtmatige publicatie. X is in de afgelopen jaren een aantal keer onderwerp geweest van het programma Opgelicht?! Zijn dossier is nog geanonimiseerd in het archief van de website van het programma te zien en hij vordert verwijdering daarvan. Het verwijderen van nieuwsberichten uit een archief kan slechts in uitzonderlijke gevallen. X heeft niet aangetoond dat de informatie die Avrotros publiceert berust op onjuistheden. Avrotros is daarbij zorgvuldig geweest en aan het privacybelang van X is voldoende tegemoet gekomen door hem aan te duiden bij zijn initialen en zijn gelaat onherkenbaar in beeld te brengen.

4.1. Uitgangspunt is dat de toewijzing van de vorderingen van [X] in beginsel een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van Tros op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van Tros onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.

4.2. Het belang van Tros is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [X] is erin gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan voor hem ongewenste publiciteit omtrent zijn privé-gegevens en privé-situatie. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Dat [X] een spoedeisend belang heeft bij het verwijderen van het dossier van de website van Opgelicht?! is voldoende aannemelijk. Zo blijkt uit de door hem overgelegde stukken onder meer dat hij zijn baan bij de vrijwilligersorganisatie Doras is kwijtgeraakt als gevolg van negatieve informatie over hem op internet.
Dat de gepubliceerde informatie nadelig is voor [X], en dat hij zijn straf heeft uitgezeten en een nieuwe kans verdient is echter niet voldoende voor het toewijzen van de vorderingen. Tros heeft als journalistiek medium naast de hierboven genoemde belangen ook een belangrijke archieffunctie en voor het verwijderen van nieuwsberichten uit een archief bestaat slechts aanleiding in uitzonderlijke gevallen. Zoals Tros terecht heeft gesteld hoeft zij niet aan te tonen dat [X] zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, maar gaat het erom dat [X] niet lichtvaardig wordt beschuldigd en dat hetgeen Tros publiceert voldoende steun vindt in de feiten. Om dat laatste aannemelijk te maken heeft Tros verschillende producties overgelegd, waaronder een groot aantal aangiften en verklaringen. Tevens is een kopie van de uitzending van 22 oktober 2013 overgelegd, die thans nog via de website te bezichtigen is. In die uitzending wordt het vonnis van [vonnisdatum] besproken, en wordt onder meer de persrechter van de rechtbank Midden-Nederland geïnterviewd om uitleg te geven bij het vonnis. Er wordt dus melding gemaakt van de (gedeeltelijke) vrijspraak van [X].
Los van de enkele stelling dat er onwaarheden worden vermeld, heeft [X] daartegenover geen inhoudelijke, laat staan met bewijsmiddelen onderbouwde, reactie gegeven op de uitzending en het internetdossier. Dat hij daartoe in eerste instantie (voor de eerste uitzending waarin aandacht aan hem werd besteed) niet in de gelegenheid is gesteld wordt door Tros betwist. Die uitzending is hier echter niet aan de orde. In ieder geval heeft [X] na de eerste uitzending en vóór de uitzending van 22 oktober 2013 uitgebreid met Tros gecorrespondeerd over zijn dossier. De overgelegde e-mailberichten, zoals deels opgenomen in het vonnis van 15 augustus 2014, hebben echter voornamelijk betrekking op het feit dát [X] zijn dossier van het internet verwijderd wenst te zien, maar hij gaat daarin niet inhoudelijk in op de door Tros geuite beschuldigingen. Verder heeft [X] ook in deze procedure niet aannemelijk gemaakt dat de informatie die Tros publiceert berust op onjuistheden.
Het staat Tros voorts vrij om haar vraagtekens te plaatsen bij de uitspraak van de rechtbank van [vonnisdatum], ook al is [X] het daar niet mee eens. Tros is daarbij zorgvuldig geweest door de persrechter uitleg te laten geven over de inhoud van het vonnis en door het Openbaar Ministerie te laten toelichten voor welke wijze van tenlastelegging is gekozen. Vooralsnog is derhalve aannemelijk dat hetgeen Tros publiceert, met uitzondering van de mededeling van Tros dat [X] in 2011 is heengezonden onder restricties, waarover hierna meer, voldoende steun vindt in de feiten.

4.4. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat Tros voldoende tegemoet is gekomen aan het privacybelang van [X], door de website te anonimiseren en [X] alleen bij zijn initialen aan te duiden en zijn gelaat onherkenbaar te maken op de beelden. Niet in geschil is dat het intypen van de naam [X] in Google geen verwijzing oplevert naar de website www.opgelicht.nl, en dat men alleen bij het dossier uitkomt als men daar in het archief van de website naar op zoek gaat. Dat het publiek uiteindelijk door het raadplegen van verschillende andere websites en zoekresultaten kan achterhalen dat het dossier betrekking heeft op [X] valt Tros niet te verwijten. [X] verwijst bovendien zelf op zijn LinkedIn-profiel en op zijn blog naar Tros Opgelicht?!. De conclusie tot zover is dat de primaire vordering niet toewijsbaar is.

4.5. Ten aanzien van de subsidiaire vordering wordt het volgende overwogen. In de eerste plaats heeft [X] gevorderd – kort gezegd – dat zijn dossier uitsluitend kan worden ingezien door bezoekers van de website die zijn ingelogd. Nu de primaire vordering zal worden afgewezen is er geen aanleiding voor het toewijzen van deze vordering. Het staat Tros immers vrij om de informatie die thans onderwerp van geschil is te publiceren op de wijze zoals zij dat wenst en die informatie mag door eenieder worden geraadpleegd. Het opleggen van restricties aan de publicatie en de wijze van raadpleging wordt in strijd met de vrijheid van meningsuiting geacht.
IEF 14198

Havermout - Eis van 1,5 miljard voor ontfutselde recepten

Bas Kist, 'Havermout - Eis van 1,5 miljard voor ontfutselde recepten', NRC 11 september 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De Amerikaan D.W. Hunter heeft af gelopen maand bij de rechtbank van Illinois een claim van 2 miljard dollar (iets meer dan 1,5 miljard euro) ingediend tegen Quaker Oats. Hunter is de achterkleinzoon van Anna Short Harrington, de vrouw die in 1935 toestemming gaf om haar portret te gebruiken voor de verpakkingen en reclame-uitingen van Aunt Jemima, een in de VS bekend merk voor onder andere pannenkoekmix en stroop.

Hunter, die namens alle erfgenamen van de in 1955 overleden Harrington optreedt, stelt dat het voedingsmiddelenconcern zijn overgrootmoeder nooit fatsoenlijk royalty's heeft betaald voor het gebruik van haar portret gedurende bijna 60 jaar. In 1989 werd ze vervangen door een jongere vrouw. Volgens de aan klacht is bij het sluiten van de deal misbruik gemaakt van de gebrekkige opleiding van Harrington en heeft het bedrijf de vrouw bovendien 60 recepten ontfutseld. Het is de vraag hoe serieus je deze rijkelijk laat ingediende aanklacht met dit astronomische bedrag moet nemen. Maar Auaker Oats en moederbedrijf Pepsico hebben vast geen zin in gedoe. Het zal wel op een schikking uitdraaien, uiteraard voor minder dan 1,5 miljard.

IEF 14197

Rechtbank wenst deskundige voor de beoordeling van de techniek exceptie bij het S-vormmerk

Rechtbank Gelderland 10 september 2014, IEF 14197 (Storopack tegen Rivafoam)
Uitspraak ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh en Gino van Roeyen, Banning Advocaten. Vormmerk. Techniek exceptie. Rivafoam is houder van een Benelux vormmerk voor een teken voor S-vormig vulmateriaal voor verpakkingen. Storopack heeft een Gemeenschapsmerk van een S-vorm geregistreerd, waarvan Rivafoam de nietigheid heeft ingeroepen. Storopack vordert nietig verklaring van het Benelux S-vormmerk omdat het teken uitsluitend bestaat uit een vorm waarvan de wezenlijke kenmerken noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen. De rechtbank wenst deskundige voorlichting. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht.

4.9. Nu de partijen in deze procedure niet dezelfde zijn als die in de procedure bij de rechtbank en het hof 's-Gravenhage én partijen bij die procedure hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, heeft het vonnis dat in de vorige rechtsoverweging is geciteerd, geen gezag van gewijsde. Thans staat niet vast of de S-vorm van Rivafoam bijdraagt aan de technische functie. Het overgelegde rapport van VDZ en de door Winkler beantwoorde additionele vragen hebben met name betrekking op wat rechtbank 's-Gravenhage hiervoor de verhakingsmogelijkheid noemt. Op de andere gestelde technische effecten - niet teveel ruimte innemen en bescherming bieden - wordt nagenoeg niet ingegaan. Echter, het rapport van VDZ en de antwoorden op de additionele vragen zijn, zeker gelet op de gemotiveerde betwisting van Rivafoam, onvoldoende om het bestaan van een verhakingsmogelijkheid of een andere bijdrage van de gedeponeerde S-vorm aan de technische functie van het vulmateriaal aan te nemen. Aan de andere kant is het bestaan daarvan ook niet uit te sluiten. Gelet op deze stand van zaken heeft de rechtbank behoefte aan een deskundige voorlichting over het bestaan van de verhakingsmogelijkheid van de S-vorm van Rivafoam, de effecten van die verhakingsmoglijkheid en eventuele andere bijdragen van de S-vorm van Rivafoam aan de technische functie.

4.10 Voordat tot benoeming van (een) deskundige(n) wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
IEF 14196

Conclusie A-G: Rechterlijke bevoegdheid bij topleveldomein van een andere lidstaat

Conclusie A-G Cruz Villalón 11 september 2014, IEF 14196, Zaak C‑441/13 (Pez Hejduk tegen EnergieAgentur.NRW GmbH)
Verzoek van het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing [ IEF 13169]. Bevoegdheid. IPR. Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een geding betreffende een op internet begane schending van aan het auteursrecht verbonden naburige rechten die resulteert in ‚gedelokaliseerde’ schade waarvan de plaats niet kan worden vastgesteld op basis van betrouwbare bewijscriteria, de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan bevoegd is om kennis te nemen van het geding.

III – De prejudiciële vraag en het verloop van de procedure voor het Hof

14.      Gelet op de standpunten van de partijen in het hoofdgeding heeft het Handelsgericht Wien het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 5, nr. 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat in een geding inzake de schending van naburige rechten van het auteursrecht die erin bestond dat een foto kon worden bekeken op een website die werd geëxploiteerd onder het topleveldomein van een andere lidstaat dan die waar de houder van de rechten zijn woonplaats heeft, enkel de gerechten bevoegd zijn van:

–        de lidstaat waar de vermeende inbreukpleger is gevestigd, en

–        de lidstaat of lidstaten waarop de website volgens de inhoud ervan gericht is?”

VI – Conclusie

48.      Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van het Handelsgericht Wien te beantwoorden als volgt:

„Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een geding betreffende een op internet begane schending van aan het auteursrecht verbonden naburige rechten die resulteert in ‚gedelokaliseerde’ schade waarvan de plaats niet kan worden vastgesteld op basis van betrouwbare bewijscriteria, de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan bevoegd is om kennis te nemen van het geding.”
IEF 14195

Smaad als belemmering van de informatievrijheid

HvJ EU 11 september 2014, IEF 14195, C-291/13 (Sotiris Papasavvas tegen Philinews.com)
Prejudiciële vragen gesteld door Eparchiako Dikastirio Lefkosias, Cyprus [IEF 12865]. Diensten van de informatiemaatschappij. Smaad. Het begrip „diensten van de informatiemaatschappij omvat online-informatiediensten waarbij de dienstverlener niet wordt vergoed door de afnemer van de dienst, maar door inkomsten die hij haalt uit op een website gepubliceerde reclame. Een verlener van diensten aan de informatiemaatschappij kan zich niet op grond van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 verzetten tegen de instelling tegen hem van een rechtsvordering inzake civiele aansprakelijkheid en bijgevolg tegen de vaststelling van voorlopige maatregelen door een nationale rechter.

Prejudiciële vragen

„1)      Kunnen de voorschriften van de lidstaten op het gebied van smaad worden gezien als een beperking op het leveren van informatiediensten voor de toepassing van richtlijn [2000/31], aangezien zij hun weerslag hebben op het vermogen langs elektronische weg informatiediensten te leveren, zowel op nationaal niveau als binnen de EU?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: zijn de bepalingen van de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31], betreffende aansprakelijkheid, van toepassing in burgerlijke zaken tussen particulieren, zoals in geval van civiele aansprakelijkheid voor smaad, of zijn zij enkel van toepassing in geval van civiele aansprakelijkheid voor handelstransacties/consumentenovereenkomsten?

3)      Scheppen de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31] betreffende de aansprakelijkheid van dienstverleners van de informatiemaatschappij, in het licht van hun doel en rekening houdend met het feit dat in veel lidstaten een vordering in rechte noodzakelijk is voordat een voorlopig verbod kan worden uitgevaardigd dat van kracht is tot het definitieve vonnis, individuele rechten die in een civiele zaak wegens smaad als verweer kunnen worden ingeroepen, of vormen zij wettelijke beletsels voor het instellen van een dergelijke vordering?

4)      Zijn de begrippen ‚diensten van de informatiemaatschappij’ en ‚dienstverlener’ als bedoeld in artikel 2 van richtlijn [2000/31] en artikel 1, lid 2, van richtlijn [98/34], van toepassing op online-informatiediensten die niet rechtstreeks door de afnemer van de diensten worden vergoed, maar indirect door reclame die verschijnt op een internetsite?

5)      In hoeverre kunnen de hiernavolgende situaties in het licht van de definitie van ‚dienstverlener van diensten van de informatiemaatschappij’ als bedoeld in artikel 2 van richtlijn [2000/31], en artikel 1, lid 2, van richtlijn [98/34], onder een of meer van de rechtsfiguren ‚mere conduit’, ‚caching’ of ‚hosting’ voor de toepassing van de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31] worden gebracht:

a)      dagblad met internetsite die gratis toegankelijk is en waarop de elektronische uitgave van het gedrukte dagblad met alle artikelen en reclame als pdf-document of een vergelijkbaar elektronisch document wordt gepubliceerd;

b)      onlinedagblad dat vrij toegankelijk is en waartoe toegang aan de uitgever wordt vergoed door middel van reclame op de website. De informatie in het onlinedagblad wordt geleverd door personeel van het dagblad en/of onafhankelijke journalisten;

c)      tegen betaling toegankelijke internetsite waarop een van de sub a en b genoemde diensten wordt verleend?”


Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „diensten van de informatiemaatschappij”, in de zin van die bepaling, online-informatiediensten omvat waarbij de dienstverlener niet wordt vergoed door de afnemer van de dienst, maar door inkomsten die hij haalt uit op een website gepubliceerde reclame.

2)      In een zaak als het hoofdgeding staat richtlijn 2000/31 niet in de weg aan de toepassing van een regeling voor de civiele aansprakelijkheid voor smaad.

3)      De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid beogen niet het geval van een persbedrijf dat beschikt over een internetsite waarop de elektronische versie van een krant wordt gepubliceerd en waarbij dit persbedrijf wordt vergoed door inkomsten die het haalt uit door de op die website gepubliceerde reclame, daar het weet welke informatie is gepubliceerd en het daarover controle heeft, ongeacht of de toegang tot deze website betalend dan wel gratis is.

4)      De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid kunnen van toepassing zijn op gedingen tussen particulieren over de civiele aansprakelijkheid voor smaad indien is voldaan aan de in die artikelen vermelde voorwaarden.

5)      Een verlener van diensten aan de informatiemaatschappij kan zich niet op grond van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 verzetten tegen de instelling tegen hem van een rechtsvordering inzake civiele aansprakelijkheid en bijgevolg tegen de vaststelling van voorlopige maatregelen door een nationale rechter. De beperkingen van de aansprakelijkheid waarin deze bepalingen voorzien, kunnen door de dienstverlener worden ingeroepen overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht die de uitvoering ervan verzekeren of, bij ontstentenis daarvan, overeenkomstig de richtlijnconforme uitlegging van dat nationale recht. Richtlijn 2000/31 kan echter, in het kader van een geding als het hoofdgeding, uit zichzelf geen verplichtingen aan een particulier opleggen en dus niet als zodanig tegen hem worden ingeroepen.
IEF 14185

Gerecht EU week 37

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na weigering inschrijving gemeenschapsbeeldmerk met STAR afgewezen.
B. Beroep na weigering inschrijving DELTA afgewezen.
C. Beroep na gedeeltelijke weigering inschrijving PRO OUTDOOR afgewezen.
D. Beroep na gedeeltelijke weigering inschrijving beeldmerk met CONTINENTAL WIND PARTNERS afgewezen.
E. Beroep na afwijzing oppositie inschrijving beeldmerk GALILEO afgewezen.
F. Beroep tegen gedeeltelijke verwerping weigering inschrijving beeldmerk met AROA afgewezen.

Gerecht EU 10 september 2014, zaak T-199/13 (STAR)dossier
A. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement "STAR" voor waren van de klassen 7, 9 en 12, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement "STAR" voor waren van klasse 39 en van het nationale en internationale beeldmerk met de woordelementen "STAR LODI" voor waren en diensten van de klassen 12, 38, 39 en 42. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 10 september 2014, zaak T-218/12 (DELTA)dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep door de aanvrager van het woordmerk „DELTA” voor waren van klasse 10 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het internationale en nationale beeldmerk en de internationale en nationale handelsnaam met de woordelementen „DELTA Portugal” en „LABORATORIOS DELTA” voor waren van klasse 5. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-127/13 (PRO OUTDOOR)dossier
C. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „PRO OUTDOOR” voor waren en diensten van de klassen 9, 12, 14, 18, 22, 24, 25, 28 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van dit merk gedeeltelijk is geweigerd in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het beeldmerk met de woordelementen „OUTDOOR GARDEN BARBECUE CAMPING” voor waren en diensten van de klassen 12, 18, 22, 24, 25 en 28. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-185/13 (CONTINENTAL WIND PARTNERS)dossier
D. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met de woordelementen „CONTINENTAL WIND PARTNERS” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 11, 35 tot en met 37, 39 en 40, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van dit merk gedeeltelijk is geweigerd in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk met het woordelement „Continental”. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-450/11 (GALILEO)dossier
E. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van de gemeenschapswoord- en beeldmerken met het woordelement „GALILEO” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 38, 39, 41 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „GALILEO” voor diensten van klasse 42. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 11 september 2014, zaak T-536/12 (aroa)
dossier
F. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „aroa” voor waren van de klassen 29, 32 en 33, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM houdende gedeeltelijke verwerping van verzoeksters beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van dit merk is geweigerd in het kader van de oppositie die is ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met het woordelement „aro” voor waren van klasse 33. Het beroep is afgewezen.

IEF 14193

Bescherming intellectueel eigendom China nu te zwak om ondernemingen te beschermen

Promotie Mw. mr. W. Liu, Promotieonderzoek bescherming Intellectuele Eigendomsrechten in China
Getipt door Tobias Cohen Jehoram
, Erasmus Universiteit Rotterdam. Donderdag 11 september 2014 verdedigde Wenqi Liu haar proefschrift "Evolution of Intellectual Property Protection in Post-Mao China: Law and Enforcement" aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.In haar onderzoek bespreekt zij de juridische en praktische ontwikkelingen in China, waarbij niet geschroomd wordt de serieuze problemen die daar bestaan te benoemen.  De bescherming van intellectuele eigendom in China is te zwak en gemankeerd om bedrijven effectief te beschermen. Niet alleen buitenlandse bedrijven, maar ook Chinese, concludeert de promovenda. Zo wordt schade gedaan aan de economie, zowel nationaal als internationaal.

Het onderzoek plaatst de Chinese bescherming van intellectueel eigendom in een internationaal perspectief, en stelt stelt maatregelen voor ter verbetering. Promotor Prof Cohen Jehoram van de Erasmus School of Law: "Dit is een Nieuw tijdperk in China, waarin behoefte is aan een nieuwe benadering, in het bijzonder op het gebied van intellectueel eigendomsrecht. En dat is wat dit boek beoogt te bevorderen. (…) Het proefschrift ziet de realiteit van IE-bescherming in China onder ogen –en dat is vaak niet fraai- terwijl tegelijkertijd suggesties voor verbetering worden gedaan, zowel juridisch als praktisch. Het is een mooi onafhankelijk overzicht, wat in het bijzonder duidelijk wordt waar de handhaving van IE-rechten in de praktijk aan de orde komt, en de verhouding tussen het niveau van IE-bescherming in een maatschappij en de mate van democratie daarin. "

Deze publicatie zou gevoelig kunnen liggen in China. Cohen Jehoram: "Sommige mensen in China kunnen zich storen aan de bevindingen, maar ze zouden dit boek juist ter harte moeten nemen, teneinde het systeem te verbeteren. En ook om de Chinese economie klaar te maken voor de internationale markt waarin deze opereert, en voor de toekomst. Om deze reden geloof ik dat dit boek een waardevolle bijdrage kan zijn –en zou moeten zijn- aan het debat over IE-bescherming in China. "