IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 22011
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
IEF 22010
25 april 2024
Artikel

Isabelle Wolterink (EP&C) nieuwe voorzitter Orde van Octrooigemachtigden

 
IEF 14260

Journalistiek onderzoek kennelijk beperkt gebleven

Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2014, IEF 14260  (Zaman Vandaag)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De website nuhr.be verwees door naar websites met pornografische inhoud. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het enkel doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. Gedaagde stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat slechts sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken. Een journalist dient tevoren na te gaan of zijn informatie juist is, het onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link; dat is te weinig. De publicatie van het artikel is onrechtmatig jegens eisers.

De bewijslastverdeling ter zake van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd verschilt naar gelang van de aard van de verplichting op overtreding waarvan de dwangsom is gesteld: betreft het een verplichting om te geven of te doen, dan moet degene jegens wie de veroordeling is uitgesproken bewijzen dat hij aan zijn verplichting heeft voldaan; betreft het echter een verplichting om niet te doen, dan zal de executant, als in een bodemprocedure wordt getwist over de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd, moeten bewijzen dat de geëxecuteerde het verbod heeft overtreden.

4.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser1] de eigenaar van de website nuhr.be is. [gedaagde] heeft haar verweer dat [eiser2] – als enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser1] – de facto als eigenaar van de website nuhr.be kan worden aangemerkt, na weerspreking daarvan door [eisers] niet langer gehandhaafd. Dat in het artikel van 7 augustus [eiser2] als eigenaar van de website wordt genoemd is dus feitelijk onjuist. Ditzelfde geldt voor het artikel van 9 augustus, waarin staat dat [eiser2] de domeinnaam heeft gekocht. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat met die onjuiste vermelding [eiser2] in persoon wordt beschuldigd van gedrag dat in brede kringen als laakbaar wordt geacht. Een bedrijf en haar directeur kunnen niet op een dergelijke wijze worden vereenzelvigd.
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] weersproken dat op de website slechts werd doorverwezen naar websites met pornografische inhoud. Ter comparitie heeft zij dat verweer echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat op de website alleen werd doorgelinkt. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het – enkel – doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. [gedaagde] stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat – slechts – sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken.
In het algemeen dient een journalist tevoren na te gaan of zijn informatie juist is. Dat onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat dat te weinig is. Ter comparitie heeft de heer [persoon1] namens [gedaagde] verklaard dat zij wist dat Nuhr een concurrent is van [eiser1]. Gelet op de ernst van de beschuldiging en de bron van het persbericht lag het op de weg van [gedaagde] om [eisers] om een reactie te vragen. Het niet vragen om een reactie is in strijd met hetgeen een zorgvuldig handelend vakgenoot betaamt. De Leidraad voor de Journalistiek geeft wat dat betreft inzicht in de in de branche heersende opvattingen. Dat een en ander is gedaan c.q. nagelaten door een stagiair, komt voor risico van [gedaagde]. Ook de Raad voor de Journalistiek heeft geconcludeerd dat de (hoofd)redactie van Zaman Vandaag Journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat het artikel van 7 augustus 2013 hoofdzakelijk bestaat uit quotes uit het persbericht. [gedaagde] heeft het persbericht dat aan haar artikel van 7 augustus ten grondslag ligt echter niet overgelegd, zodat dit niet kan worden geverifieerd. De rechtbank zal dit verweer derhalve als niet onderbouwd passeren.
De stelling van [gedaagde] dat tussen Nuhr.nl en [eiser1] een procedure heeft gelopen wegens onrechtmatigheden van [eiser1] is door [gedaagde] evenmin onderbouwd en wordt daarom eveneens door de rechtbank gepasseerd.
4.6.
Gelet op de hiervoor onder 4.5 genoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] door publicatie van het artikel van 7 augustus 2013 onrechtmatig jegens [eiser1] en [eiser2] heeft gehandeld. De rechtbank rekent [gedaagde] daarbij met name aan dat zij geen wederhoor heeft toegepast voorafgaande aan de plaatsing van het artikel. [gedaagde] is derhalve gehouden de ten gevolge van deze publicatie door [eiser1] en [eiser2] geleden schade te vergoeden.
Nu zijn naam in het artikel van 7 augustus niet wordt genoemd is van onrechtmatig handelen jegens [eiser3] door publicatie van dit artikel naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van schade voortvloeiende uit dit artikel ten aanzien van [eiser3] te zijner tijd zal worden afgewezen.

IEF 14259

Wapperen met IE-rechten op off-shore ankers

Vrz. Rechtbank Den Haag 3 oktober 2014, IEF 14259 (Mooreast Asia tegen Vrijhof Anchors)
Uitspraak ingezonden door Sven Klos en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap. Onrechtmatige mededeling. Wapperen. Partijen zijn beiden actief in productie, ontwerp en verkoop van off-shore ankers. Vrijhof heeft na het einde van de samenwerking brieven gestuurd aan klanten, waarin onrechtmatig wordt gewapperd met IE-rechten. Het gebruik van woorden als 'genuine designs, lookalike anchors, non-original equipment' zijn medebepalend voor de indruk van de brief. De voorzieningenrechter oordeelt dat Vrijhof onzorgvuldig en onrechtmatig jegens Mooreast heeft gehandeld. Er wordt een wapperverbod gegeven, de brief moet worden gerectificeerd en er wordt opgave bevolen.

4.10. (...) Hoewel, zoals Vryhof terecht heeft aangevoerd, in de brief niet letterlijk staat dat Vryhof beschikt over enig intellectueel eigendomsrecht ten aanzien van de Stevpris en Stevshark ankers, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de mededelingen in de brief wel deze strekking hebben. De ontvanger van de brief wordt immers geïnformeerd dat Mooreast ankers heeft aangeboden en verkocht die wellicht lijken op de authentieke ontwerpen, maar niet zijn gebouwd conform de tekeningen, regels, restricties en krachtberekeningen die Vryhof daarvoor heeft vastgesteld. Het gebruik van de woorden als 'genuine designs', 'lookalike anchors', 'IP-related disputes', 'non-original equipment' zijn medebepalend bij het wekken van die indruk.

4.13. De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van Vryhof dat zij in de brief slechts duidelijk maakt dat de samenwerkingsovereenkomst tussen Vryhof en Mooreast is geëindigd en dat Mooreast dan ook niet langer ankers afkomstig van Vryhof kan leveren en ook niet langer gerechtigd is ankers te produceren en te leveren op basis van ontwerptekeningen van Vryhof. Dit staat niet met zoveel woorden in de brief en is, zoals hiervoor overwogen, ook niet de strekking van de brief. Dat Mooreast op een andere grond niet gerechtigd zou zijn ankers met een uiterlijk dat overeenstemt met de Stevpris respectievelijk de Stevshark ankers op de markt te brengen, is door Vryhof niet gesteld. Mooreast heeft overigens betwist voor haar ankers gebruik te maken van ontwerptekeningen en specificaties van Vryhof.
IEF 14258

Diensten zijn zelfs niet complementair aan goederen

Hof Arnhem-Leeuwarden 9 september 2014, IEF 14258 (ECEM tegen Stichting ECEMed)
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur. Handelsnaamrecht. Het Hof bekrachtigt het vonnis [IEF 12817] waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat handelsnamen zodanig verschillend zijn dat er geen verwarring te duchten is. ECEM kan de handelsnaam ECEMed niet verbieden op grond van 5 en/of 5 a Hnw en in de grieven zijn geen wezenlijk andere stellingen aangevoerd dan in eerste aanleg. De diensten van ECEMed zijn ook niet complementair aan de goederen. Zelfs indien er overlap is met klanten, dan is dat een relevant, deskundig en gespecialiseerd publiek. Dat ECEMed een andere, mindere gelijkende handelsnaam had kunnen kiezen is niet relevant.

IEF 14257

Bestuurder aansprakelijk voor IE-inbreuk?

Bijdrage ingezonden door Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advocaten. Een bestuurder wordt niet snel aansprakelijk gehouden voor handelen of nalaten van zijn onderneming. De lat ligt hoog: alleen als hem een ernstig, persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van onrechtmatig handelen door het bedrijf is de bestuurder zelf aansprakelijk voor schade. Een ‘gewoon’ verwijt is niet genoeg voor aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 BW. Meestal stuit een claim hierop af.

In de zaak Cepia/X [IEF 14251] wees hof Den Haag zo'n claim wel toe. Ondernemer X kocht een voorraad speelgoedhamsters à contant buiten het reguliere cirquit. Dan gaat het vaak om namaak - en dat bleek ook in dit geval. De onderneming maakte inbreuk op de merk-, model- en auteursrechten van Cepia. Na een sommatie van Cepia en de daaropvolgende check van X (ja: inderdaad inbreuk) had X ervoor moeten zorgen dat zorgvuldig opgave werd gedaan van aantallen, herkomst en afnemersgegevens. Later bleek dat X één afnemer buiten schot had gehouden ("vergeten dat die er ook nog was"). Hij had bewust in strijd met de waarheid opgave gedaan van inbreukgegevens, en bovendien pas na drie maanden. De onderneming ging vervolgens failliet. Juist dan is belangrijk als een bestuurder zelf (in persoon) kan worden aangesproken: daar zit misschien nog wat vermogen om schade op te verhalen.

Het hof Den Haag acht de bestuurder persoonlijk aansprakelijk voor schade van Cepia, ontstaan doordat de verdere verhandeling van de namaakhamsters niet kon worden voorkomen. De vertraging in het corrigeren van een onjuiste opgave wordt de bestuurder persoonlijk (en ernstig) kwalijk genomen. Aan X zelf werd ook een inbreukverbod opgelegd. Een IE-proceskostenveroordeling werd niet uitgesproken.

Is dit nu de nieuwe norm: de bestuurder persoonlijk aansprakelijk houden indien de onderneming niet meteen doet wat een rechthebbende in de eerste sommatie vraagt? Ik denk het niet. Bestuurder X heeft het kennelijk echt heel bont gemaakt. In nieuwe zaken zal per geval moeten worden beoordeeld of de bestuurder een "ernstig, persoonlijk verwijt" treft als de onderneming na een sommatie niet adequaat reageert. Bij klip-en-klare inbreuken lijkt de rechthebbende hiermee een extra middel in handen te hebben om druk mee uit te oefenen. Maar als er enige twijfel over de inbreukvraag bestaat, kan de bestuurder vermoedelijk geen 'ernstig, persoonlijk verwijt' worden gemaakt, als hij het belang van de eigen onderneming voorrang geeft boven dat van de rechthebbende die een (gestelde) inbreuk wil stoppen. Juist op dat punt ging het mis voor X: hij kon niet uitleggen waarom de onderneming belang had bij een onjuiste of te late opgave.

Houders van merken en andere IE-rechten hebben in duidelijke namaakzaken weer een extra stok om mee te slaan.

Maarten Haak, advocaat intellectuele eigendom

IEF 14256

Ook WIE ONTDEKT DE MOL? is een soortgelijk teken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 6 oktober 2014, IEF 14256 (TB Events tegen IDTV)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan. Executievonnis. Na betekening van het vonnis [IEF 14068], waarin de staking op merkinbreuk "WIE IS DE MOL?" werd bevolen, past TB Events haar site aan. Nu wordt het teken "WIE ONTDEKT DE MOL?" gevoerd, dat valt binnen de toevoeging van het eerder verbod 'alsmede alle soortgelijke tekens' uit het eerder vonnis. De dwangsommen zijn terecht aangezegd.

4.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter refereert de toevoeging ‘alsmede alle soortgelijke tekens’ in 5.1 van het vonnis van 21 juli 2014 niet alleen aan het gebruik van ‘Wie is de Mol?’ in combinatie met een beschrijvende aanduiding, maar kan overweging 5.1 niet anders worden gelezen dan dat de zinsnede ‘alsmede alle soortgelijke tekens’ mede terug slaat op het teken ‘Wie is de Mol?’, zoals IDTV heeft aangevoerd.
Eveneens heeft IDTV terecht aangevoerd dat de tekens ‘Wie is de Mol?’ en ‘Wie ontdekt de Mol?’ soortgelijk zijn. Vier van de vijf tekens zijn identiek en merk en teken zijn auditief, visueel en conceptueel in hoge mate overeenstemmend. Slechts het werkwoord is vervangen, het minst dominante onderdeel van het teken. Zoals TB Events in deze procedure en ook in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 21 juli heeft aangevoerd, heeft zij bewust voor de titel ‘Wie is de Mol?’ gekozen, omdat zij daarmee wil verwijzen naar het spel dat in het televisieprogramma wordt gespeeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft TB Events door na het vonnis van 21 juli 2014 te kiezen voor de titel ‘Wie ontdekt de Mol?’ te weinig afstand genomen van het teken ‘Wie is de Mol?’, hetgeen voor TB Events ook duidelijk had moeten zijn. Ook al is hier sprake van een verbod met een enigszins algemene toevoeging, dan nog heeft TV Events er in redelijkheid niet vanuit kunnen gaan dat het teken ‘Wie ontdekt de Mol?’ niet onder de veroordeling zou vallen. Aan het feit dat een van de belangrijkste concurrenten van TB Events ook het teken ‘Wie ontdekt de Mol’ gebruikt kan TB Events geen rechten ontlenen. Dit geldt temeer waar IDTV ter zitting heeft verklaard alle inbreuken op haar merkenrechten te willen bestrijden, maar niet alle inbreuken tegelijk aan te kunnen pakken. Gelet op het aan TB Events opgelegde verbod had het op haar weg gelegen bij de nieuwe naamgeving van haar uitje meer afstand te nemen, en had zij bij twijfel en ter voorkoming van executieproblemen contact op dienen te nemen met IDTV.

4.7. Dat de voorzieningenrechter aan zijn beoordeling alleen artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE ten grondslag heeft gelegd is begrijpelijk. Op dat moment werd alleen nog het teken 'Wie is de Mol?' gebruikt en was van het gebruik van een soortgelijk teken nog geen sprake. Een beoordeling op grond van de sub b-grond was dus nog niet aan de orde. Dat wil echter niet zeggen dat niet een verbod kan worden uitgesproken op het gebruik van 'alle soortgelijke tekens'. Deze toevoeging wordt doorgaans gebruik om te voorkomen dat een partij door het maken van een kleine aanpassing onder de veroordeling uit zou kunnen komen. Een kennelijke misslag levert dat niet op.
IEF 14255

BBIE-serie september 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 7 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie:

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 14254

Kleurcombinatie en vormgevingslementen van een schommelattractie

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 oktober 2014, IEF 14254 (Kermis en Machinebouw Gaasendam tegen X)
Uitspraak ingezonden door Douglas Mensink en Henk Bethlehem, Micta. KMG ontwikkelt, ontwerpt en produceert kermisattracties, waaronder een schommelattractie genaamd 'Freak Out'. Het feit dat 'Freak Out' moet voldoen aan technische en functionele eisen betekent niet dat er geen sprake kan zijn van een beschermd werk. Het zogenaamde Umfeld toont diverse manieren waarop een vergelijkbare attractie kan worden ontworpen en er voldoende creatieve keuzes mogelijk zijn. De specifieke (kleur)combinatie en uitwerking van (vormgevings)elementen zijn voldoende voor auteursrechtelijke bescherming. Van een verveelvoudiging ex 13 Aw is sprake, een stakingsverbod wordt opgelegd.

4.17 In het onderhavige geval zijn de vormgeving van de diverse elementen en de (kleurencombinaties van) de versieringen van de 'Freak Out' auteursrechtelijk beschermd. Vergelijking van de totaalindrukken van de werken van partijen wijst uit dat zowel de vormgeving als de versiering van element die beeldbepalend zijn voor de totaalindruk van de 'Freak Out' één op één in het ontwerp van de 'Hang Over' lijken te zijn overgenomen. Dit geldt met name voor de plaatsing, vormgeving en kleurstelling van de meest in het oog springen elementen: de masten, de supports onderaan de masten, de draagarm en de klepel en het hekwerk. Het kleurengebruik van de primaire kleuren rood, geel en groen en blauw en de spiraalvormige roze band op de gele achtergrond van de draagarm en de klepel zijn bij het ontwerp van de 'Hang Over' nagenoeg gelijk aan het ontwerp van de 'Freak Out' van KMG.
(...)
IEF 14252

HR: Onderkenning van een probleem niet nodig

HR 3 oktober 2014, IEF 14252 (Leo Pharmaceutical Products tegen Sandoz)
Zie eerder IEF 9127, IEF 12548. Octrooirecht; inbreukvordering; nietigverklaring. Europees octrooi van Leo EP 679 154 voor een 'Nieuwe kristallijne vorm van een analogon van vitamine D; inventiviteit; ‘problem solution approach’. In hoeverre is voor de beoordeling van de inventiviteit van belang of de gemiddelde vakman het ‘probleem’ zou hebben onderkend? Maatstaf. Uitleg HR Rockwool (IEF 5611). Voor het ontzeggen van inventiviteit aan een bepaalde uitvinding is niet nodig dat de rechter vaststelt dat de gemiddelde vakman het probleem onderkend. Beroep wordt verworpen.

3.5 Het onderdeel berust op een onjuiste rechtsopvatting en faalt daarom. Om te kunnen aannemen dat een uitvinding inventief is, is in zijn algemeenheid niet van belang of – in de terminologie van de ‘problem solution approach’ die rechtbank en hof in navolging van partijen in deze zaak hebben gebezigd – het objectieve technische probleem waarvoor de uitvinding een oplossing of verbetering biedt, door de gemiddelde vakman zou zijn onderkend. Bepalend is immers of de uitvinding voor de gemiddelde vakman niet op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek (vgl. art. 6 Rijksoctrooiwet 1995).

Enerzijds kan dus sprake zijn van inventiviteit als pas door de uitvinding kenbaar wordt dat (voordien) een probleem bestond waarvoor de uitvinding een oplossing biedt. Anderzijds is voor het ontzeggen van inventiviteit aan een bepaalde uitvinding in zijn algemeenheid niet nodig dat de rechter vaststelt dat de gemiddelde vakman het probleem, waarvoor de uitvinding een oplossing biedt, zou hebben onderkend. Voor het oordeel dat een uitvinding inventiviteit ontbeert, is immers in beginsel voldoende dat de gevonden oplossing op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. Dit is slechts anders indien de octrooigerechtigde zich erop beroept dat de inventiviteit van de uitvinding vooral gelegen is in het onderkennen van het probleem en niet zozeer in de (vervolgens) daarvoor gevonden oplossing. Dit laatste is echter, naar onmiskenbaar uit de stukken van het geding volgt, door Leo Pharma niet aan haar beroep op inventiviteit met betrekking tot calcipotriol monohydraat ten grondslag gelegd, ook niet door middel van de stellingen waarop het onderdeel beroep doet.

3.6 Het door het onderdeel gedane beroep op het arrest HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5066, NJ 2008/450 (Rockwool) doet aan het voorgaande niet af. In rov. 3.4.4 van genoemd arrest is overwogen “dat de vraag naar de mate van inventiviteit niet mag worden beantwoord door achteraf, voorzien van de kennis van de geoctrooieerde werkwijze, te zoeken naar eerdere openbaarmakingen waartoe die werkwijze herleid kan worden, maar dat het bij deze beoordeling erom gaat of de gemiddelde vakman het door de geoctrooieerde werkwijze opgeloste probleem zou hebben onderkend en voor de oplossing ervan te rade zou zijn gegaan bij de door het hof bedoelde publicaties en alsdan ook deze werkwijze als voor de hand liggende oplossing uit de toenmalige stand van de techniek, met gebruikmaking van algemene vakkennis, (niet kon, maar) zou hebben afgeleid.” De zinsnede “dat het bij deze beoordeling erom gaat of de gemiddelde vakman het door de geoctrooieerde werkwijze opgeloste probleem zou hebben onderkend” behelst niet een noodzakelijk element voor de beoordeling van inventiviteit, maar is een uitwerking van de regel dat de rechter de geoctrooieerde werkwijze niet met kennis achteraf (‘hindsight’) mag beoordelen. In dat kader kan mede van belang zijn of het door de geoctrooieerde werkwijze opgeloste probleem door de gemiddelde vakman zou zijn onderkend.

IEF 14179

INTA Roundtable

INTA Roundtable, Wednesday, October 8, 2014, 2:00 pm–5:30 pm, Amsterdam, The Netherlands
This roundtable will discuss where the process of political compromise is on the draft texts for the new Trademarks Directive and Community Trademarks Regulation (and accessory regulations), and in particular what the expected changes will be.

Location
De Brauw Blackstone Westbroek
Claude Debussylaan 80
1082 MD Amsterdam
Tel: +31 20 577 1771

Host
Prof. Mr Tobias Cohen Jehoram
De Brauw Blackstone Westbroek
Claude Debussylaan 80
1082 MD Amsterdam
Tel: +31 20 577 1771

Moderator
Prof. Mr Tobias Cohen Jehoram (De Brauw Blackstone Westbroek)

Speakers
Mr. Camille Janssen (Benelux Office for Intellectual Property)
Mr. Franc Enghardt (Novagraaf)
Mr. Freyke Bus (Judge IP Chamber/Community Trademarks Court)
Prof. Mr. Tobias Cohen Jehoram (De Brauw/Erasmus University/Member of the Committee of Eight)

Language
English (unless all registrants speak Dutch)

Registration and information
Please confirm your attendance by Wednesday 8 October by email to Margot.Verbaan@debrauw.com

Registration is free. If you have any questions, please contact Margot.Verbaan@debrauw.com.

IEF 14251

Informatie over (door)verkoop van namaakhamsters

Hof Den Haag 30 september 2014, IEF 14251 (Cepia tegen X)
Uitspraak ingezonden door Niels Mulder en Anne Voerman, Natalie van der Laan, DLA Piper. Zie eerder IEF 11183, IEF 9235. Cepia ontwikkelt interactieve pluchen speelgoedhamsters (Zhu Zhu Pets) en is merken- en auteursrechthebbende. In 2010 werden in supermarktvestigingen namaakhamsters aangeboden. X heeft onrechtmatig jegens Cepia gehandeld door haar niet (juist) te informeren over de (door)verkoop van namaakhamsters, terwijl hij wist dat door de doorverkoop de merkinbreuk zou worden voortgezet. Het hof geeft een stakingsverbod en X dient geleden schade te vergoeden.

3.3. (...) Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat uit de door Cepia overlegde stukken nog geen brede bekendheid blijkt van het merk "Zhu Zhu Pets" in Nederland ten tijde van de verhandeling door X. Bovendien is onbesteden dat X onbekend was met de speelgoedbranche en dat het aantal door X ingekochte speelgoedhamsters onder meer was ingegeven door een order van X. Nu niet vast staat dat X wist of moet hebben geweten dat X merkinbreuk pleegde, treft hem van die merkinbreuk geen ernstig verwijt.

3.4. Ook de stelling van Cepia dat x een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting - die los staat van zijn taakuitoefening als bestuurder - jegens Cepia heeft geschonden, moet reeds op grond van het voorgaande worden verworpen. De stelling van Cepia dat X onrechtmatig heeft gehandeld jegens Cepia door misbruik te maken van rechtspersonen faalt evenens.

3.5. Ten aanzien van de vraag of X als bestuurder van X een ernstige verwijt kan worden gemaakt nadat hij op de hoogte was van de merkinbreuk, oordeelt het hof als volgt. (...) Nu X op 24 september 2010 wist dat zij merkinbreuk had gepleegd en Cepia uitdrukkelijk om informatie had gevraagd teneinde verdere verhandeling van de namaakhamsters te kunnen bestrijd, was X op grond van de maatschappelijke zorgvuldigheid gehouden verdere merkinbreuken door haar afnemers tegen te gaan en ten miste aan Cepia opgaaf te doen van haar verkoop van namaakhamsters ook aan X, gelet op de kenbare belangen van Cepia als merkhouder. X heeft dat nagelaten en aldus onrechtmatig jegens Cepcia gehandeld. Hij diende als enig bestuurder en feitelijk beleidsbepaler van X zorg te dragen voor tijdige en juiste informatieverstrekking aan Cepia. Dat heeft hij nagelaten; niet alleen heeft hij bijna drie maanden gewacht met het verstrekken van informatie, hij heeft Cepia in strijd met de waarheid bericht dat er alleen aan X en X was verkocht. (...) X was kennelijk niet bereid openheid van zaken te geven. Het hof leidt dit mede af uit het feit dat X Cepia nog maar onjuiste informatie heeft verstrekt, namelijk dat de facturen van X onbetaald waren gebleven en dat er geen verdere stukken waren die konden worden toegezonden.