DOSSIERS
Alle dossiers

IPR  

IEF 11935

Distributie luxe horloges

Hof Amsterdam 16 oktober 2012, zaaknr. 200.111.819/01 SKG (Martinshof tegen Raymond Weil en S. Weisz-Uurwerken)
Vzr. Rechtbank Haarlem 18 juli 2012, LJN BX7238 (Martinshof B.V. tegen Raymond Weil S.A. en S.Weisz-Uurwerken B.V.)

Uitspraak ingezonden door Michiel Ellens, Teurlings & Ellens.

Als randvermelding. Internationaal Procesrecht. Arbitrage. Distributie van een luxe merk. Het Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Geschil over beëindiging exclusieve distributieovereenkomst (van het merk Raymond Weil in het luxe marktsegment). Gedaagde is in Zwitserland gevestigd en partijen hebben in de distributieovereenkomst een arbitrage-clausule opgenomen, inhoudende dat alle uit de overeenkomst voortvloeiende geschillen voor een Zwitsers scheidsgerecht zullen worden beslecht. Voorts hebben partijen in die overeenkomst een rechtskeuze voor Zwitsers recht gedaan. Gevolg hiervan is dat de bevoegdheid tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen met betrekking tot die overeenkomst slechts haar grond kan vinden in artikel 24 EEX.

Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding is niet een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX, tenzij is voldaan aan de in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 17 november 1998 (Van Uden/Deco; LJN: AD2958) genoemde voorwaarden. Aan deze voorwaarden is niet voldaan, nu door eiseres geen garantie is gegeven dat een eventueel toegewezen bedrag door haar zal worden terugbetaald en niet is gebleken dat de geldvordering betrekking heeft op vermogensbestanddelen van gedaagde die zich binnen Nederland (zullen) bevinden. De vordering tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding is derhalve niet als een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX is aan te merken, zodat de voorzieningenrechter niet bevoegd is van het de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding kennis te nemen.

Het feit dat gedaagde in de procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te betwisten doet aan het voorgaande niet af, nu een dergelijke verschijning niet volstaat om op grond van artikel 18 EEX een dergelijke bevoegdheid aan te nemen (zoals overwogen in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 27 april 1999 (Mietz/Intership; LJN: AD 3042, r.o. 52).

5.4.  Partijen hebben hun geschillen met betrekking tot de Overeenkomst door middel van een arbitraal beding onttrokken aan de overheidsrechter. Gevolg hiervan is dat de bevoegdheid tot het treffen van voorlopige of bewarende maatregelen met betrekking tot die overeenkomst slechts haar grond kan vinden in artikel 24 EEX. Anders dan de vordering tot nakoming is het door Martinshof gevorderde voorschot op de schadevergoeding niet een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX, tenzij is voldaan aan de in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 17 november 1998 (Van Uden/Deco; LJN: AD2958) genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden houden in dat a) moet zijn gegarandeerd dat het toegewezen bedrag aan de gedaagde wordt terugbetaald en b) de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van gedaagde die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden. Nu in de onderhavige zaak door Martinshof geen garantie is gegeven dat een eventueel toegewezen bedrag door haar zal worden terugbetaald en niet is gebleken dat de geldvordering betrekking heeft op vermogensbestanddelen van Raymond Weil die zich binnen Nederland (zullen) bevinden, is niet aan voormelde voorwaarden voldaan. Dit betekent dat de vordering van Martinshof tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding niet als een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 EEX is aan te merken, zodat de voorzieningenrechter niet bevoegd is van het onder III door Martinshof gevorderde kennis te nemen. Het feit dat Raymond Weil in de procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de voorzieningenrechter te betwisten doet aan het voorgaande niet af, nu een dergelijke verschijning niet volstaat om op grond van artikel 18 EEX een dergelijke bevoegdheid aan te nemen (zoals overwogen in het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 27 april 1999 (Mietz/Intership; LJN: AD 3042, r.o. 52).

5.5.  De vraag naar het toepasselijke recht dient te worden beantwoord aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). De door partijen gedane rechtskeuze voor Zwitsers recht is in overeenstemming met artikel 3 van voormelde verordening en daarmee rechtsgeldig, zodat Zwitsers recht van toepassing is op het onderhavige geschil.

Dictum:
De voorzieningenrechter in conventie
7.1.  verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding door Raymond Weil,
7.2.  weigert de overige gevraagde voorzieningen,

IEF 11924

Negatieve verklaring voor recht bij het gerecht waar feit zich voor (kan hebben) gedaan

HvJ EU 25 oktober 2012, zaak C-133/11 (Folien Fischer en Fofitec)

Prejudiciële vraag gesteld door Bundesgerichtshof, Duitsland.

Als randvermelding. IPR. Uitlegging van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Bijzondere bevoegdheden bij procedures betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad. Vordering tot verkrijging van een declaratoir vonnis (negative Feststellungsklage). Recht van de veroorzaker van een schadebrengend feit om de benadeelde persoon te vervolgen voor de rechterlijke instantie van de plaats waar dit feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen teneinde vast te stellen dat op hem geen aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad rust.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht: Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht die ertoe strekt het bestaan van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad te ontkennen, binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt.

Vraag: „Moet artikel 5, punt 3, van verordening [...] nr. 44/2001 [...] aldus worden uitgelegd, dat de bevoegdheidsregel voor verbintenissen uit onrechtmatige daad ook kan worden toegepast met betrekking tot een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht (‚negative Feststellungsklage’), die een potentiële schadeveroorzaker heeft ingesteld teneinde te doen vaststellen dat de potentiële benadeelde op basis van een bepaald feitencomplex geen aanspraak uit hoofde van onrechtmatige daad (in casu: schending van kartelrechtelijke bepalingen) zal kunnen doen gelden?”

IEF 11910

Promotie van het merk in Monaco, Cannes en Valkenswaard

Rechtbank 's-Hertogenbosch 17 oktober 2012, LJN BY0929 (Tops Equestrian Events tegen S.A.M. Italia hodn Cavalleria Toscana)

Contractenrecht. Incidentele bevoegheidsvordering. IPR. Tops vordert betaling van facturen voor de promotie van het kledingmerk Cavalleria Toscana bij gelegenheid van springwedstrijden voor paarden in de steden Monte Carlo (Monaco), Cannes en Chantilly (Frankrijk) en Valkenswaard. Een partij gelet op artikel 5 EEX-Vo ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt of verstrekt hadden moeten worden. Tops stelt dat zij alle werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot een deugdelijke uitvoering van de overeenkomst, verricht te Valkenswaard.

Het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de plaats ligt waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst, is bevoegd [verwijzing naar zaak C-19/09 Wood Floor Solutions]. In dit geval is deze rechtbank bevoegd.

2.2.  In de hoofdzaak vordert Tops betaling van een aantal aan S.A.M. Italia gezonden facturen terzake van diensten die Tops stelt te hebben verricht ten behoeve van S.A.M. Italia. Tops stelt de diensten te hebben verleend te Valkenswaard. Het ging om activiteiten ter promotie van het merk Cavalleria Toscana bij gelegenheid van springwedstrijden voor paarden in de steden Monte Carlo (Monaco), Cannes en Chantilly (Frankrijk) en Valkenswaard.


2.3.  Volgens S.A.M. Italia had Tops zich tot de Italiaanse of tot de Franse rechter moeten wenden. Op grond van de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo is de Italiaanse rechter bevoegd. Bij toepassing van artikel 5 lid 1 onder b EEX-Vo dient te worden vastgesteld dat de uitvoering van de overeenkomst plaatsvond te Monaco, Cannes en Chantilly, zodat met betrekking tot die drie vorderingen de Nederlandse rechter niet bevoegd is. S.A.M. Italia bestrijdt de vordering inzake Valkenswaard, gelet op de door haar aan Tops meegedeelde annulering. Nu bij toepassing van artikel 5 lid 1 sub b EEX-Vo concentratie van geschillen dient plaats te vinden, betekent dit dat de Nederlandse rechter ook voor deze kwestie geen rechtsmacht heeft, aldus S.A.M. Italia.


2.4.  De rechtbank overweegt het volgende. Nu partijen zijn gevestigd in verschillende lidstaten van de EU en het in deze zaak gaat om een handelszaak als bedoeld in artikel EEX-Vo, dient de bevoegdheidsvraag te worden beantwoord aan de hand van de EEX-Vo. Hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo is, dat een partij wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft. Indien sprake is van een overeenkomst tot het verstrekken van diensten, zoals in de onderhavige zaak, kan een partij gelet op artikel 5 EEX-Vo ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt of verstrekt hadden moeten worden. Tops stelt dat zij alle werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot een deugdelijke uitvoering van de overeenkomst, verricht te Valkenswaard. Dit valt uit de door S.A.M. Italia in het geding gebrachte (summiere) overeenkomst echter niet af te leiden. Daarin is sprake van diensten in Monaco en in Valkenswaard. Kennelijk zijn ook in Frankrijk (Cannes en Chantilly) diensten verricht. Derhalve is sprake van het verrichten van diensten in drie verschillende landen, waaronder twee lidstaten van de EU (Monaco is geen lidstaat). Gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de EG/EU van 11 maart 2010 (NJ 2010, 522, Wood Floor Solutions tegen Silva Trade) is in een dergelijk geval bevoegd het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan de plaats ligt waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, zoals die blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of, bij gebreke van dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst. Indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, is het gerecht van de woonplaats van de dienstverlener bevoegd.

Nu in de onderhavige zaak noch uit de bepalingen van de overeenkomst noch uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst blijkt waar de diensten hoofdzakelijk werden verricht of dienden te worden verricht, is deze rechtbank bevoegd als zijnde het gerecht van Valkenswaard, de plaats van vestiging van Tops. Dit betekent dat de incidentele vordering behoort te worden afgewezen.


2.5.  De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 11888

De rechtbank zal geen enkele vertraging dulden

Rechtbank Utrecht 17 oktober 2012, LJN BY1265 zaaknr. 323181 / HA ZA 12-671 (O'Neill Europe tegen Brunotti Europe B.V.)

Uitspraak ingezonden door Micheline Don, NautaDutilh.

Tussenvonnis. (werkgevers)Auteursrecht. Incidentele vordering tot afgifte en inzage bescheiden ex 843a Rv en 1019a Rv waaruit blijkt waar en op welk moment de O'Neil Seb Toots jas voor het eerst aan het publiek is verstrekt. Misbruik van procesrecht toegewezen.

In de dagvaarding heeft O'Neil gesteld dat de jas is ontworpen door één van haar medewerkers, zodat aan haar de auteursrechten met betrekking tot de jas toekomen. In een geval als de onderhavige waarin niet wordt betwist dat een Nederlander of een in Nederland gevestigde onderneming de maker is van een auteursrechtelijk beschermd werk, is de Berner Conventie niet van toepassing, omdat dit verdrag alleen ziet op internationale situaties. (5 lid 3 Berner Conventie en 47 lid 1 Aw). Brunotti moest begrijpen dat de incidentele vordering op voorhand kansloos waren en dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Daarom wordt Brunotti niet ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering. Akte niet dienen wordt niet verleend, omdat dat als een te zware sanctie wordt beschouwd. In het vervolg van de procedure zal de rechtbank geen enkele vertraging van de procedure door Brunotti dulden. Indien nodig zal zij maatregelen nemen om dat te voorkomen (artikel 20 Rv).

Leestip: 2.7 - 2.10.

2.12. Naar het oordeel van de rechtbank is het verlenen van akte niet dienen in het onderhavige geval als een te zware sanctie te beschouwen, omdat daarmee feitelijk een einde wordt gemaakt aan het debat in de hoofdzaak en aan Brunotti één feitelijke instantie wordt ontnomen. Het belang om verdere vertraging in deze zaak te voorkomen wordt voldoende gediend bij het beperken van de termijn voor Brunotti om een conclusie van antwoord te nemen. De rechtbank zal Brunotti daarvoor een termijn geven van 2 weken (in plaats van de gebruikelijke 6 weken). Ook in het vervolg van de procedure zal de rechtbank geen enkele vertraging van de procedure door Brunotti dulden. Indien nodig zal zij maatregelen nemen om dat te voorkomen (artikel 20 Rv).

Lees het afschrift HA ZA 12-671, LJN BY1265.

IEF 11885

Football dataco: IPR, uploads en opvraging (arrest)

HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-173/11 (Football Dataco e.a. tegen Sportradar)

Prejudiciële vraag gesteld door Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division).

In navolging van IEF 11471 en meer Football Dataco op IE-Forum. Opvraging en hergebruik (uploads), databankenrecht en IPR.

Uitlegging van de databankenrichtlijn 96/9/EG, met name van artikel 7. Recht van de maker van een database om de opvraging en/of het hergebruik van een deel van de inhoud van de database te verbieden. Begrippen „opvraging” en „hergebruik” (art. 7, lid 2, van de richtlijn). Database met gegevens over aan de gang zijnde voetbalwedstrijden („Football Live”).

Antwoord: Artikel 7 van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een persoon gegevens die hij eerder heeft geüpload uit een databank die wordt beschermd door het recht sui generis ingevolge deze richtlijn, via een webserver in lidstaat A naar de computer van een andere persoon in lidstaat B op diens verzoek verzendt om in het geheugen van deze computer te worden opgeslagen en op het computerscherm te worden getoond, sprake is van „hergebruik” van die gegevens door de verzender. Die handeling moet worden geacht in elk geval in lidstaat B plaats te vinden wanneer er aanwijzingen zijn dat uit de handeling blijkt dat degene die deze verricht zich op leden van het publiek in die lidstaat wil richten, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat.

Vraag: 

Wanneer een partij gegevens uploadt van een door een recht sui generis ingevolge richtlijn 96/9/EG1 ("databankrichtlijn") beschermde databank op de webserver van die partij in lidstaat A en deze webserver in reactie op verzoeken van een gebruiker in lidstaat B dergelijke gegevens naar de computer van de gebruiker verzendt, zodat zij worden opgeslagen in het geheugen van die computer en op het computerscherm worden getoond,
a) moet het verzenden van de gegevens dan worden beschouwd als "opvraging" of "hergebruik" door die partij;
b) vindt er dan enige opvraging en/of enig hergebruik door die partij plaats:
i) alleen in [lidstaat] A;
ii) alleen in [lidstaat] B, of
iii) in [lidstaat] A en [lidstaat] B?

Op andere blogs:
1709blog (Football Dataco: the transmission theory may apply...)
DeBrauwBlackstoneWestbroek (Online database infringement takes place in targeted Member State)
JIPLP € (Football Dataco v Yahoo! An article of immediate interest)
KluwerCopyrightBlog (Football Dataco II: ‘Re-utilisation’ must be interpreted broadly)
Mediareport (Dataco – Sportradar: welke rechter is bevoegd bij internet-inbreuk op databankenrecht?)
SCL The IT Law Community (Database Right: ECJ Judgment in Football Data Co v Sportradar)
Internetrechtspraak (Hof van Justitie EU 18 oktober 2012, Football Dataco v Sportradar)
Tijdschrift voor Internetrecht (Annotatie Hof van Justitie Football Dataco v. Sportradar)

IEF 11777

Gratis weggeven aan particulieren is economisch gebruik

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie: Lelystad, 13 september 2012, LJN BX7995 (TKS S.A. tegen M. Petiet (opgeheven eenmanszaak BAM BAM))

Merkenrecht. Douanerecht. Auteursrecht. Invoer van namaak. TKS produceert en verhandelt horloges en is houdster van het beeldmerk ICE-WATCH. Op 20 juli 2012 heeft de Nederlandse Douane (Douane) een zending van ±805 horloges tegengehouden. De horloges zijn voorzien van het merkteken ICE-WATCH. De zending, afkomstig uit China, was bestemd voor Petiet (opgeheven eenmanszaak BAM BAM).

De door gedaagde bestelde en door de Nederlandse Douane tegengehouden horloges maken inbreuk op het (beeld)merkrecht en auteursrecht van eiseres. Gelet op het onvoldoende gemotiveerde verweer van gedaagde, wordt eiseres vooralsnog gevolgd in haar standpunt dat zij een voldoende oorspronkelijke invulling heeft gegeven aan een reeds bestaand model. Dat een rechter in België daar anders over heeft beslist, doet daar niet aan af. Deze uitspraak is niet in het geding gebracht. Er is volstaan met enkele uitdraaien van internetsites die (summier) over de uitspraak berichten.

Merkenrecht:
4.8. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het door Petiet gestelde gratis weggeven van de inbreukmakende horloges aan particulieren tijdens de voorverkoop van vuurwerk moet worden aangemerkt als gebruik in het economisch verkeer als bedoeld in artikel 20 lid i sub a en sub c BVIE. Volgens Petiet heeft dit soort (promotie)acties er toe geleid dat zijn omzet in drie jaar tijd verdrievoudigd is. De inbreukmakende horloges waren dan ook bestemd voor gebruik in het kader van een handelsactiviteit waarmee economisch voordeel wordt behaald.

Auteursrecht:
4.11.  Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat TKS met voormelde wijze van vormgeving een oorspronkelijke invulling heeft gegeven aan het Rolex model, zodat de in het geding zijnde horloges van TKS het resultaat zijn van een intellectuele schepping en in zoverre auteursrechtelijk beschermd zijn. Dat de rechtbank te Luik (België) daar anders over geoordeeld heeft, zoals door Petiet ter zitting naar voren is gebracht, doet daar niet aan af. Een Nederlandse rechter is niet gebonden aan deze beslissing van zijn Belgische collega en het vonnis is niet overgelegd. Petiet heeft slechts volstaan met enkele uitdraaien van internetsites die (summier) berichten over deze uitspraak.

4.12.  Niet in geschil is dat Petiet, na ontvangst van de horloges, de horloges daadwerkelijk aan zijn klanten zou verstrekken. Dit betekent dat er sprake is van een (dreigende) inbreuk op de auteursrechten van TKS ten aanzien van horloges uit de lijn Sili Forever.

4.13.  Het verweer van Petiet tegen voormelde schending van het auteursrecht op grond dat hij TADA horloges heeft besteld en dat er abusievelijk ICE-WATCH horloges zijn ontvangen wordt verworpen. (...)

4.14.  TKS heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij actief optreedt tegen vermeende inbreukmakende handelingen gepleegd door derden. Dat TKS daadwerkelijk actief optreedt, blijkt bijvoorbeeld ook uit de door Petiet zelf aangehaalde procedure in België. Bovendien heeft TKS meegedeeld dat zij de door Petiet aangedragen voorbeelden van gelijksoortige horloges als in deze procedure aan de orde, zal bestuderen en er waar nodig ook tegen zal optreden (bijvoorbeeld tegen het door Transavia aangeboden horloge van het merk OOZOO).
Dictum:
De voorzieningenrechter

5.1.  verbiedt Petiet met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis om binnen de Benelux inbreuk te maken op het onder nummer 0911764 ingeschreven Benelux beeldmerk, met name door het invoeren of aanbieden van horloges die zonder toestemming van TKS voorzien zijn van het ICE-WATCH merkteken,

5.2.  verbiedt Petiet met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis om inbreuk te maken op de auteursrechten van TKS, met name door het zonder toestemming van TKS (doen) verveelvoudigen en openbaar maken van horloges uit de lijn Sili Forever.

5.3.  beveelt Petiet om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaten van TKS schriftelijk juiste en volledige opgave te doen van:
-  de volledige naam en adresgegevens van zijn leverancier(s) en afnemers van namaak ICE-WATCH horloges en van de hem eventueel bekende andere partijen die inbreuk maken op de merk- en/of auteursrechten van TKS;
-  het totale aantal door hem ingekochte, bestelde, ontvangen en in voorraad gehouden horloges die inbreuk maken op de merk- en/of auteursrechten van TKS, met opgave van inkoopprijzen en inkoopdata, zulks gestaafd door middel van goed leesbare afschriften van alle orders, orderbevestigingen, facturen en andere inkoopbescheiden,

5.4.  beveelt Petiet om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis:
-  alle overige producten die inbreuk maken op de ten processe bepaalde merk- en/of auteursrechten van TKS, die door of ten behoeve van hem, op voorraad dan wel in bewaring worden gehouden, op eigen kosten te (laten) vernietigen, onder toezicht van de onder r.o. 4.17 bedoelde curator, die daarvan (telkens) een schriftelijk verslag zal opmaken; en
-  schriftelijk bewijs (of bewijzen) van de vernietiging(en) binnen dezelfde termijn toe te zenden aan de advocaten van TKS,

5.5.  veroordeelt Petiet om aan TKS een dwangsom te betalen van € 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan voormelde bevelen en veroordelingen voldoet,

IEF 11471

Football dataco: IPR, uploads en opvraging

Conclusie AG HvJ EU 21 juni 2012, zaak C-173/11 (Football Dataco c.s. tegen Sportradar GmbH)

Prejudiciële vragen gesteld door Court of Appeal, Engeland & wales, Verenigd Koninkrijk.

Meer over Football Dataco op IE-Forum. Opvraging en hergebruik (uploads), databankenrecht en IPR. De Conclusie van de Advocaat-Generaal:

1) Wanneer een partij gegevens van een databank die beschermd wordt door een recht sui generis ingevolge richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, uploadt op de webserver van die partij in lidstaat A en deze webserver in reactie op een verzoek van een gebruiker in lidstaat B deze gegevens naar de computer van de gebruiker verzendt, zodat zij worden opgeslagen in het geheugen van die computer en op het computerscherm worden getoond, vormt de handeling van het verzenden een handeling van ‚hergebruik’ door die partij.

2) De door die partij verrichte handeling van hergebruik vindt dan plaats in zowel lidstaat A als lidstaat B.

Vraag:
Wanneer een partij gegevens uploadt van een door een recht sui generis ingevolge richtlijn 96/9/EG1 ("databankrichtlijn") beschermde databank op de webserver van die partij in lidstaat A en deze webserver in reactie op verzoeken van een gebruiker in lidstaat B dergelijke gegevens naar de computer van de gebruiker verzendt, zodat zij worden opgeslagen in het geheugen van die computer en op het computerscherm worden getoond,
a)    moet het verzenden van de gegevens dan worden beschouwd als "opvraging" of "hergebruik" door die partij;
b)    vindt er dan enige opvraging en/of enig hergebruik door die partij plaats:
i)    alleen in [lidstaat] A;
ii)    alleen in [lidstaat] B, of
iii)    in [lidstaat] A en [lidstaat] B?

KluwerCopyrightBlog (Football Dataco keeps the Court of Justice busy, this time with jurisdictional issues)

IEF 11411

Domeinnaam, adwords en grouponactie gericht op Nederland

Rechtbank Breda 6 juni 2012, HA ZA 11-1374 (Oishii tegen Oishii Gastro Events BVBA)

Uitspraak ingezonden door Marieke Coumans en Elise Menkhorst, De Gier|Stam & Advocaten. Mede ingezonden door Edwin Jacobs, time.lex.

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. AdWords en Groupon reclame-uitingen. Handelsnaamrecht. Uitgebreide bevoegdheidsoverwegingen waarna de rechtbank zich onbevoegd verklaart.

Oishii exploiteert een restaurant in Breda en is houdster van woord- en beeldmerken. OGE exploiteert een restaurant te Aken (Duitsland) en Hasselt (België) en is houdster van de domeinnaam oishii.be.

De merkinbreuk strekt zich, aldus eiser, in elk geval via Internet, mede uit tot het arrondissement van de Rechtbank Breda waarin Oishii is gevestigd. OGE vordert in een incidentele vordering de onbevoegdheidsverklaring van de Rechtbank (4.6 lid 1 BVIE), omdat er geen enkel aanknopingspunt is voor de bevoegdheid van deze rechtbank.

Als uitgangspunt geldt dat het gebruik van een teken op een website niet reeds in ieder land waarin dat merk beschermd is een onrechtmatige daad oplevert op de grond dat de website vanuit dat land raadpleegbaar is. De website moet blijkens haar inrichting mede gericht zijn op potentiële deelnemers in Nederland, dat is afhankelijk van de omstandigheden, zoals TLD, de taal of taalkeuze en verwijzingen naar bepaalde landen (met verwijzing naar Vitra/Classic Design, IEF 5925)

Aangezien oishii.be linkt naar de vestiging te Aken, oishiihasselt.be linkt naar de vestiging in Hasselt en niet alleen het woord "Hasselt", maar ook de TLD .be getuigt dat de site zich richt tot het Belgische publiek. De site is daarbij in het Engels, omdat de bestuurder de Nederlandse taal niet machtig is. De OGE-Grouponactie was gericht op het publiek in de Euregio Maas-Rijn en niet op heel Nederland. Zelfs de "Deal van de dag voor de stad Maastricht" was gericht op publiek in Limburg, maar niet gericht op heel Nederland.

De aangehaalde Kösebasi (IEF 9731) en Gaastra(IEF 10014)-zaken zijn niet toepasbaar, omdat de gedaagde partijen zich niet in het buitenland bevonden en het ging om .nl-sites. Er is geen ruimte voor analoge toepassing van het Reinwaterarrest, omdat via artikel 71 lid 1 EEX-Verordening het lidstaten onverlet laat voor bijzondere onderwerpen de bevoegdheid te regelen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en veroordeelt eiser in de kosten ex 1019h Rv.

 

5.5. Dat bij een zoekopdracht naar het woord OISHII op google.nl als resultaat eerst www.oishii.be en www.oishii.de verschijnt en daarna www.oishiirestaurant.nl is het gevolg van de inkoop door OGE van de Google Adwords "Oishii" en "Hasselt". Dit is echter niet een aanwijzing dat OGE zich specifiek op Nederland richt, aangezien beide websites linken naar de Duitse vestiging van OGE in Aken. Bovendien heeft OGE toegelicht dat zij de genoemde Adwords niet specifiek voor Nederland, maar voor geheel het Google-domein heeft gekocht. Dat zoeken op de termen OISHII en HASSELT via google.nl als eerste resultaat oplevert www.oishiihasselt.be, is niet relevant voor eventuele merkinbreuk in Nederland, aangezien door de zoekopdracht met het woord HASSELT verwarring met de vestiging van Oishii in Nederland is uitgesloten en dit zoekresultaat een website oplevert die is gericht op de Belgische markt.

Op andere blogs:
De Gier|Stam advocaten (de eiser is gevestigd in Nederland en de gedaagde in België. Welke rechter is bevoegd?)

IEF 11380

Geen passende executievervangende zekerheden voorhanden

Beschikking Rechtbank Amsterdam 13 oktober 2011, LJN BW7221 ([A] Shipping c.s. tegen OY [B])

Executie van een octrooirechtelijk Fins vonnis. betreffende tussendeks vervoer per schip. Beslagen.

[A] is in een Fins vonnis van de Rechtbank van Helsinki veroordeeld tot betaling aan [B] van ruim €3 miljoen wegens octrooiinbreuk op een aan [B] toebehorend Fins octrooi op een bepaalde wijze van tussendeks vervoer per schip. In juni 2011 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam aan [B] het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard ex art. 38 EEX. In juli 2011 zijn er ten laste van [A] conservatoire beslagen gelegd ex art. 47 lid 2 EEX.

De geëxecuteerde verzoekt (a) de verklaring van uitvoerbaarheid in te trekken, (b) de uitspraak aan te houden hangende het Fins hoger beroep en (c) de executant zekerheid te laten stellen. De slotsom is dat er geen passende executievervangende zekerheden voor [B] voorhanden zijn en dat het belang van [A] bij opschorting c.q. schorsing van de executie niet opweegt tegen het belang van [B] bij het voortgaan van de executie. De rechtbank wijst de verzoeken af.

 

4.6.4.  [B] daarentegen moet worden geacht een voldoende groot belang te hebben bij het wél kunnen executeren van het Vonnis.

Anders dan in de stellingen van [A] ligt besloten, acht de rechtbank zich niet bevoegd om het spoedeisend belang bij executie aan de zijde van [B] te beoordelen. Zoals [B] terecht heeft aangevoerd, is er geen grond voor zo’n beoordeling in de situatie dat de rechter een verklaring van uitvoerbaarheid heeft afgegeven. [A] heeft in dit verband nog gewezen op randnummer 164 van het rapport van prof. [C] bij het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007, maar zulks kan [A] niet baten. Lezing van dat rapport leert immers dat ook [C] van mening is dat er voor de beoordeling van het spoedeisend belang aan de zijde van de crediteur geen plaats meer is indien er eenmaal – zoals in casu ook is gebeurd – een verklaring van uitvoerbaarheid is afgegeven en er vervolgens bewarende maatregelen worden genomen.

Voorts laat de rechtbank de door [A] geuite twijfel aan de zuiverheid van de motieven van [B] in het midden; [B] heeft immers een titel op basis waarvan zij tot executie mag overgaan, waarmee de vraag naar de motieven van [B] irrelevant is geworden. Daarbij komt bovendien nog, zoals reeds overwogen, dat de huidige zekerheid voor [B] onvoldoende is om voldoening van het aan haar verschuldigde te waarborgen.

4.6.5.  De slotsom is dat er geen passende executievervangende zekerheden voor [B] voorhanden zijn en dat het belang van [A] bij opschorting c.q. schorsing van de executie niet opweegt tegen het belang van [B] bij het voortgaan van de executie.

Het verzoek tot het opleggen van zekerheidsstelling

4.8.  [A] verzoekt dat aan het verlof tot tenuitvoerlegging wordt verbonden de voorwaarde dat door [B] zekerheid wordt gesteld (artikel 46 lid 3 EEX-Vo). [A] heeft dit verzoek echter in het geheel niet onderbouwd. Dat er sprake is van een zodanig hoog restitutierisico dat, na afweging van de betrokken belangen, zekerheidsstelling door [B] in de rede ligt, is ook overigens niet gebleken. De conclusie is dat het verzoek tot het opleggen van zekerheidsstelling zal worden afgewezen.

Afbeelding gelinkt van CartinaFinland.fi

IEF 10931

Dagvaarding aan het kantooradres van SIDN

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 februari 2012, LJN BV6163 (advocatenmaatschap tegen Micha Kat en Stichting Klokkenluideronline.nl)

Procesrecht. Domeinnaam. SIDN-kantoor als kantooradres is mogelijk, maar niet vanwege de inhoud. Geen verstek verleend. Betekening in het buitenland.

Dagvaarden van een buitenlandse domeinnaamhouder vanwege (mogelijke) onrechtmatige publicaties op zijn website www.klokkenluideronline.nl. Op grond van de algemene voorwaarden van SIDN aanvaardt een aanvrager dat dagvaardingen e.d. rechtsgeldig op het kantooradres van SIDN betekend kan worden. Echter slechts inzake het abonnement of domeinnaam, en in dit geval gaat het om hetgeen onder die domeinnaam wordt geopenbaard. Tevens is de dagvaardingstermijn met één dag te kort (119 Rv).

Dat gedaagde weet heeft van de dagvaarding, zo volgt uit een email aan de rechtbank verstuurd, doet hier niet aan af. De zaak wordt aangehouden en Micha Kat, woonachtige te Laos, wordt via artikel 55 Rv opgeroepen.

1.2. Over de vraag of tegen de niet verschenen gedaagden verstek kan worden verleend wordt het volgende overwogen. Gedaagde sub 1 is houder van de domeinnaam klokkenluideronline.nl. Deze domeinnaam staat geregistreerd bij SIDN. In de algemene voorwaarden van SIDN (artikel 1.1 versie 17 maart 2010) is onder meer het volgende opgenomen:
Een aanvrager die buiten Nederland is gevestigd aanvaardt dat het kantooradres van SIDN door SIDN en derden rechtsgeldig gebruikt kan worden om dagvaardingen en andere exploten met betrekking tot het abonnement of de domeinnaam aan de houder uit te brengen.
Op grond van deze bepaling hebben eisers gedaagden gedagvaard op het kantooradres van SIDN. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op deze grond geen verstek kan worden verleend. De vorderingen die in dit geding zijn ingesteld zien immers niet op het abonnement of de domeinnaam, doch op hetgeen onder die domeinnaam op het internet door gedaagden wordt geopenbaard.

Termijn
1.3.    Bovendien is de juiste termijn van dagvaarden niet in acht genomen. Bij het vaststellen van die termijn, die volgens de wet tenminsteéén week bedraagt, dienen immers de dag waarop het exploot is uitgebracht en de dag waartegen is gedagvaard, niet te worden meegerekend (zie artikel 119 Rv). De termijn die in dit geval in acht is genomen, is derhalve één dag te kort.


Dagvaarding over de grens

1.6.    Ten aanzien van gedaagde sub 1, die in het buitenland woonachtig is, dienen eisers de weg te volgen van artikel 55 Rv. Indien niet de juiste oproepingstermijn in acht kan worden genomen, geldt dit vonnis als een beschikking van de voorzieningenrechter in de zin van artikel 117 Rv, inhoudende dat de termijn wordt verkort tot ten minste tien dagen. Ten aanzien van gedaagde sub 2 geldt dat zij blijkens de dagvaarding statutair gevestigd is te Amsterdam. Op grond van artikel 50 Rv dient het exploot echter te worden betekend aan het kantooradres of aan het adres van een bestuurder. De betekening van het exploot van oproeping kan ten aanzien van gedaagde sub 2 dan ook op dezelfde wijze geschieden als aan gedaagde sub 1. Blijkens artikel 117 Rv kan de voorzieningenrechter aan verkorting van de betekeningstermijn voorwaarden verbinden. De voorwaarden die in de onderhavige zaak zullen worden gesteld zijn de volgende. Eisers dienen gedaagden tevens op te roepen voor deze zitting door middel van het van gedaagde sub 1 bekende e-mailadres [e-mailadres] en door middel van het zenden van een aangetekend poststuk naar het van gedaagde sub 1 bekende adres in Laos. Het verzenden van de e-mail en het poststuk moeten plaatsvinden uiterlijk tien dagen voor de datum waarop de behandeling wordt voortgezet.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).
Op andere blogs:
DomJur