DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 9859

Wachtkamergelden

HvJ EG, 29 juni 2011, zaak C-135/10, concl. A-G Trstenjak  (SCF Consorzio Fonografici tegen Marco Del Corso)

Prejudiciële vragen Corte di Appello di Torino, Italië. Auteursrecht. Naburige rechten. Openbaarmaking radio-uitzendingen in wachtkamer van tandartsenpraktijk. Uitleg van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ of 'beschikbaarstellen aan het publiek'. A-G concludeert dat ook een tandarts die in zijn wachtkamer de radio plaatst en een radio-uitzending hoorbaar maakt, een passende vergoeding dient te betalen voor de publieke mededeling. Genoemde verdragen zijn niet rechtstreeks van toepassing.

Prejudiciële vragen:
1. Zijn de Conventie van Rome inzake naburige rechten van 26 oktober 1961, de TRIPs-overeenkomst (Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) en het WIPO-verdrag (World Intellectual Property Organization) inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) rechtstreeks toepasselijk in de communautaire rechtsorde?
2. Werken de voornoemde regelingen van eenvormig internationaal recht eveneens rechtstreeks tussen particulieren?
3. Komt het begrip "mededeling aan het publiek" in de aangehaalde internationale verdragen overeen met het communautaire begrip in de richtlijnen [92/100/EG]1 en 2001/29/EG2? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke bron heeft voorrang?
4. Vormt de kosteloze uitzending van fonogrammen in besloten tandartspraktijken waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze onafhankelijk van hun wil genieten, een "mededeling aan het publiek" of "beschikbaarstelling voor het publiek" in de zin van artikel 3, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG?
5. Hebben producenten van fonogrammen op grond van deze uitzending recht op een vergoeding?

A-G concludeert als antwoord op de prejudiciële vragen (Nederlandse taalversie nog niet beschikbaar):

164. Aus den vorgenannten Gründen schlage ich dem Gerichtshof vor, wie folgt auf die Vorlagefragen zu antworten:

1. Art. 8 Abs. 2 der Richtlinie 92/100/EWG des Rates vom 19. November 1992 zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums bzw. der Richtlinie 2006/115/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 12. Dezember 2006 zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums (kodifizierte Fassung) sind so auszulegen, dass ein Zahnarzt, der in seinem Wartezimmer einen Radioapparat aufstellt und darüber eine Radiosendung für seine Patienten hörbar macht, verpflichtet ist, eine angemessene Vergütung für die mittelbare öffentliche Wiedergabe der Tonträger zu zahlen, die in der Radiosendung genutzt werden.

2. Nach den Maßstäben des Unionsrechts sind weder Art. 12 des Abkommens von Rom vom 15. September 1965 über den Schutz der ausübenden Künstler, der Hersteller von Tonträgern und der Sendeunternehmen noch Art. 15 des WIPO-Vertrags vom 20. September 1996 über Darbietungen und Tonträger (WPPT), noch Art. 14 des Übereinkommens über handelsbezogene Aspekte der Rechte des geistigen Eigentums (TRIPS) völkerrechtliche Vorschriften, auf die sich eine Partei in einem Rechtsstreit zwischen Privaten unmittelbar berufen kann.

Lees de conclusie hier (link).

IEF 9651

Rechtbank Amsterdam 4 mei 2011, LJN BQ4254 ([A] tegen Noordkaap TV Producties B.V. & SBS Broadcasting B.V.)

Vrijheid om te bepalen hoe...

Rechtbank Amsterdam 4 mei 2011, LJN BQ4254 ([A] tegen Noordkaap TV Producties B.V. & SBS Broadcasting B.V.)

Rechtspraak.nl: Portretrecht. Televisieuitzending niet onrechtmatig jegens hulpverlener in het alternatieve (jeugd)hulpverleningscircuit.  De uitingsvrijheid van Noordkaap c.s. omvat niet alleen de vrijheid een volgens haar bestaande misstand binnen het circuit van alternatieve (jeugd)hulpverlening in de uitzending aan de kaak te stellen, maar ook de vrijheid te bepalen op welke wijze zij dat doet(r.o.4.8). Nadat tussen [A] en “Iris” een afspraak voor een ontmoeting is gemaakt, verschijnt [B] daarbij en confronteert hij [A] op de openbare weg met de inhoud van ondermeer de chatsessies en de beelden via de webcam. Artikel 10 EVRM prevaleert boven 6:162 BW

4.6.  [A] wordt in de uitzending opgevoerd als voorbeeld van een hulpverlener uit het alternatieve hulpverleningscircuit. Daarbij wordt grensoverschrijdend gedrag van [A] jegens “Iris” in beeld gebracht. [A] wordt echter niet beschuldigd van pedofilie. Evenmin is [A] in de uitzending, anders dan hij stelt, zodanig in beeld gebracht dat hij voor het grote publiek herkenbaar was. Het overigens niet nader onderbouwde beroep van [A] op zijn portretrecht is reeds daarom ongegrond. Het verwijt van [A] aan Noordkaap c.s. dat zijn getoonde account op de website gratisadviseurs.nl en de beelden uit interviews op Youtube naar hem herleidbaar waren, legt – ook indien het juist zou zijn – onvoldoende gewicht in de schaal. Verder heeft [A] zelf op zijn voor derden toegankelijke Hyves-pagina de dag na de uitzending geschreven dat hij het onderwerp was van de uitzending. De omstandigheid dat bekend is geworden dat [A] de in de uitzending opgevoerde hulpverlener was, kan, in dat licht bezien, Noordkaap c.s. niet zonder meer worden verweten.

4.7.  Op zichzelf genomen is juist dat, zoals [A] stelt, hij door “Iris” “privé” is benaderd via zijn Hyves-pagina en niet met een hulpvraag in zijn hoedanigheid als hulpverlener. Dat blijkt ook uit de uitzending zelf en is voor het publiek van de uitzending derhalve ook duidelijk. Voor beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de uitzending is dat, anders dan [A] kennelijk meent, niet van betekenis. [A] afficheert zichzelf als hulpverlener voor ouders die betrokken zijn in geschillen met overheidsinstanties zoals bureau jeugdzorg. Dat hij in de uitzending wordt aangeduid als hulpverlener is dan ook gerechtvaardigd. In het veld dat [A] als hulpverlener betreedt zijn – per definitie – ook (de belangen van) minderjarigen betrokken. In dat licht bezien bestaat er dan ook een directe relatie tussen het in de uitzending getoonde grensoverschrijdend gedrag van [A] jegens “Iris” en zijn activiteiten als hulpverlener, ook nu er geen hulpverleningsrelatie was tussen [A] en “Iris”. 

4.8.  De uitingsvrijheid van Noordkaap c.s. omvat niet alleen de vrijheid een volgens haar bestaande misstand binnen het circuit van alternatieve (jeugd)hulpverlening in de uitzending aan de kaak te stellen, maar ook de vrijheid te bepalen op welke wijze zij dat doet. Bij de wijze van inkleding van de uitzending heeft Noordkaap er voor gekozen om [A] als geanonimiseerd voorbeeld op te voeren van een hulpverlener die actief is in het circuit van alternatieve (jeugd)hulpverlening en waar voor gewaarschuwd dient te worden. Dat is gelet op het gedrag van [A] jegens “Iris” ook gerechtvaardigd. Dat Noordkaap c.s. gebruikt heeft gemaakt van een gefingeerd personage en dat in de uitzending het seksueel geladen gedrag van [A] jegens deze 14-jarige “Iris” wordt getoond (inclusief de beelden die via de webcam van [A] zijn verkregen) en dat [A] in de uitzending met zijn grensoverschrijdend gedrag jegens “Iris” wordt geconfronteerd, maakt niet dat Noordkaap c.s. de grenzen van de jegens [A] in acht te nemen zorgvuldigheid heeft overschreden.

4.9.  Uit het voorgaande volgt dat de afweging van de wederzijdse belangen, in het kader van artikel 10 lid 2 EVRM en artikel 6:162 BW, in het voordeel van de door artikel 10 beschermde vrijheid van meningstuiting van Noordkaap c.s. uitvalt. Er is geen plaats voor het oordeel dat de uitzending, ook gelet op het belang van de bescherming van [A]s persoonlijke levenssfeer, onrechtmatig is.

4.10.  De vorderingen van [A] zullen derhalve worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 8344

De uitleg van de “scope-rule” (HR)

Hoge Raad, 13 november 2009, 08/00074, De Stichting Thuiskopie tegen NORMA & IRDA (met dank aan Dirk Visser & Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap & Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Naburige rechten. Gelijkheids- of assimilatiebeginsel. De Hoge Raad volgt de conclusie van A-G Strikwerda (IEF 8162) en vernietigt het arrest waarvan beroep (Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2007, IEF 4703). 

Inzet van deze zaak is de uitleg van de “scope-rule” of reikwijdteregel van art. 32 van de Wet op de Naburige Rechten (Wnr). Amerikaanse musici en zangers hebben, aldus de Hoge Raad, wél aanspraak op de thuiskopievergoeding audio gelden, maar zij en Amerikaanse acteurs hebben géén aanspraak op thuiskopievergoeding video.

 “De Hoge Raad verklaart voor recht dat buitenlandse uitvoerende kunstenaars wier uitvoeringen zijn opgenomen op een fonogram als bedoeld in art. 32 lid 1, onder c, in verbinding met lid 2 Wnr, aanspraak hebben op de thuiskopievergoeding.”

Lees het arrest hier of hier (LJN: BJ7327).

IEF 8269

Lachend door t Leve

Vzr. Rechtbank Maastricht, 12 oktober 2009, LJN: BK0020, Zanger tegen Platenmaatschappij.

Auteursrecht. Naburige rechten. Titelcontracten. Stukgelopen samenwerking tussen platenmaatschappij en zanger resulteert in geschil over orkestbanden. Platenmij. Kan op grnd van titelcontract en WNR orkestbanden opeisen en/of gebruik verbieden. Platenmij hoeft geen genoegen te nemen met een vergoeding, omdat orkestbanden niet zijn aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1.

Titelcontract: 4.1.1 (…) De bedingen waar het in dit geding om gaat - art. 13 “Orkestbanden” en art. 5 “Titelcontract” - geven immers de kern van de prestaties aan en zijn duidelijk en begrijpelijk geformuleerd, zodat krachtens art. 6:231 onder a BW voornoemde afdeling verdere toepassing mist. Art. 13 bepaalt dat het de artiest (gedaagde) niet is toegestaan de orkestbanden te verveelvoudigen en dat ze te allen tijde eigendom blijven van de Maatschappij (eiser 1) en steeds door haar opeisbaar zijn. De stelling van gedaagde dat de productiekosten van de orkestbanden zijn afbetaald door de verkoop van cd’s doet - ook indien juist - niet af aan het eigendomsrecht en het recht toestemming voor verder gebruik te onthouden van eiser 1, want zodanige betalingen hebben geen overgang van eigendom of andere rechten bewerkstelligd. De vordering onder 1. is dus in elk geval voor de orkestbanden van de nummers op “Lachend door ’t Leve” en “Boerum” toewijsbaar. Dit geldt slechts voor het deel van de vordering na “in het bijzonder”. In het daaraan voorafgaande deel is de gedraging waarvan een verbod wordt gevorderd (“iedere verdere inbreuk”) zo algemeen geformuleerd dat er geen dwangsom aan kan worden verbonden zonder executieproblemen uit te lokken.

Dwangsom: 4.1.2 eiser 1 heeft er recht op en belang bij het verbod van verder gebruik van haar orkestbanden door gedaagde te versterken door een dwangsom, nu gedaagde reeds - in elk geval op 30 augustus 2009 - in strijd met het verbod van eiser 1 bepaalde banden of kopieën daarvan heeft gebruikt bij een optreden. Het feit dat gedaagde inmiddels 11 nieuwe orkestbanden heeft laten vervaardigen sluit niet uit dat hij er nog steeds behoefte aan heeft bepaalde banden van eiser 1 te gebruiken. Heeft hij die behoefte, zoals hij stelt, niet dan heeft gedaagde van de veroordeling geen last.

Naburige Rechten: 4.1.3 Voorshands is aannemelijk dat niet alleen de hiervoor onder 4.1.1. genoemde twee orkestbanden maar ook de overige orkestbanden, met uitzondering van “Spring wie ‘ne knien” en “Keutel” die door gedaagde met het Merretkoer in eigen beheer zijn opgenomen en waarvan zij als producent hebben te gelden, eigendom zijn van eiser 1, althans dat eiser 1 ook ten aanzien van die overige banden het recht heeft gedaagde verder gebruik te verbieden. Deze geluidsbanden zijn te beschouwen als fonogrammen en eiser 1 (gelet op het hiervoor onder 2.2. vastgestelde feit) als producent daarvan, beide als bedoeld in art. 6 lid 1 WNR. Het uitsluitend recht om toestemming tot openbaarmaking te geven, en dus ook om deze voor de toekomst te onthouden en openbaarmaking daardoor te verbieden, komt krachtens art. 6 lid 1 eerste zin en onder a aan deze producent toe. Eiser 1 heeft dit recht uitgeoefend zoals hiervoor onder 2.3 en 2.4 is vastgesteld en gedaagde heeft haar sommatie, ten minste gedeeltelijk en tijdelijk, naast zich neergelegd. eiser 1 behoeft niet genoegen te nemen met een vergoeding als bedoeld in art. 7 lid 1 WNR. Dat artikel beoogt kennelijk een praktische regeling te bieden voor de uitzending, doorgaans over de radio, van “nummers” waarop rechten van producent of artiest rusten. Orkestbanden zijn niet aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1. Zij worden als zodanig - zonder eerste zangstem - immers in het algemeen niet verkocht. Voor de toewijsbaarheid van de vordering onder 1. wordt verder verwezen naar de overwegingen 4.1.1 (laatste twee zinnen) en 4.1.2 hierboven, die gelden ongeacht de grondslag van toewijzing.

Auteursrecht: 4.2 De vordering onder 2. is gebaseerd op schending door gedaagde van de auteursrechten van eiser 2. De arrangementen zoals opgenomen op de betreffende orkestbanden zijn scheppingen van diens geest zijn en worden beschermd door de Auteurswet, aldus eisers. In het midden kan blijven in hoeverre op de orkestbanden inderdaad (ook) auteursrechten van eiser 2 rusten die gedaagde heeft geschonden. Beoordeling van deze grondslag van de - aan de vordering onder 1. vrijwel gelijkluidende - vordering onder 2. is overbodig, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen en beslist.

Lees het vonnis hier

IEF 8162

De uitleg van de “scope-rule”

Hoge Raad, 4 september 2009, 08/00074, conclusie A-G Strikwerda in Stichting De Thuiskopie tegen Norma & IRDA (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Naburige rechten. Gelijkheids- of assimilatiebeginsel. Inzet van deze zaak is de uitleg van de “scope-rule” of reikwijdteregel van art. 32 van de Wet op de Naburige Rechten (Wnr). Meer bepaald gaat het om de vraag of Amerikaanse uitvoerende kunstenaars, nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij de Conventie van Rome maar wel bij de Conventie van Genève, aanspraak kunnen maken op de zgn. thuiskopievergoeding en om de vraag of buitenlandse (Amerikaanse) uitvoerende kunstenaars slechts met betrekking tot een door een omroeporganisatie uitgezonden “live”-uitzending”een aanspraak hebben op de thuiskopieregeling.

Het hof oordeelde eerder (Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2007, IEF 4703) dat nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij de Conventie van Rome het ervoor moet worden gehouden dat de wetgever aan Amerikaanse uitvoerende kunstenaars in beginsel geen aanspraak heeft gegeven op een thuiskopievergoeding audio op dezelfde basis als toegekend aan onderdanen van Rome-landen. M.b.t. de thuiskopievergoeding video deelde het hof het oordeel van de rechtbank dat art. 4 sub c van de Conventie van Rome uitsluitend betrekking heeft op audio-uitvoeringen die live worden uitgezonden.

De A-G strekt, heel kort, tot vernietiging van het bestreden arrest waar het het het oordeel over de thuiskopievergoeding audio en het gestelde reciprociteitsvereiste betreft:

25. (…) Uit het vorenstaande vloeit m.i. voort dat de klacht van het subonderdeel gegrond is. Volgens de bewoordingen van art. 32 lid 1 sub c jo. lid 2 Wnr worden uitvoerende kunstenaars beschermd, niet alleen als hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Rome, maar ook als hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Geneve. De uit haar bewoordingen blijkende strekking van de bepaling is niet onverenigbaar met enige kenbare bedoeling van de wetgever (de parlementaire geschiedenis zwijgt over de achtergronden van art. 32 lid 1 sub c jo. lid 2 Wnr) en treedt ook niet buiten het door de Conventie van Rome en de Conventie van Genève bepaalde verdragsrechtelijke kader van art. 32 Wnr. Art. 4 van het eerstbedoelde verdrag staat niet eraan in de weg dat de toepassingscriteria met betrekking tot de nationale regelgeving inzake de bescherming van de uitvoerende kunstenaars ruimer worden getrokken dan het artikel aangeeft, en de Conventie van Geneve, hoewel primair gericht op de bescherming van de fonogrammenproducenten, biedt in art. 7 lid 2 met zoveel woorden de mogelijkheid de door dit verdrag op zichzelf niet beschermde uitvoerende kunstenaars mee te laten delen in de bescherming van de producenten van het fonogram waarop hun uitvoering is vastgelegd.

(…) 46. kent, anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, noch art, 4 van de Conventie van Rome, noch art 32 Wnr, behoudens in het. hier niet-toepasselijke lid 4, de materiële reciprociteit als (bijkomende) voorwaarde voor nationale behandeling.

Lees de conclusie hier.

IEF 8103

Alles is voor Bassie

Rechtbank Rotterdam 5 augustus 2009, HA ZA 07-2103. Eisers tegen Adrina Produkties B.V. en Bassie Produkties B.V. (Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht en naburige rechten. Vonnis over billijke vergoeding voor acteurs uit Bassie en Adriaan series (waaronder de Baron en Handige Harry) voor exploitatie van de series op dvd en herhalingen op televisie. Terugwerkende kracht art. 45d Auteurswet en art. 4 Wet op de naburige rechten.
 
Artikel 45d Aw regelt dat de makers van een filmwerk geacht worden hun rechten te hebben overgedragen aan de producent als gevolg waarvan de producent een billijke vergoeding verschuldigd is aan de makers voor iedere vorm van exploitatie van het filmwerk. Krachtens artikel 4 WNR geldt ditzelfde ten behoeve van een uitvoerend kunstenaar, zoals de acteurs in het filmwerk. Volgens het overgangsrecht bij artikel 45d is dit artikel niet van toepassing indien met het tot stand brengen van een filmwerk een aanvang is gemaakt voor de inwerkingtreding van dat artikel, zijnde 1 augustus 1985. Volgens artikel 33 WNR komt aan artikel 4 WNR wel terugwerkende kracht toe ten aanzien van prestaties die voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet tot stand zijn gekomen (1 juli 1993) maar alleen voor zover het gedragingen betreft die plaatsvinden na die datum.

Met 5 van de 9 Bassie en Adriaan series was reeds een aanvang gemaakt vóór 1 augustus 1985. Voor zover de vorderingen zien op die series worden deze daarom afgewezen. Aan artikel 4 WNR mag dan terugwerkende kracht toekomen voor 1 juli 1993, deze terugwerkende kracht gaat niet verder dan de werking van het door dat artikel van toepassing verklaarde artikel 45d.

Ook de vorderingen die zien op de series van na 1 augustus 1985 (en voor 1 juli 1993) worden afgewezen. Artikel 45d is niet van dwingend recht; volgens de wetsgeschiedenis van artikel 45d is een eenmalige vergoeding mogelijk zolang schriftelijk expliciet is opgenomen voor welke vormen van exploitatie de vergoeding bedoeld is. Enkele acteurs hadden een overeenkomst met daarin de bepaling ‘In deze betaling zit ook het herhalings(recht), video en verkoop aan andere TV zenders van de bovengenoemde TV serie.” Hieruit blijkt volgens de rechtbank onmiskenbaar de bedoeling van partijen dat in de overeengekomen vergoeding tevens de vergoeding was verdisconteerd voor de exploitatie van de desbetreffende tv serie, de herhalingen alsmede de rechten met betrekking tot video en dat de desbetreffende acteurs afzagen van toekomstige afspraken dienaangaande. In dat geval bestaat geen recht meer op vergoeding voor die exploitatievormen en ook is er dan geen aanleiding meer de hoogte van de vergoeding nog te onderwerpen aan een rechterlijke billijkheidstoets.
 
Een redelijke uitleg van het begrip video in de overeenkomst, gesloten toen de dvd nog niet bestond, brengt mee dat daaronder thans ook de dvd is begrepen, omdat – hoewel video en dvd technisch niet hetzelfde zijn – het doel en het gebruik ervan als exploitatievormen hetzelfde en is de dvd als opvolger van de video te beschouwen.
 
Ook de vorderingen van de acteur die géén overeenkomst kon overleggen waarin een eenmalige vergoeding was opgenomen wordt afgewezen. Gelet op de omstandigheid dat op de desbetreffende serie verlies is geleden door de producenten en op het feit dat de bijdrage van de acteur minimaal was terwijl daarvoor destijds een royale vergoeding is betaald, is de rechtbank van mening dat de billijke vergoeding in dit geval op nihil gesteld moet worden.

Lees het vonnis hier.

IEF 7937

De uitvoerend kunstenaar

Rechtbank Amsterdam, 20 april 2009, LJN: BI5180, Julio Iglesias & Jungle Aire Limited C.V. tegen Sony Bmg Music Entertainment (Netherlands) B.V

Naburige rechten. Auteursrecht. Eerst even kort. In geschil is (primair) of de aan Iglesias [A] toekomende naburige rechten middels diverse overeenkomsten voor en na de inwerkingtreding van de Wnr. aan Sony BMG zijn overgedragen. Dat is niet het geval, maar met betrekking tot de exploitatierechten (2 Wnr.) concludeert de rechtbank dat uit de aard en strekking van de overeenkomsten en de door partijen in de overeenkomsten gehanteerde definities wel voortvloeit dat de gegeven licentie ziet op toekomstige (dus ook digitale) exploitatievormen. "Dat bepaalde exploitatiewijzen ten tijde van het aangaan van de diverse overeenkomsten nog niet voorzienbaar waren, laat onverlet dat partijen daarop in de overeenkomsten hebben geanticipeerd middels de hiervoor weergegeven ruime omschrijvingen.'(4.16)  

De rechtbank concludeert dat er geen overdracht is van (nieuw verworven) naburige rechten. Ten tijde van de totstandkoming van de diverse voor 1993 (inwerkingtreding Wnr) tot stand gekomen overeenkomsten kwamen de uitvoerend kunstenaar nog geen naburige rechten toe, zodat van een overdracht van die rechten geen sprake kan zijn. De na 1993 gesloten overeenkomsten leiden niet tot een ander oordeel.

De overdracht van rechten omvat blijkens artikel 9 Wnr alleen die bevoegdheden waarvan dit in de akte is vermeld, of uit de aard en strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit. De na 1993 tot stand gekomen overeenkomsten geven geen blijk van een (doordachte) overdracht van naburige rechten. De aard en strekking van die overeenkomsten impliceren evenmin een overdracht van naburige rechten. Aan het doel van de diverse overeenkomsten kan ook recht worden gedaan als een exclusieve licentie is verleend.

De aard en strekking van de overeenkomsten brengt met zich dat deze aldus moeten worden uitgelegd dat sprake is van een onbeperkte en exclusieve licentie. Die licentie ziet ook op de exploitatie van digitale exploitatiemogelijkheden. Afwijzing van de ruim geformuleerde verklaringen voor recht omtrent de mogelijkheden de diverse uitvoeringen te exploiteren. Daarvoor is te weinig gesteld. 
 
 Lees het vonnis hier

IEF 7743

Haar verzameling productomschrijvingen

De Roode Roos - De RooijRechtbank Arnhem, 25 maart 2009, HA ZA 08-1325, De Roode Roos B.V. tegen Reform- en Vitaminecentrum De Rooij B.V. (met dank aan Kees van Dijk, Van Veen Advocaten).

Auteursrecht. Databankenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Eiser de Roode Roos (orthomoleculaire voedingssupplementen) constateert dat gedaagde De Rooij foto’s en teksten toont op haar website die volgens haar identiek zijn aan de foto’s en teksten op haar eigen website. Interessant vonnis voor webwinkeliers.

Bij vonnis in kort geding (Vzr. Rechtbank Arnhem 22 mei 2008, IEF 6164) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank De Rooij veroordeeld om elk gebruik van de foto's en de teksten die zij heeft ontleend aan De Roode Roos te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter heeft deze veroordeling niet gegrond op auteursrechtinbreuk of inbreuk op een databankenrecht, maar op onrechtmatig handelen van De Rooij in de zin van artikel 6: 162 B W. De gevorderde betaling van een voorschot op schadevergoeding is afgewezen.

De bodemrechter concludeert dat er weliswaar sprake is van auteursrecht op de gegevensverzameling, maar niet van inbreuk. Geen auteursrecht op de productfoto’s en de productinformatie. Geen beschermde databank  (een investering in een webwinkel valt niet onder de doelomschrijving van de rechtbank). Wel geschriftenbescherming. Wel strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Lees het vonnis hier.

IEF 7489

Ook wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder werd beschermd

Bob Dylan Gates of Eden FalconHvJ EG, 20 januari 2009, zaak C- 240/07, Sony Music Entertainment (Germany) GmbH tegen Falcon Neue Medien Vertrieb GmbH (prejudiciële vragen Bundesgerichtshof (Duitsland))

Naburige rechten. Rechten van producenten van fonogrammen. Toepasselijkheid van de beschermingstermijn op een werk dat niet eerder was beschermd in de lidstaat waarin de bescherming wordt verzocht en waarvan de rechthebbende geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap is

Sony vordert dat Falcon het verbod wordt opgelegd, de cd’s „Bob Dylan – Blowin’ in the Wind” en „Bob Dylan – Gates of Eden” te reproduceren of te laten reproduceren en te distribueren of te laten distribueren. Falcon voert aan dat de Duitse regelgeving de rechten van een platenmaatschappij op de Bob Dylan-albums die vóór 1 januari 1966 werden opgenomen, niet beschermt.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) De beschermingstermijn die is vastgelegd in richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, is overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze richtlijn eveneens van toepassing wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder werd beschermd in de lidstaat waarin bescherming wordt gezocht.

2) Artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116 moet aldus worden uitgelegd dat de in deze richtlijn vastgelegde beschermingstermijnen van toepassing zijn wanneer het betrokken werk of voorwerp op 1 juli 1995 in ten minste één lidstaat als zodanig werd beschermd door de nationale wetgeving van deze lidstaat op het gebied van het auteursrecht of de naburige rechten en de houder van dergelijke rechten op dit werk of dit voorwerp die onderdaan is van een derde land, op die datum door deze nationale wetgeving werd beschermd.

Lees het arrest hier.

IEF 7485

De 5e volzin van artikel 45d Aw

Geqwoon Jannes - NoordkaapGerechtshof Arnhem , 6 januari 2009,  LJN: BG9938, Appellant tegen Noordkaap TV Producties B.V.

Auteursrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Billijke exploitatievergoeding voor "voice-over" ex artikel 4 Wnr juncto artikel 45d Aw. 

“8. Indien echter de gestelde mondelinge afspraak al zou vaststaan, geldt voorts het volgende. Uit de 5e volzin van artikel 45d Aw volgt dwingendrechtelijk dat afspraken ter vastlegging (of beperking of afstand) van de in dat artikel bedoelde vergoedingen schriftelijk moeten worden overeengekomen. Bij de door Noordkaap gestelde afspraak is dat niet het geval. [appellant] beroept zich dan ook terecht op strijd met deze wettelijk eis en de beschermingsdoelstelling daarvan. Ook om die reden moet aan de gestelde mondelinge afspraak worden voorbijgegaan.

9. Het ontbreken van een schriftelijke afspraak betekent niet dat de uitvoerend kunstenaar geen recht heeft op een billijke beloning, zoals Noordkaap lijkt te stellen.

12. Aangezien de hoogte van de billijke vergoeding ad € 4.000,00 door Noordkaap niet is betwist, is de vordering in zoverre toewijsbaar.

13. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen zullen grotendeels worden toegewezen als hiervoor vermeld. Noordkaap zal voorts als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties. (…) Uit artikel 1019 Rv blijkt dat deze bepalingen ook gelden voor de handhaving van naburige rechten als de onderhavige. (…) Evenwel dienen de gevorderde kosten wel zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (…) De kosten van het appel heeft [appellant] daarentegen niet opgegeven en gespecificeerd, zodat de eis in zoverre niet wordt gevolgd en de gebruikelijke veroordeling tot betaling van verschotten en het geliquideerd salaris van de advocaat (1 1/2 punt in tarief I) zal worden uitgesproken.”

Lees het arrest hier.