DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 15599

Bewijsopdracht naamsvermelding en gestelde overdracht auteursrecht Citymarketing plannen

Rechtbank Rotterdam 23 december 2015, IEF 15599; ECLI:NL:RBROT:2015:9825 (Citymarketing plannen)
Auteursrecht. Beëindiging samenwerking. Eiseres claimt het auteursrecht op diverse plannen en teksten voor websites en dergelijke als vervaardigd ten behoeve van klanten van Interlynx, waaronder strategische communicatieplannen en Marketingstrategie en citymarketing Brielle. Op grond van artikel 8 stelt gedaagde Interlynx dat zij als maker is vermeld, dat zou zijn omdat het bedrijfsbelang dat voorop stelde, zo reageert eiser. Bewijsopdracht met betrekking tot naamsvermelding als maker respectievelijk gestelde overdracht auteursrechten.

3.2.5. [eiseres] is auteursrechthebbende op de door haar in het kader van de samenwerking geproduceerde stukken/documenten/publicaties/(concept)formules en bestanden als weergegeven in nummer 22 van de dagvaarding. Interlynx c.s. maakt zonder toestemming van [eiseres] gebruik van deze bestanden, zodat [eiseres] c.s. een verbod vordert van Interlynx c.s. om gebruik te maken van deze bestanden.

3.3.6. (...) [eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van Interlynx werkzaamheden uitgevoerd met betrekking tot de betreffende bestanden en formules. Het auteursrecht van elke opdracht die door Interlynx is uitgevoerd, wordt na betaling van de factuur door de opdrachtgever aan de opdrachtgever overgedragen.

auteursrecht
5.25. [eiseres] c.s. claimt het auteursrecht op diverse plannen en teksten voor websites en dergelijke als vervaardigd ten behoeve van klanten van Interlynx. Ter nadere onderbouwing van het door haar gestelde auteursrecht heeft zij bescheiden in het geding gebracht bestaande uit e-mailberichten waaruit kan worden opgemaakt dat [eiseres] zich bezig hield met het opstellen van diverse communicatieplannen ten behoeve van opdrachtgevers, zoals bijvoorbeeld het ‘Strategisch communicatieplan’, ‘Gemeente Brielle’/PVA citymarketing Brielle, het ‘Strategisch Communicatieplan Secretarion 2010-2013’, het ‘Strategisch Marketingplan Arbo Resources’ en het ‘Marketingstrategie 12 Learn’.
Interlynx c.s. heeft niet betwist dat [eiseres] de auteur is van deze plannen. Wel heeft zij betwist dat dit betekent dat het auteursrecht aan [eiseres] toekomt. De auteursrechten ter zake zijn – naar zij stelt – steeds door Interlynx overgedragen aan de opdrachtgevers in gesprekken waarbij [eiseres] aanwezig was, zodat de vordering jegens Interlynx c.s. geen doel kan treffen. Interlynx c.s. heeft voorts in het kader van artikel 8 Auteurswet (Aw) nog gesteld dat Interlynx de genoemde bestanden en formules als van haar afkomstig openbaar heeft gemaakt en [eiseres] ook niet als maker is vermeld, maar Interlynx, en gepersisteerd bij haar stelling dat de auteursrechten zijn overgedragen aan de klanten. [eiseres] c.s. heeft in reactie hierop erkend dat soms Interlynx als maker staat vermeld, omdat zij het bedrijfsbelang voorop stelde, maar ontkend te hebben ingestemd met overdracht van rechten aan de klanten, met uitzondering van Brielle. Tegen gebruik door klanten stelt zij geen bezwaar te maken, enkel tegen het gebruik van haar formules en concepten door [gedaagde] /Interlynx.

5.28. Nu [eiseres] c.s. zich op het auteursrecht beroept van deze stukken en dit gemotiveerd door Interlynx c.s. is betwist, zal [eiseres] c.s. in de gelegenheid worden gesteld nader bewijs te leveren van haar makerschap / naamsvermelding op de litigieuze stukken.

6.6. laat Interlynx c.s. toe tot het bewijs van de door haar gestelde overdracht van auteursrechten op de litigieuze stukken aan de betreffende klanten;

IEF 15577

Dagboeken Anne Frank mochten worden gekopieerd voor wetenschappelijk onderzoek KNAW

Rechtbank Amsterdam 23 december 2015, IEF 15577; ECLI:NL:RBAMS:2015:9312 (Anne Frank-Fonds tegen Anne Frank Stichting en KNAW)
Auteursrecht. Botsende grondrechten. Vrijheid van wetenschap: Maatschappelijk belang bestrijding van discriminatie en revisionisme. Het Anne Frank Fonds uit Basel had de rechter verzocht om het kopiëren en publiceren van de manuscripten van de dagboeken te verbieden. Dat deed het Fonds nadat het vernam dat de Amsterdamse Anne Frank Stichting voornemens was in samenwerking met de KNAW de manuscripten van de dagboeken integraal te publiceren. Het Fonds beschikt over de auteursrechten van alle werken van Anne Frank en vindt dat de Stichting daarop inbreuk maakt, door zonder toestemming van het Fonds de teksten te kopiëren voor wetenschappelijk onderzoek en deze na afronding van het onderzoek te publiceren.

Volgens de Stichting is een uitvoerige analyse van Anne Frank als schrijfster van groot historisch en maatschappelijk belang. Toewijzing van de vordering van het Fonds zou een aanzienlijke beperking zijn op de grondrechten van de Stichting en niet in verhouding staan tot het zuiver formele belang van het Fonds op handhaving van het auteursrecht. In beginsel sprake van inbreuk door vervaardigen van XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld, maar de grondrechten van vrijheid van wetenschappelijk onderzoek prevaleert, nu de inbreuk slechts minimale impact heeft

2.1. Het Fonds is een stichting naar Zwitsers recht. Het is in 1963 opgericht door de vader van Anne Frank, Otto Heinrich Frank (hierna: Otto Frank). Het Fonds heeft tot doel om een sociale en culturele rol te spelen in de geest van Anne Frank. Bij testament van 15 december 1978 heeft Otto Frank het Fonds aangewezen als zijn enig erfgenaam. Otto Frank is in 1980 overleden. Door de aanwijzing tot enig erfgenaam is het Fonds rechthebbende geworden op alle aan Otto Frank toekomende auteursrechten op de werken van Anne Frank. De fysieke werken van Anne Frank zijn door Otto Frank nagelaten aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (later genaamd en hierna aangeduid als: het NIOD), thans onderdeel van de KNAW.

2.2. De Stichting houdt het zogenaamde Anne Frank Huis aan de Prinsengracht 263 te Amsterdam in stand en draagt de idealen uit die nagelaten zijn via het dagboek van Anne Frank.

4.8.3. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit 4.6 tot 4.7.4 volgt dat in beginsel inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van het Fonds door het vervaardigen van een XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld. Beoordeeld moet dan ook worden of in de omstandigheden van dit geval toch aanleiding bestaat de vorderingen van het Fonds niet toe te wijzen omdat daarbij, gelet op het beginsel van proportionaliteit, te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
Allereerst wordt geconstateerd dat het door de Stichting uitgebreid onderbouwde maatschappelijke belang van het onderzoek door Huijgens ING niet is weersproken door het Fonds. Voor zover het Fonds met de verwijzing naar het door hem inmiddels opgestarte onderzoek beoogd heeft te stellen dat het door de Stichting opgedragen onderzoek door Huijgens ING aan betekenis zou verliezen, wordt het daarin niet gevolgd. Juist de tussen partijen ontstane discussie omtrent de insteek van het onderzoek en de aspecten waarop de nadruk zou moeten liggen, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door meerdere partijen, waarbij ruimte moet bestaan om diverse hypotheses op validiteit te onderzoeken.
Het spreekt voor zich dat het voor gedegen tekstueel wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk is dat de onderzoekers de beschikking moeten kunnen hebben over enkele exemplaren van de te onderzoeken teksten. Zonder deze verveelvoudigingen kan immers geen kennis worden genomen van het bronmateriaal en wordt onderzoek feitelijk onmogelijk. Het door Huijgens ING geproduceerde XML-TEI-bestand valt daar binnen. Immers, dit bestand is gecreëerd – zo heeft de Stichting c.s. onbetwist naar voren gebracht – met het uitsluitende doel om het wetenschappelijk onderzoek te kunnen uitvoeren.
Tegen deze achtergrond mag van het Fonds als eiser worden verwacht, dat het – tegenover het gemotiveerde verweer van de Stichting c.s. – op het concrete geval betrekking hebbende omstandigheden naar voren brengt die rechtvaardigen dat zijn auteursrecht niet hoeft te wijken voor de hiervoor omschreven vrijheid van wetenschap. Dat heeft het echter niet gedaan. Het Fonds heeft er slechts in algemene zin op gewezen dat het niet alles hoeft te dulden wat er met de teksten gebeurt. Voor zover het Fonds zich daarmee zeggenschap probeert toe te eigenen over welk onderzoek wel en welk onderzoek niet zou mogen plaatsvinden, is dat geen recht dat door het auteursrecht wordt beschermd.
Vast staat voorts dat de inbreuk op het auteursrecht van het Fonds waarvan bij dit onderzoek sprake is, niet verder strekt dan het ter beschikking stellen van slechts enkele verveelvoudigingen van de werken, die slechts ter beschikking staan van een beperkt aantal direct met het onderzoek belaste onderzoekers. De inbreuk op het auteursrecht heeft daarmee slechts minimale impact.
Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat handhaving van het auteursrecht door het Fonds, afstuit op het grondrecht van de Stichting c.s. op haar vrijheid van wetenschap.

4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stuit de handhaving van de auteursrechten van het Fonds af op de vrijheid van wetenschap en zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat er een reële dreiging is dat de Stichting c.s. in de toekomst het auteursrecht van het Fonds zal schenden. Daarbij komt dat de vorderingen van het Fonds zeer ruim zijn geformuleerd, terwijl – zoals hiervoor is gebleken – steeds in het concrete geval een afweging van grondrechten zal moeten plaatsvinden. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 15414

Buitengerechtelijke ontbinding uitgeefovereenkomst toch niet rechtsgeldig

Hof Amsterdam 3 november 2015, IEF 15414, ECLI:NL:GHAMS:2015:4503 (Emryss tegen Vermeulen)
Uitspraak mede ingezonden door Hans Bousie, bureau Brandeis. Contractenrecht. Auteursrecht. Zie eerder het tussen- [IEF 11860], eind- [IEF 12919] en herstelvonnis [IEF 13167], waarin Emryss was veroordeeld om auteursrechtinbreuk op Vermeulens werk door het ongewijzigd herdrukken van werken te staken. De uitgeefovereenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden waren met terugwerkende kracht. Het verbod strekte niet uit tot de boeken gedrukt tijdens de overeenkomst. Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen tot het gestaakt houden van verveelvoudiging, doen van opgave, afgifte van voorraad en schadevergoedingen alsnog te worden afgewezen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het in 2.11 omschreven doel: [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd.

2.11 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat partijen nog geen overeenstemming hadden over de omvang en wijze van uitgeven van het werk. Dat [X] afgezien daarvan het vertrouwen mocht koesteren dat desondanks een uitgeefovereenkomst tot stand is gekomen dan wel tot stand zou komen, op het moment dat [geïntimeerde] de onderhandelingen afbrak en zich tot [Z] wendde, vindt onvoldoende steun in het feitenmateriaal. Het stond [geïntimeerde] dus op zichzelf vrij die onderhandelingen af te breken. Dit neemt niet weg dat het afbreken van de onderhandelingen tot aansprakelijkheid kan leiden indien [X] op verzoek en/of met medeweten van [geïntimeerde] substantiële kosten heeft gemaakt die door het afbreken van de onderhandelingen nodeloos zijn gebleken, terwijl [geïntimeerde] daarvan heeft geprofiteerd bij het (doen) uitgeven van [Y], en deze kosten niet (deels) vergoed. De stelling van [X] dat zo’n situatie zich hier voordoet, onder verwijzing naar met name de e-mailwisseling tussen [F] en [geïntimeerde] , is door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de vergoedingsplicht niet op zou gaan omdat tussen partijen een - aan [X] verwijtbare - vertrouwensbreuk is ontstaan, is door [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht. Het voorgaande heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] de door [X] geleden schade (deels) dient te vergoeden. Nu de omvang van deze schade eenvoudig moet kunnen worden begroot zal het hof hiertoe in de onderhavige procedure overgaan en niet verwijzen naar de schadestaat. [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd. In zoverre slaagt de twee principale grief.

 


2.24
De vorderingen van [geïntimeerde]:
Vordering A
Hiervoor overwoog het hof dat de grondslag van de primaire (conventionele) vordering onder A van [geïntimeerde] ondeugdelijk is. Daarom moeten alsnog de subsidiaire, meer subsidiaire en meer meer subsidiaire vorderingen onder A aan de orde komen.
Subsidiair vordert [geïntimeerde] dat het hof alsnog zal vaststellen dat alle uitgeefovereenkomsten zijn ontbonden, en meer subsidiair dat het hof de uitgeefovereenkomsten zal ontbinden. Nu het hof eerder heeft overwogen dat een grond voor ontbinding ontbreekt, ontbreekt ook voor de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen een deugdelijke grondslag en delen deze het lot van de primaire vordering onder A. Voor zover [geïntimeerde] bedoelt andere verwijten aan zijn subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ten grondslag te leggen dan die waarop de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 is gebaseerd, heeft hij onvoldoende kenbaar en duidelijk aangegeven dat hij deze (in een andere context aangevoerde grotendeels betwiste) verwijten mede ziet als ontbindingsgrond.
Meer meer subsidiair vordert [geïntimeerde] onder A dat het hof voor recht zal verklaren dat per 28 februari 2011 zijn geëindigd door opzegging de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot: (a) het Engelstalige werk Concordant (naar het hof begrijpt het werk ‘Concordant Materia Medica’ als genoemd onder b bij vordering 1 [X] ; hierna: het Engelstalige werk Concordant Materia Medica);
( b) het Duitstalige werk Konkordanz (naar het hof begrijpt het werk ‘Konkordanz (Duitse vertaling 2000)’ als genoemd onder g bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Konkordanz); en
( c) het Duitstalige werk Synoptische (naar het hof begrijpt het werk ‘Synoptic Materia Medica II (Duitse vertaling 1998)’ als genoemd onder f bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II).
Bij brief van 27 januari 2011 heeft [geïntimeerde] de uitgeefovereenkomst ten aanzien van bedoelde werken opgezegd op de voet van artikel 15 lid 1 sub d van het contract, voor het geval de eerdere ontbinding geen doel zou treffen. Nu [X] deze opzegging onvoldoende heeft bestreden, kan de meer meer subsidiaire vordering A van [geïntimeerde] alsnog worden toegewezen.
Vordering B
De rechtbank heeft vordering B van [geïntimeerde] aldus toegewezen dat zij voor recht heeft verklaard dat [X] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Nu gesteld noch gebleken is dat [X] de beëindiging van de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II, niet per 28 februari 2011 niet heeft gerespecteerd, heeft zij in ieder geval in zoverre niet onrechtmatig gehandeld. Verder brengt het gegeven dat de overige uitgeefovereenkomsten niet (rechtsgeldig buitengerechtelijk) zijn ontbonden, met zich dat [X] door voortzetting van de exploitatie uit hoofde van deze overige uitgeefovereenkomsten, evenmin onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover [geïntimeerde] stelt dat [X] anderszins inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht, heeft hij zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Ter motivering van deze beslissing wordt verwezen naar de overwegingen hieromtrent door de rechtbank (rechtsoverweging 2.10 eindvonnis), waarmee het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt. Vordering B zal dan ook worden afgewezen.
Vordering C
Tegen de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat het exclusieve distributierecht op de werken van [geïntimeerde] door [X] en/of [appellant sub 2] niet rechtsgeldig aan een of meerdere derden is overgedragen, is niet gegriefd. Deze afwijzing zal derhalve in stand worden gelaten.
Vorderingen D-H
De rechtbank heeft toegewezen de vorderingen D-H, die - kort gezegd - strekken tot (D) het staken en gestaakt houden van iedere verdere openbaarmaking en verveelvoudiging van werken van [geïntimeerde] ; (E) het doen van opgave met betrekking tot de exploitatie door [X] van de werken van [geïntimeerde] na 30 maart 2010; (F) afgifte aan [geïntimeerde] van de voorraad werken van [geïntimeerde] van na 30 maart 2010; (G) vergoeding van de schade nader op te maken bij staat geleden in verband met de exploitatie van werken van [geïntimeerde] door [X] na 30 maart 2010; (H) vergoeding van de beslag- en buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] (rechtsoverwegingen 3.4-3.8 eindvonnis). Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen D-H alsnog te worden afgewezen. Overigens is vordering F in hoger beroep ingetrokken.
Vordering J
De vordering tot medewerking aan afgifte van (een deel van) de beslagen bescheiden is door de rechtbank afgewezen. Hierboven heeft het hof overwogen dat deze vordering deels zal worden toegewezen.
2.25
De vorderingen van [X]:
Vordering 1
Vordering 1 strekt tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de uitleenovereenkomsten met betrekking tot bepaalde werken in stand blijven en een gebod aan [geïntimeerde] tot nakoming van de overeenkomsten op straffe van een dwangsom. Nu de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II per 28 februari 2011 zijn beëindigd, maar de overige uitgeefovereenkomsten zijn blijven voortbestaan, zal vordering 1 in zoverre worden toegewezen.
Nu vordering 1 gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de (subsidiaire) vordering 11 tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, worden afgewezen.
Vorderingen 2 en 3
Ter zitting heeft [X] haar gewijzigde vorderingen 2 en 3 ingetrokken. Deze vorderingen behoeven derhalve geen bespreking.
Vordering 4
Deze vordering betreft een rectificatie door [geïntimeerde] aan degenen die hij heeft laten weten dat de licentieovereenkomsten tussen hem en [X] zijn geëindigd. Nu de licentieovereenkomsten grotendeels blijven voortbestaan, zal de vordering als in het dictum van het eindarrest te melden worden toegewezen.
Vordering 5
Deze vordering betreft toekenning van een vergoeding in verband met de schade die [X] stelt te hebben geleden doordat [geïntimeerde] primair zijn verplichtingen ten aanzien van [Y] niet is nagekomen en subsidiair is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken, op te maken bij staat.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen verwerpt het hof de primaire grondslag van de vordering maar honoreert de subsidiair grondslag. Het hof verwijst niet naar de schadestaat maar stelt [X] in de gelegenheid zich over de omvang van haar schade uit te laten, waarna [geïntimeerde] hierop bij antwoordakte zal mogen reageren.
Vordering 7
De vordering tot een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van € 100.000,=, is door de rechtbank toegewezen. Hierboven blijkt dat het hof tot een gelijke beslissing komt.
Vordering 8
Tegen afwijzing van de vordering tot afgifte door [geïntimeerde] van bepaalde uitgave-overeenkomsten, heeft [X] geen grief gericht, zodat deze afwijzing zal worden gehandhaafd.
Vordering 9
De vordering tot opheffing van de conservatoire derdenbeslagen zal worden afgewezen, nu de beslagen van rechtswege zullen vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft (artikel 704 lid 2 Rv) en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing. Voor zover het bewijsbeslag de bescheiden heeft getroffen ter zake waarvan [X] en [appellant sub 2] tot afgifte (van afschriften) zullen worden veroordeeld (zie rechtsoverweging 2.21), dient het beslag te blijven liggen (ook nadat het eindarrest kracht van gewijsde heeft). In zoverre wordt de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag afgewezen. Voor zover het bewijsbeslag andere bescheiden heeft getroffen, wordt het evenzeer afgewezen nu het beslag van rechtswege zal vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing.
Vordering 10
Het gevorderde verbod aan [geïntimeerde] om enig beslag te doen leggen ten laste van [X] en [appellant sub 2] zal worden afgewezen, nu zij onvoldoende hebben gesteld voor deze aanzienlijke inperking van de rechten van [geïntimeerde] .
2.26
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
IEF 15412

Exclusief auteursrecht en uitingvrijheid geven niet het recht om een werk tegen afspraken in te openbaren

Hof Amsterdam 10 november 2015, IEF 15412 (Van Oorschot tegen Nedederlandse Loodsencorporatie)
Uitspraak ingezonden door Arjan Kleinhout, De Brauw Blackstone Westbroek en Paul Tjiam, Simmons & Simmons. Mediarecht. Auteursrecht. Nederlandse Loodsencorporatie heeft Van Oorschot opdracht gegeven tot het schrijven van het jubileumboek. In het kader van deze opdracht heeft Van Oorschot verschillende loodsen geïnterviewd en geportretteerd. Het boek voldeed niet aan de verwachtingen van De Nederlandse Loodsencorporatie en de opdracht is voortijdig beëindigd. Van Oorschot wil het boek zelf publiceren en beroept zich op het auteursrecht en zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Het Hof oordeelt dat met de voorzieningenrechter [IEF 13162] dat ook een exclusief auteursrecht niet het recht geeft om een werk te openbaren als gemaakte afspraken daardoor worden geschonden. Hetzelfde geldt voor het beroep op vrijheid van meningsuiting. Volgens het Hof gaat de door dit grondrecht gewaarborgde vrijheid niet zo ver dat deze in omstandigheden als de onderhavige de schending van gemaakte afspraken en/of gewekte verwachtingen rechtvaardigt. Het hof oordeelt dat Van Oorschot de interviews met en de portretten van de Loodsen op geen enkele wijze mag verveelvoudigen, verspreiden of openbaren.

 3.5.3. In het licht van het voorgaande moet worden aangenomen dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten die strekt tot het door Van Oorschot samenstellen van een jubileumboek. Dit brengt mee dat Nederlandse Loodsencorporatie in beginsel gerechtigd was de overeenkomst met Van Oorschot op te zeggen en te besluiten het boek niet uit te brengen, om dat deze door haar ongeschikt werd geacht voor het daarmee beoogde doel. Van feiten of omstandigheden die dit anders maken, dan wel die tot het oordeel leiden dat Van Oorschot gerechtigd is om het in opdracht en op kosten van Nederladnse Loodsencorporatie gemaakt boek zelf uit te geven is onvoldoende gebleken. De enkele omstandigheden dat Van Oorschot met een idee voor het boek is gekomen, een wetenschappelijke achtergrond heeft en naar hij stelt, een voor het schrijven van het boek relatief lage vergoeding heeft bedongen, zijn in dit verband ontoereikend. Gelet op de context waarin het boek tot stand zou komen had het als gezegd op zijn weg gelegen om een eventuele wens om het boek ook zelf voor commerciële (of andere) doeleinden uit te brengen uitdrukkelijk aan de orde te stellen en daarover met Nederlandse Loodsencorporatie afspraken te maken. Nu daarvan niet is gebleken moet worden aangenomen dat de sterkking van het tussen partijen overeengekomene meebrengt dat zulks hem niet vrijstond.

3.5.4. De omstandigheid dat Van Oorschot als maker van het boek in auteursrechtelijk zin zou zijn te kwalificeren brengt niet mee dat over het voorgaande anders moet worden geoordeeld. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat ook een exclusief auteursrecht niet het recht geeft om een werk te openbaren als gemaakte afspraken daardoor worden geschonden. (...)

3.6.3. Voor zover het Nederlandse Loodsencorporatie betreft is met name als onzorgvuldig te kwalificeren het tegen haar wensen in (of op grotere schaal er met een ander doel dan door de Nederlandse Loodsencorporatie voorzien) openbaar maken van informatie waarvan het vertrouwelijk karakter door Nederlandse Loodsencorporatie aan Van Oorschot kenbaar is gemaakt. (...)

3.7. Van Oorschot heeft zich in het kader van zijn verweer beroepen op zijn recht op vrijheid van meningsuiting en het geven van informatie (...)De door dit grondrecht gewaarborgde vrijheid gaat echter niet zo ver dat deze in omstandigheden als de onderhavige de schending van gemaakte afspraken en/of gewekte verwachtingen rechtvaardigt. Het aannemen van een beperking als hier bedoeld voldoet aan hetgeen in artikel 10 lid 2 EVRM is bepaald. Zoals reeds is overwogen is die schending jegens de betrokkenen onrechtmatig.

IEF 15403

Oude sticker en kopie oude gebruiksaanwijzing lichtarmatuur leveren inbreuk op

Rechtbank Den Haag 4 november 2015, IEF 15403; ECLI:NL:RBDHA:2015:12714 (Hygro tegen Futurecare c.s.)
Merkenrecht. Auteursrecht. Zie eerder: IEF 14982. Futurecare c.s. verkocht armatuur in een niet-originele verpakking voorzien van een oude sticker van Hygro met de benaming “Adjust-A-Wings" en een kopie van een oude gebruiksaanwijzing. Hygro vordert een verklaring voor recht dat Futurecare c.s. inbreuk maakt op een inmiddels verlopen octrooi EP00870154 , op Gemeenschapswoordmerken ADJUST A WINGS en SUPER SPREADER en het auteursrecht op bepaalde lichtarmaturen die doorgaans in tuinbouwkassen worden gebruikt.  Omdat het octrooi is verlopen, is die vordering ingetrokken.

Het publiek zal de merken niet in verband brengen met apparaten met verstelbare vleugelvormige reflectorplaten voor het reflecteren van en breed verspreiden van kunstlicht, zodat ze beschrijvend zouden zijn. De merkenrechtelijke vordering wordt toegewezen. Hygro's lichtarmaturen bestaan uit een kenmerkende vleugelvorm, vederlichte constructie en draadspanners: een vormgeving die uitsluitend bestaat uit datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, hetgeen auteursrechtelijk onbeschermd is. De vormgeving van de platte kartonnen doos met daarop een ingewerkt logo ADJUST A WINGS als verpakking is zodanig banaal dat daarop geen auteursrecht rust. De gebruiksaanwijzingen zijn wel beschermd, inbreuk wordt aangenomen.

2.2.6. In een folder van december 2013 heeft Futurecare een lichtarmatuur aangeboden onder de naam “Adjust-A-Shades” die op het eerste gezicht veel overeenkomsten vertoonde met de Adjust-A-Wings van Hygro. Bij aankoop door een ‘mystery shopper’ in opdracht van Hygro werd vermeld dat het ging om een kopie van de Adjust-A-Wings. Futurecare c.s. verkocht het armatuur in een niet-originele verpakking voorzien van een oude sticker van Hygro met de benaming “Adjust-A-Wings en met daarin een kopie van een oude gebruiksaanwijzing van Hygro.

Inbreuk Gemeenschapsmerken
4.8. De voornoemde maatstaf hanterend, is de rechtbank voorshands van oordeel, zoals Hygro stelt, dat “ADJUST A WINGS door het relevante publiek niet onmiddellijk en zonder nadenken in verband kan worden gebracht met apparaten voor het reflecteren van kunstlicht en “SUPER SPREADER” niet met “lichtarmaturen voor elektrische lampen” waarvoor de betreffende merken zijn ingeschreven. Futurecare c.s. heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat het relevante publiek wel een zodanig verband legt.

Auteursrecht
4.14. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank stelt Futurecare c.s. terecht dat Hygro heeft verzuimd te onderbouwen op welke vormgeving van de lichtarmaturen zij auteursrecht claimt. Volgens Hygro bestaan haar lichtarmaturen uit een kenmerkende vleugelvorm, vederlichte constructie en draadspanners. Zij heeft evenwel geen afbeelding van haar lichtarmaturen in het geding gebracht of op andere wijze inzichtelijk gemaakt op welke concrete vormgeving zij auteursrecht claimt. Voor zover Hygro heeft bedoeld te stellen dat zij auteursrecht heeft op een armatuur met de vormgeving van het voortbrengsel weergegeven in EP 154 geldt naar voorlopig oordeel van de rechtbank dat, zoals Futurecare c.s. ook heeft betoogd, in dat geval sprake is van een vormgeving die uitsluitend bestaat uit datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, hetgeen auteursrechtelijk niet beschermd is. Dat zulks anders ligt, heeft Hygro, hoewel dat wel op haar weg lag, ook desgevraagd bij pleidooi, niet verduidelijkt. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank rust er dan ook geen auteursrecht op de vormgeving van de lichtarmaturen van Hygro.

4.15. Ook de verpakking is naar voorlopig oordeel geen auteursrechtelijk beschermd werk. De verpakking, waarvan geen afbeelding in het geding is gebracht en die pas bij pleidooi door Hygro is getoond, betreft een platte kartonnen doos met daarop een ingewerkt logo ADJUST A WINGS. Hygro heeft niet onderbouwd en dat valt ook niet zonder meer in te zien welke creatieve keuzes bij de vormgeving van de verpakking zijn gemaakt. Daarmee slaagt het verweer van Futurecare c.s. dat de vormgeving van de verpakking zodanig banaal is dat daarop geen auteursecht rust.

4.16. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank komt Hygro ten aanzien van de gebruiksaanwijzingen, die zij heeft overgelegd als productie 13, wel auteursrechtelijke bescherming toe. Bij het maken van de gebruiksaanwijzingen zijn ontegenzeggelijk bepaalde creatieve keuzes gemaakt ten aanzien van bijvoorbeeld de lay-out en de kleurstelling. De rechtbank verwerpt voorshands het niet gemotiveerde verweer van Futurecare c.s. dat ook de vormgeving van de gebruiksaanwijzingen te banaal is voor auteursrechtelijke bescherming.
IEF 15387

Vraag aan HvJ EU: Kan dubbele en driedubbele van passende vergoeding voor auteursrechtinbreuk worden gevorderd?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 15 mei 2015, IEF 15386; zaak C-367/15 (OTVK tegen Poolse Filmmakers Associatie)
Auteursrecht. ECER:  Verzoekster exploiteert een kabeltelevisienetwerk. Verweerster is een organisatie die door MinOCW is gemachtigd tot beheer van auteursrechten. Tussen partijen is in oktober 1995 een licentieovereenkomst gesloten waarin een vergoeding voor verweerster is geregeld. In 1998 beëindigt verweerster de overeenkomst en stelt voor een nieuwe te sluiten waarin een hogere vergoeding voor verweerster geregeld is. Die komt blijkbaar niet tot stand. Verweerster vordert op 12-01-2009 dat verzoekster wordt beboet en een verbod krijgt opgelegd heruitzendingen op haar netwerk te verrichten van televisieprogramma’s totdat een nieuwe licentieovereenkomst tot stand is gekomen. De rechter stelt in zijn beslissing van 06-03-2009 verweerster grotendeels in het gelijk. Verzoekster heeft verweerster een bedrag volgens eigen berekening betaald. Maar wettelijk heeft verweerster recht op drie keer de passende vergoeding omdat verzoekster programma’s uitzond terwijl zij (wist dat zij) geen licentie had. De rechter houdt wel rekening met de machtspositie van verweerster. Tussen 2010 en 2013 pendelt de zaak heen en weer van appelrechter naar cassatie v.v.

De verwijzende Poolse cassatierechter hoeft bij de derde keer dat de zaak bij hem voorligt alleen uitspraak te doen over de door verweerster gevorderde (driedubbele) vergoeding. De bescherming in de Poolse regeling is uitgebreider dan in RL 2004/48. Eerder heeft de cassatierechter geoordeeld dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat artikel 13 en overweging 26 van RL 2004/48 preciseren dat de EULS geen verplichting mogen introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire vergoeding. De rechter twijfelt dan ook over de juiste uitleg van de bepalingen van de RL en legt daarom de volgende vraag voor aan het HvJ EU:

“Kan artikel 13 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (PB L 157[, blz.]. 45) aldus worden uitgelegd dat de houder van patrimoniale auteursrechten waarop inbreuk is gemaakt, vergoeding kan eisen van de door hem geleden schade op grond van de algemene beginselen, of, zonder dat de schade en het causale verband tussen het inbreukmakende feit en de geleden schade hoeven te worden aangetoond, de betaling kan vorderen van een bedrag dat overeenkomt met het dubbele en, bij foutieve inbreuk, het driedubbele van de passende vergoeding, terwijl artikel 13 van richtlijn 2004/48 bepaalt dat de rechterlijke instantie beslist over de schadevergoeding rekening houdend met de in artikel 13, lid 1, onder a), vermelde aspecten, en dat zij enkel als alternatief in bepaalde gevallen de schadevergoeding kan vaststellen als een forfaitair bedrag op basis van de in artikel 13, lid 1, onder b), vermelde elementen? Is de toekenning, op verzoek van de belanghebbende, van een forfaitaire schadevergoeding waarvan het bedrag vooraf is vastgesteld en die het dubbele of het driedubbele van de passende vergoeding uitmaakt, toegestaan op grond van artikel 13 van de richtlijn, gelet op het feit dat in overweging 26 van de considerans ervan wordt gepreciseerd dat het doel van de richtlijn niet erin bestaat een niet-compensatoire schadevergoeding in te voeren?"
IEF 15302

Google moet persoonsgegevens verkoper illegale e-books afstaan aan BREIN

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 oktober 2015, IEF 15302; ECLI:NL:RBDHA:2015:11408 (Stichting BREIN tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Uit het persbericht: Google moet aan stichting BREIN de persoonsgegevens leveren van iemand die illegale e-books verkocht via Google Play. Dat heeft de Haagse kortgedingrechter bepaald in een kort geding dat BREIN had aangespannen tegen het bedrijf. De stichting die voor haar leden opkomt tegen piraterij op internet heeft volgens de rechter aannemelijk gemaakt dat er inderdaad sprake is van inbreuk op auteursrechten door de verkoop van e-books van onder meer Harry Mulisch, John Grisham en Tommy Wieringa tegen een prijs van 2,21 euro.

Afweging tussen eigendom, vrij ondernemerschap en privacy: De kortgedingrechter beveelt de afgifte van de persoons- en adresgegevens van de houder van het Google Play-account Flȃmanca Hollanda, die de e-books verkocht, op grond van de Auteurswet. Om tot deze beslissing te komen, heeft de rechter de grondrechten van de betrokken partijen tegen elkaar afgewogen. Dat zijn enerzijds het recht op bescherming van eigendom van (de auteurs die aangesloten zijn bij) de stichting BREIN en het tegengaan van inbreuken op rechten van intellectuele eigendom. Dat is anderzijds het recht van Google op vrij ondernemerschap en van de accounthouder van Flȃmanca Hollanda op vrije meningsuiting, waaronder het belang om anoniem te blijven en het recht op privacy/eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

BREIN heeft een reëel belang bij verkrijging van de identificerende gegevens, namelijk de effectieve handhaving van de auteursrechten van haar leden, waarop inbreuk wordt gemaakt. Zij kan die inbreuk stoppen door de persoon of personen achter Flȃmanca Hollanda daarop aan te spreken. Google is voor BREIN het enige aanknopingspunt om deze houder te achterhalen. De daartegenover staande belangen van de houder van Flȃmanca Hollanda leggen volgens de rechter weinig gewicht in de schaal. Google heeft niet duidelijk gemaakt welk zwaarwegend belang zij heeft waardoor de rechter tot een andere afweging zou moeten komen. De inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van Google is minimaal: zij hoeft enkel de gegevens ter beschikking te stellen die zij op dit moment nog heeft.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15223

Publicatie door T&S Productions niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Limburg 3 september 2015, IEF 15223; ECLI:NL:RBLIM:2015:7621 (eiser tegen T&S Productions)
Kort geding. Vordering tot rectificatie van publicatie. Een voorschot op de schadevergoeding is in kort geding afgewezen nu de publicatie naar het voorhands oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig is. Het gewraakte artikel is een voorwoord/column, waarbij het voor de lezer voldoende duidelijk is dat de inhoud slechts de mening van de schrijver weergeeft. Daarnaast is niet gesteld noch gebleken dat de publicatie feitelijke onjuistheden bevat.

4. De beoordeling
4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een voldoende mate van zekerheid over toewijzing van de vordering tot rectificatie in een bodemprocedure, gelet op het onder 4.3. genoemde toetsingskader, thans niet aanwezig. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.5. Van belang is allereerst dat, gelet op alle ingebrachte stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende is komen vast te staan dat het gewraakte artikel een voorwoord/column is, waarbij het voor de lezer voldoende duidelijk is dat de inhoud slechts de mening van de schrijver weergeeft. Columnisten (evenals cartoonisten en recensenten) hebben een hoge mate van vrijheid om hun mening te geven over gebeurtenissen en personen, waarbij stijlmiddelen als overdrijven en bewust eenzijdig belichten, zij het niet ongelimiteerd, zijn geoorloofd en het beginsel van hoor en wederhoor niet aan de orde is (zo ook de Leidraad).

4.7. Gesteld noch gebleken is dat de gewraakte publicatie – voor de beoordeling van de gestelde onrechtmatigheid – relevante, feitelijke onjuistheden bevat. Op pagina 13 van het exploot worden onder het kopje “Inhoudelijke onjuistheden in het artikel” nadere stellingen naar voren gebracht. Ook onder dit kopje worden door [eiser] geen specifieke feiten genoemd die volgens hem onjuist zijn. [eiser] hekelt slechts de suggestie die in het artikel wordt gewekt, dat hij het geld van zijn klanten (dat bestemd was voor een vliegreis die niet heeft plaatsgevonden) in eigen zak zou hebben gestopt. De wellicht meest vergaande suggestie is gelegen in de laatste zin “Wie weet zien we hem dan over een tijd in het SBS6-programma ‘Oplichters in het buitenland’…”,
Bij afweging van de onder 4.3. genoemde, tegen elkaar af te wegen, belangen, kan naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geoordeeld, dat sprake is van onrechtmatig handelen door de onderhavige publicatie. Ook de laatste volzin van deze column maakt dit niet anders, nu deze moet worden gelezen in de context van het gehele artikel.
De gevorderde voorzieningen, waaronder begrepen het gevorderde voorschot op een schadevergoeding, komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
IEF 15148

Vragen aan HvJ EU over wettelijke collectieve vertegenwoordiging voor out-of-print books

Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 juni 2015, IEF 15148; zaak C-301/15 (Soulier et Doke)
Verzoekers komen op tegen een wetswijziging waarmee wordt beoogd niet meer commercieel geëxploiteerd en daardoor voor het publiek ontoegankelijk geworden schriftelijk erfgoed te ontsluiten door de digitale exploitatie te bevorderen van werken die zijn verveelvoudigd in vóór 1 januari 2001 in Frankrijk gepubliceerde boeken die niet meer door een uitgever op de markt worden gebracht en niet op papier of in digitale vorm verkrijgbaar zijn.

MinCultuur benoemt een erkende auteursrechtenorganisatie die bevoegdheid krijgt om toestemming te verlenen voor de reproductie of weergave in digitale vorm van deze boeken na een termijn van zes maanden, gerekend vanaf het moment van inschrijving ervan in een openbare, onder de Bibliothèque nationale de France ressorterende gegevensbank. Het recht van verzet voor auteurs wordt (in principe) beperkt tot zes maanden na de inschrijving. Verzoekers stellen bij verzoekschrift van 02-05-2013 bevoegdheidsoverschrijding en eisen vernietiging van het decreet. Zij achten het decreet onverenigbaar met de Berner Conventie met name vanwege ontbrekende rechten voor rechtsopvolgers van auteurs. De beperking van het uitsluitende recht van de auteur van een beschermd werk in de zin van de Conventie om toestemming te verlenen voor reproductie voldoet niet aan de ‘driestappentoets’ van de Conventie, de TRIPsovereenkomst, de WIPO en van RL 2001/29. De onderliggende FRA wet waarop de voorwaarden zijn gebaseerd achten zij in strijd met VWEU artikel 26 en 56, en met RL 2006/123. Het grondwettelijk Hof heeft eerder geoordeeld dat er geen strijd is met de FRA Gw.

De verwijzende FRA rechter (RvS) wijst de meeste voorgedragen middelen af. Ook de klacht over schending van RL 2006/123 wijst hij af naar aanleiding van arrest C-351/12 (RL niet van toepassing op diensten van organisaties voor het collectieve beheer van auteursrechten). Hij vraagt zich wel of de FRA regeling verenigbaar is met de artikelen 2 en 5 van RL 2001/29 en besluit daarover de volgende vraag aan het HvJEU voor te leggen:

“Verzetten bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij zich ertegen dat een regeling als die welke in punt 1 van deze beslissing is onderzocht, de uitoefening van het recht om toestemming te verlenen voor de reproductie en de weergave in digitale vorm van “niet meer verkrijgbare boeken” toevertrouwt aan erkende auteursrechtenorganisaties, terwijl zij de auteurs van deze boeken of hun rechthebbenden de mogelijkheid biedt die uitoefening onder de door haar bepaalde voorwaarden te beletten of te beëindigen?”
IEF 15129

Geen medium dat eenzelfde nieuwsfunctie verzorgt

Rechtbank Utrecht 7 maart 2012, IEF 15129; ECLI:NL:RBUTR:2012:343 (Cozzmoss tegen Management adviesgroep '88)
Auteursrecht. Persexceptie. Op de websites van Management Adviesgroep: www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl zijn artikelen van Trouw, de Volkskrant, de NRC en Applinet openbaar gemaakt. Het niet beveiligd zijn van de websites van de kranten doet geen afbreuk aan de beschermende werking van de Auteurswet, terwijl het achterwege laten van beveiligingen geen instemming impliceert met openbaarmaking zonder toestemming. Van het slechts gedeeltelijk overnemen, aldus citeren, is geen sprake. Een beroep op artikel 15 Aw - persexceptie - faalt, omdat er geen sprake is van een ander medium dat eenzelfde functie vervult. Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ is gedaagde niet gebonden; de schadebepaling is éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde "economische waarden" van €8.965,56.

4.4. Management Adviesgroep heeft een beroep gedaan op artikel 15 van de Auteurswet. Artikel 15 Auteurswet laat, kort gezegd, onder voorwaarden overname door de pers uit de pers vrij. Éen van die voorwaarden is dat het gaat om de daar omschreven berichten of artikelen die zijn openbaar gemaakt in een dag-, nieuws- of weekblad, tijdschrift, radio- of televisieprogramma of ander medium dat eenzelfde functie vervult, en dat die overname geschiedt door zo’n zelfde medium. De artikelen zijn door de kranten gepubliceerd en steeds direct na verschijning op de websites van Management Adviesgroep geplaatst, teneinde aldaar gedurende lange tijd (in het archiefgedeelte van die websites) te worden bewaard en raadpleegbaar te zijn voor de bezoekers van die websites. Ook indien de websites gericht waren op digitale nieuwsvoorziening ten behoeve van die bezoekers, kan bij deze stand van zaken niet worden gezegd dat die website ‘eenzelfde functie’ in genoemde zin vervulde. Met de wet van 6 juli 2004 (Stb. 2004, 336) is immers onder meer beoogd artikel 15 Auteurswet technologieneutraal te formuleren door toevoeging van “of ander medium dat eenzelfde functie vervult”. Uit de parlementaire geschiedenis van die wet volgt dat een langdurige openbaarmaking als de onderhavige niet van de wettelijke beperking kan profiteren, blijkens de volgende woorden van de regering in de toelichting op het wetsvoorstel: “Dat betekent derhalve dat, zoals ook thans het geval is, bij opslag of aanbieding van een meer permanent karakter, waarbij een element van duurzame of tijdloze exploitatie een overheersende rol speelt, zoals bij archieffuncties, deze bepaling toepassing mist.” (MvT p. 39). Reeds op deze grond moet worden geoordeeld dat Management Adviesgroep de exceptie van artikel 15 Auteurswet vergeefs inroept.

4.5. Nu geoordeeld moet worden dat Management Adviesgroep geen beroep kan doen op de persexceptie van artikel 15 Auteurswet, is niet van belang of op de websites van www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl vermeld was of de artikelen als bron mochten worden overgenomen, noch of Management Adviesgroep aan bronvermelding heeft voldaan.

4.14. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door Management Adviesgroep te vergoeden schade moet worden bepaald op éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde “economische waarde”, zoals ten aanzien van de NRC gecorrigeerd als vorenoverwogen. De gevorderde totale schade beloopt (tweemaal de economische waarde) € 19.676,21. Dat bedrag verminderd met € 1.745,10 (correctie NRC) is € 17.931,11. De schadevergoeding bij éénmaal de economische waarde bedraagt aldus de helft daarvan, oftewel € 8.965,56. De schadevordering zal tot dat bedrag worden toegewezen. De daarmee samenhangende vorderingen worden deels toegewezen als na te melden en deels afgewezen.

Het gevorderde gebod tot onthouding van verdere auteursrechtinbreuken
4.16. Nu Management Adviesgroep onweersproken heeft gesteld direct na de sommatie door Cozzmoss de in geding zijnde artikelen van haar website te hebben verwijderd en verwijderd gehouden, alsmede dat niet gesteld of gebleken is dat Management Adviesgroep in de toekomst opnieuw een dergelijke inbreuk zal plegen, heeft Cozzmoss onvoldoende belang bij het gevorderde gebod. Die deelvordering zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
NVJ