IEF 22007
23 april 2024
Uitspraak

Stelling dat overeenkomst overdracht van IE-rechten behelst, gaat niet op

 
IEF 22006
23 april 2024
Uitspraak

Loungeset van Borek maakt geen inbreuk op IE-rechten Varico c.s.

 
IEF 22005
22 april 2024
Artikel

Wetsvoorstel 'Wet versterking auteurscontractenrecht' ingediend bij Tweede Kamer

 
IEF 14042

Nota van wijziging wet auteurscontractenrecht

Nota van wijziging wet auteurscontractenrecht, Kamerstukken II 2013-2014, 33 308.
Artikel 45d, eerste lid, eerste volzin, is ongewijzigd. Dit betekent dat makers geacht worden de genoemde rechten te hebben overgedragen aan de producent, tenzij zij schriftelijk andersluidende afspraken hebben gemaakt. Artikel 45d waarborgt hiermee dat, behoudens andersluidende afspraken, de exploitatierechten worden geconcentreerd bij de producent, opdat hij kan contracteren met derden over de exploitatie van het filmwerk zonder daarbij afhankelijk te zijn van toestemming van makers of collectieve beheersorganisaties. Andersluidende afspraken blijven mogelijk, mits schriftelijk overeengekomen tussen de maker en de producent. (...)
Ook is er een Nota naar aanleiding van nader verslag beschikbaar.

3. Wijziging van artikel II, onderdeel Aa
Zoals hiervoor reeds opgemerkt fungeert artikel 4 van de Wet op de naburige rechten als schakelbepaling tussen de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten. Artikel 4 Wnr regelt dat de bepalingen in de Auteurswet aangaande filmwerken (waaronder artikel 45d) van overeenkomstige toepassing zijn op de uitvoering van een uitvoerende kunstenaar die bestemd is als bijdrage voor de totstandkoming van een filmwerk. Door aan artikel 4 Wnr een tweede lid toe te voegen waarin is bepaald dat artikel 45d, tweede tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing is op de hoofdrolacteur, wordt expliciet geregeld dat alleen de hoofdrol-acteurs recht hebben op de billijke proportionele vergoeding als bedoeld in artikel 45d, tweede lid Aw en dat de
bijbehorende bepalingen in de derde tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing zijn.

4. Wijziging van artikel III
Ten aanzien van filmwerken is ervoor gekozen een ander toetsmoment te kiezen voor de vraag wanneer het nieuwe recht van toepassing wordt dan voor de overige bepalingen van het wetsvoorstel. Nu bij de totstandkoming van een filmwerk vele tientallen makers betrokken kunnen zijn, is het hanteren van het moment van sluiten van de overeenkomst niet praktisch. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat bepaalde belangrijke makers wel aanspraak kunnen maken op een proportionele billijke vergoeding en andere belangrijke makers niet, enkel vanwege het verschil in het moment van ondertekening van het contract. Door uit te gaan van het moment van voltooiing van het filmwerk wordt een eenduidig moment gekozen die geldt voor alle makers die bij de totstandkoming van het filmwerk zijn betrokken. De nieuwe collectief te innen vergoeding is derhalve pas van toepassing op filmwerken die op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn voltooid. (...)

5. Wijziging van artikel IV
Om de mogelijkheid open te houden de bepalingen van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht op afzonderlijke tijdstippen in werking te laten treden, is voorzien in een daartoe strekkende bepaling. (...)

IEF 14041

Overdracht supermarkt geboden op grond van formule-overeenkomst

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 juli 2014, IEF 14041 (C1000 tegen Van Garderen Supermarkten)
Franchise. Van Garderen exploiteert een supermarkt volgens de C1000-formule. In het kader van de exploitatie op een gewijzigde locatie zijn partijen een formule-overeenkomst aangegaan. De exploitatie op een nieuwe locatie is verliesgevend gebleken, waarna Van Garderen een schuldpositie bij C1000 heeft opgebouwd. Partijen hebben  twee opties besproken: (i) ombouw naar de Jumbo-formule of (ii) overdracht van de supermarkt aan C1000. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken en C1000 zegt uiteindelijk de formule-overeenkomst op vanwege de voortdurende betalingsachterstand. C1000 stelt met succes dat Van Garderen gelet op deze opzegging en op grond van de formule-overeenkomst gehouden is de supermarkt aan C1000 te koop aan te bieden.

4.6. Van Garderen Supermarkten heeft verder nog aangevoerd dat een vordering tot reële executie in gevallen als onderhavige niet toewijsbaar is, nu voor de overdracht van de supermarkt een scala van rechtshandelingen noodzakelijk is die thans nog niet volledig overzienbaar zijn. Derhalve kan niet worden bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de uit te voeren rechtshandelingen. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. De essentialia van de overeenkomst, namelijk hetgeen moet worden overgedragen en tegen welke prijs, zijn duidelijk. Voor zover bij de uitvoering toch nog praktische geschilpunten optreden kunnen deze in onderling overleg of zo nodig door middel van een executiegeschil worden beslecht.

4.7. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat artikel 15 van de Formule-overeenkomst bepaalt dat de koopprijs, bij gebrek aan overeenstemming tussen partijen daarover, door een deskundige wordt vastgesteld. C1000 heeft betoogd dat, nu de waarderingsmaatstaven zijn vastgelegd en de variabelen bekend zijn, de koopprijs zonder die procedure kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat C1000 nog hangende deze procedure het betreffende bedrag heeft gewijzigd, zodat de uitkomst van de te volgen berekening kennelijk minder evident is dan C1000 doet voorkomen. De voorzieningenrechter zal daarom de subsidiaire eis, waarbij Van Garderen Supermarkten het recht behoudt tot definitieve vaststelling van de koopprijs door een deskundige, toewijzen.
IEF 14039

Voldoende bewijs voor instructie omzetting octrooi

Rechtbank Den Haag 9 juli 2014, IEF 14039 (Pagter tegen Nederlands Octrooibureau)
Octrooirecht. Pagter Innovations houdt zich bezig met het ontwikkelen en verkopen van verpakkingen voor snijbloemen. Het Nederlands Octrooibureau (hierna: NOB) heeft niet voor de gestelde termijn de internationale aanvrage op naam van Pagter omgezet in nationale octrooiaanvragen. Het geschil betreft de vraag of Pagter voor het verstrijken van de termijn NOB heeft geïnstrueerd over de omzetting. Bij tussenvonnis (zie IEF 11624) werd geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was aangevoerd en werd Pagter opgedragen bewijs te leveren die de conclusie bekrachtigt dat de e-mailinstructie het NOB (tijdig) heeft bereikt. Hierin slaagt Pagter en de rechtbank verklaart voor recht dat NOB aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade.

2.11. De schriftelijke verklaring van R. Stevens en de getuigenverklaring van J.A.J Stevens van Interconnect geven inzicht in de werking van mailsystemen en mailverkeer en maken voldoende duidelijk welke status aan de trackinginformatie kan worden toegekend. Duidelijk is toegelicht dat en hoe zij op basis van de trackinginformatie tot de conclusie komen dat het desbetreffende emailbericht van [A] op de mailservers van Cleanport is bezorgd. Ook de afwijkingen in tijdsindicatie en de omvang van het emailbericht en de trackinginformatie zijn voldoende toegelicht.(...)

2.17. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat Pagter Innovations is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Daaruit volgt dat vast is komen te staan dat NOB geen uitvoering heeft gegeven aan de instructie van Pagter Innovations om de internationale octrooiaanvrage tussen partijen bekend onder dossiernummer P6003316 om te zetten in nationale aanvragen in de in het emailbericht van 28 februari 2008 opgegeven landen en regio’s. Daarmee is NOB toerekenbaar tekortgeschoten jegens Pagter Innovations in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen en is zij aansprakelijk voor de daardoor door Pagter Innovations geleden en nog te lijden schade. De daarop gerichte verklaring voor recht zal derhalve worden toegewezen als in het dictum verwoord. Gelet hierop behoeft de subsidiair door Pagter Innovations aan haar vorderingen ten grondslag gelegde schending van zorgplichten geen verdere beoordeling meer.

Lees de uitspraak hier: IEF 14039 (pdf/ link)

IEF 14038

AUTEURSRECHTDEBAT: Auteursrecht is noodzakelijke voorwaarde voor innovatie

Door Pim van Klink, Federatie Auteursrechtbelangen. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Onlangs heb ik een bezoek gebracht aan Cuba. Toen ik nog jong en onbezonnen was, bezat dit eiland een mythische aantrekkingskracht op de artistieke elite. Kunstenaars als Harry Mulisch lieten zich graag uitnodigen om met eigen ogen te aanschouwen welke zegeningen de Castro-revolutie bracht voor de arme bevolking. Hun getuigenissen hebben ook op mij een magische uitwerking gehad. Het was dus toch mogelijk: economische onrechtvaardigheid uitbannen door privébezit op te heffen. Inmiddels 55 jaar na de revolutie heb ik met eigen ogen het tegendeel moeten vaststellen. Als alles van iedereen is, voelt niemand zich ergens verantwoordelijk voor en dat is te merken.

De prachtige stad Havana doet op sommige plaatsen denken aan oorlogsgebied. En nog erger is de weerlegging van de socialistische premisse dat ieder naar vermogen bijdraagt aan de collectieve welvaart. Ik hoorde van een Cubaanse arts dat de jeugd massaal kiest voor banen in de toeristenindustrie in plaats van academische studies te volgen, omdat je als ober vele malen meer verdient door fooien in buitenlandse valuta. Het definitieve bewijs dat ook in een communistische heilstaat marktprincipes het gedrag bepalen en het laatste bezit, de eigen arbeidskracht, aangewend wordt om het eigen belang te dienen. Wie denkt dat hiermee de laatste communistische sympathisanten zich gewonnen geven, komt bedrogen uit. In ons land manifesteert zich een stroming die ik gemakshalve aanduid met de term ‘artistiek communisme’. Het socialistisch adagium ‘bijdragen naar vermogen en consumeren naar behoefte’ impliceert in dit kader dat in de digitale omgeving kunstenaars geacht worden hun creaties om niet beschikbaar te stellen teneinde de consument in staat te stellen hier vrijelijk gebruik van te maken. Deze consumentvriendelijke maar kunstenaarsvijandige opvatting wordt merkwaardig genoeg het meest gehoord bij politieke partijen die zeggen het beste met de vaderlandse cultuur voor te hebben.

Zelfs na de uitspraak van het Europese Hof over thuiskopiëren vanaf een illegale bron benadrukken zij dat de consument geen strobreed in de weg gelegd mag worden, daarmee volkomen voorbijgaand aan de belangen van de makers. Al dan niet in samenhang daarmee bepleiten D66 en PvdA wel dat er niet verder bezuinigd mag worden op cultuursubsidies en de nieuwe colleges in de grote steden voegen de daad op dat punt bij het woord.

Hoe sympathiek dat ook is, het versterkt de disbalans in cultuurfinanciering in ons land. Cultuur financieren via algemene middelen is noodzakelijk, maar makers in staat stellen de exploitatie zelf tot een succes te maken even zo goed. Al in de 19e eeuw , toen Marx en Engels hun Communistisch Manifest hadden gepubliceerd, beweerde Alfred Marshall het tegendeel. Ondernemerschap gestoeld op privébezit en open concurrentie, is de motor achter innovatie en economische vooruitgang. De geschiedenis heeft Marshall gelijk gegeven. Deze misschien wel belangrijkste les van de economische wetenschap geldt in versterkte mate voor de wereld van kunst en cultuur vanwege de specifieke marktomstandigheden. De gedrevenheid van kunstenaars veroorzaakt een permanent overaanbod terwijl consumenten onzeker zijn hoe de juiste keuzes te maken. In een dergelijke zeer competitieve markt is ondernemerschap noodzakelijk om over een langere periode succesvol te kunnen creëren. Ik ben ervan overtuigd dat in de meeste gevallen van geslaagd kunstenaarschap, ondernemerschap en goed management de kurk vormen waar het succes op drijft. Dat impliceert dat kunstenaars in ieder geval in staat moeten worden gesteld om de exploitatie van hun eigen creaties zelf ter hand te nemen, ook en met name in de digitale omgeving. Vernieuwing van het auteursrecht zou dan ook wat mij betreft moeten inhouden dat creatieven meer middelen aangereikt krijgen om de digitale exploitatie van hun producten te beschermen.

Pim van Klink

[pdf-versie]

IEF 14037

Enige aanwijzing van 100 inbreukmakende broeken is voorraadvermelding

Rechtbank Den Haag 25 juni 2014, IEF 14037 (Guru Denim tegen Kaandiscounter)
Counterfeit. Fashion. Guru Denim is een mode-concern en is houder van Gemeenschapsmerken TRUE RELIGION (BRAND JEANS). Via de webwinkel kaandiscounter.nl worden broeken aangeboden met eisers merk erop. Blijkens de deurwaarder is het adres van gedaagde in het GBA een geheim adres en heeft deurwaarder verklaard dat de dagvaarding aan dat geheime adres is betekend door achterlating in een gesloten envelop. De voorraadvermelding op de website vormt de enige aanwijzing dat een voorraad van 100 inbreukmakende broeken bestond. De gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat is toewijsbaar, evenals diverse nevenvorderingen.

4.6. De voorraadvermelding op de website vormt de enige aanwijzing dat [X] een voorraad heeft gehad van 100 inbreukmakende broeken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [X], heeft Guru Denim daarmee niet voldoende onderbouwd dat de voorraad van [X] daadwerkelijk uit 100 inbreukmakende broeken heeft bestaan. Anderzijds acht de rechtbank het verweer van [X] dat het maar om twee inbreukmakende broeken zou gaan evenmin voldoende onderbouwd. [X] heeft slechts een handgeschreven verklaring van de heer [Z] in het geding gebracht, die dat bevestigt. Een factuur of andere administratieve bescheiden zijn niet overgelegd.

4.7. De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank thans niet kan vaststellen wat de omvang is geweest van de inbreukmakende handelingen van [X]. De door Guru Denim gevorderde gefixeerde schadevergoeding op basis van een voorraad van 100 inbreukmakende broeken is reeds daarom niet toewijsbaar. De door Guru Denim gevorderde opgave van ingekochte en verkochte aantallen inbreukmakende broeken zal nader uitsluitsel moeten bieden.
4.10. Gelet op de vastgestelde inbreuk en de toewijsbaarheid van de vordering tot schadevergoeding of winstafdracht is de door Guru Denim gevorderde opgave van het aantal ingekochte, verkochte en voorradige inbreukmakende broeken en de in- en verkoopprijzen eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. De vordering tot opgave van afnemers zal worden beperkt tot afnemers die geen consument zijn, omdat de consumptieve aankoop van een inbreukmakende broek geen merkinbreuk door die consument vormt, zodat Guru Denim daarbij geen belang heeft. De opgave dient te worden voorzien van een door [X] te bekostigen verklaring van een accountant (RA of AA) waaruit blijkt dat hij de opgave heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van [X] en dat, voorzover verifieerbaar, de opgave strookt met de gegevens uit die administratie en dat, voorzover verificatie niet volledig mogelijk is, hij geen aanwijzingen heeft dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden. De termijn voor de opgave zal worden bepaald op zes weken, omdat de gevorderde termijn van tien werkdagen gelet op de verificatie door een accountant te kort wordt geacht voor een juiste uitvoering.

Lees uitpsraak hier:
IEF 14037 (pdf/link)

Andere blogs:
SOLV

IEF 14036

Conservatoir bewijsbeslag beschreven types distributieputten

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 juni 2014, IEF 14036 (Cavotec tegen Wauben Aviation)
Verzoek conservatoir bewijsbeslag, afgifte ter gerechtelijke bewaring en tot gedetailleerde beschrijving. Verlof voor het leggen van conversatoir bewijsbeslag is beperkt tot afschriften en digitale kopieën van documenten en bescheiden die ontleend (kunnen) zijn aan documenten en bescheiden die op de DVD zijn opgeslagen die als bijlage 8 is overlegd en betrekking hebben op de beschreven types distributieputten.

2.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat er inbreuk op haar rechten is gemaakt of dreigt te worden gemaakt. In het verzoekschrift zijn de in beslag te nemen zaken en documenten voldoende nauwkeurig omschreven voor zover het de in bijlage 8 opgeslagen documenten en de in bijlage 13 besproken types distributieputten betreft. Verzoekster heeft haar belang bij de beslaglegging en bewaring voldoende aannemelijk gemaakt. (...)

2.4. De voorzieningenrechter ziet, gegeven de onderbouwing van het verzoek, grond om het beslag te beperken tot documenten en bescheiden die (a) ontleend (kunnen) zijn aan documenten en bescheiden die op de DVD zijn opgeslagen die als bijlage 8 bij het verzoekschrift is overgelegd en (b) documenten en bescheiden die betrekking hebben op de in bijlage 13, appendix 1, 2 en 3 beschreven types putten.

3.1. verleent verlof voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder gerekwestreerden op de twee in het verzoekschrift vermelde adressen onder de volgende voorwaarden:
3.1.1. het verlof is beperkt tot afschriften en digitale kopieën van documenten en bescheiden, waaronder ook elektronische documenten en data, die (a) ontleend (kunnen) zijn aan documenten en bescheiden die op de DVD zijn opgeslagen die als bijlage 8 bij het verzoekschrift is overgelegd en (b) documenten en bescheiden die betrekking hebben op de in bijlage 13, appendix 1, 2 en 3 beschreven types putten;
3.1.2. het beslag kan worden gelegd op werkdagen van 8.00 tot 17.00. Een éénmaal aangevangen beslag kan buiten die tijden worden voortgezet;

IEF 14035

Eiser is geen merkhouder van Cannalyse

Rechtbank Midden-Nederland 11 december 2013, IEF 14035 (Canna tegen gedaagden c.s.)
Merkenrecht. Akte van overdracht. Canna heeft (derde) B een onthoudingsverklaring laten tekenen en voor het gebruik van de doorgehaalde merkinschrijving CANNALYSE. Het is bij akte overgedragen (Zie eerder IEF 5238). Nu wordt staking van Cannalyse door gedaagden gevorderd. Uit het Merkenregister blijkt dat Jemie B.V. houder is van het woordmerk Cannalyse. Het merkdepot en -inschrijving is een vereiste om rechten als merkhouder te kunnen uitoefenen, en nu Canna geen merkhouder is, worden de vorderingen afgewezen.

4.13. De rechtbank overweegt dat een uitsluitend recht op een merk wordt verkregen indien het desbetreffende merk wordt ingeschreven en het depot is verricht binnen het Benelux-gebied of voortvloeit uit een inschrijving bij het Internationaal Bureau. De depotdatum is de datum die beslissend is voor de vaststelling van de rangorde. Uit het uittreksel van het Benelux Merkenregister, overgelegd door [gedaagden] c.s., blijkt dat het woordmerk Cannalyse waarop Canna zich in dit geding beroept inschrijfnummer 0778865 heeft, geregistreerd is op naam van Jemie B.V. en op 19 april 2005 is gedeponeerd voor de klassen: 1, 9, 42, 44. Canna heeft erkend dat dit juist is (en naar de rechtbank verstaat, ook op of kort voor 17 februari 2009 juist was), maar zij stelt dat een akte van overdracht is opgemaakt gedateerd op 17 februari 2009 waarbij het merk Cannalyse weer wordt overgedragen aan Canna. Canna is vervolgens uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om voornoemde akte van overdracht van 17 februari 2009 in het geding te brengen, zoals verwoord in het proces-verbaal van de comparitie. Canna heeft dit echter nagelaten. Zij heeft daarentegen de akte van overdracht van 29 november 2005 in het geding gebracht. Dat is echter niet van belang, omdat uit de voormelde erkenning door Canna volgt dat op of kort voor 17 februari 2009 de situatie die in de akte van 29 november 2005 wordt beschreven, achterhaald was. Nu uit het Benelux Merkenregister blijkt dat het woordmerk Cannalyse op of kort voor 17 februari 2009 was geregistreerd op naam van Jemie B.V., zulks is erkend door Canna en niet is komen vast te staan dat het merk nadien rechtsgeldig is overgedragen aan Canna, dient het ervoor te worden gehouden dat thans Jemie B.V. merkhouder is van het woordmerk Cannalyse. Nu het depot en de inschrijving van een merk een vereiste is om rechten als merkhouder te kunnen uitoefenen, en nu Canna geen merkhouder is, volgt daaruit reeds dat vordering I onder a voor zover deze ziet op een inbreuk op het woordmerk Cannalyse van Canna niet kan worden toegewezen en afwijzing van dat deel van de vordering zal volgen.
IEF 14034

AUTEURSRECHTDEBAT: Is auteursrecht een voorwaarde voor innovatie?

Door Lotte Anemaet, VU Amsterdam / hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief.
Wat denkt u?
Stelling 1: Auteursrecht is geen blokkade, maar een voorwaarde en stimulans voor innovatie.
Stelling 2: Het auteursrecht moet drastisch worden hervormd.
Stelling 3: Het auteursrecht zorgt voor vrije meningsuiting, omdat makers hun eigen geld verdienen en zo niet afhankelijk zijn van sponsors.
Stelling 4: Het auteursrecht hoeft niet eens gerechtvaardigd te worden door ‘incentives’ voor makers en de industrie. Het is gewoon juist en billijk om het creatieve werk van makers te belonen en daarmee basta.

Het is nog maar iets meer dan een week geleden dat eurocommissaris Neelie Kroes een vlammend betoog hield voor liberalisering en flexibilisering van het Europees auteursrecht. Het Europees auteursrecht in huidige vorm zou niet de groei en bloei van de Europese economie en samenleving bevorderen, maar juist belemmeren. Het Europees auteursrecht zou moeten zorgen voor creativiteit en innovatie, het zou makers moeten belonen, één digitale Europese markt mogelijk moeten maken en vooral gehoor moeten geven aan de behoeften uit de maatschappij. Dit is echter geenszins het geval:

Today, the EU copyright framework is fragmented, inflexible, and often irrelevant. It should be a stimulant to openness, innovation and creativity, not a tool for of obstruction, limitation and control.

Wat de hervorming in zou moeten houden?
It means more possibilities to access content online cross-border. It means more harmonized exceptions: benefiting researchers, teachers, cultural heritage, and user-producers. It means flexibility, so we don’t have to have the same discussion every 5 years.

Ook Fred Teeven, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vindt het belangrijk dat het auteursrecht bruikbaar blijft in onze digitale samenleving en dat het auteursrecht creatieve prestaties en innovaties bevordert. Het Europees auteursrechtelijk kader moet om aan deze doelstellingen te kunnen blijven voldoen, daarom worden aangepast. Zeven aandachtspunten worden in zijn brief d.d. 26 maart 2014 inzake de EU-herziening van het auteursrechtelijk kader aan de Tweede Kamer genoemd. Een reactie van de Tweede Kamer op deze brief van Teeven laat echter nog even op zich wachten: op 24 september 2014 komt de Tweede Kamer bijeen.

Maar ondertussen rijst de vraag: hoe belangrijk is ons auteursrecht eigenlijk? En hoe moet de juiste balans tussen rechthebbenden en gebruikers van auteursrechtelijk beschermde prestaties worden gevonden? Moet het auteursrecht flexibeler worden, zoals Neelie Kroes aankaart, en hoe dan? En is het auteursrecht echt noodzakelijk voor een innovatieve markt? Verschillende rechtvaardigingen voor het auteursrecht kunnen worden gegeven. Allereerst kan het auteursrecht een prikkel bieden voor meer creaties en een betere disseminatie (utilitaire benadering). Een ander veel gehoord argument is: de auteur heeft de moeite genomen om een beschermd werk te creëren. Dan is het juist en billijk om dat creatieve werk ook te belonen (natuurrechttheorie). Ten slotte genereert het auteursrecht een bron van inkomsten die onafhankelijk is van sponsors en patronage. Op die manier ontstaan werken die niet beïnvloed zijn door de opvattingen en verwachtingen van dergelijke sponsors (bevordering van vrijheid van meningsuiting). [Zie bijvoorbeeld: J.H. Spoor, D.W.F. Verkade, D.J.G. Visser, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, Deventer: Kluwer 2005, §1.6 en §1.9; N. van Lingen, Auteursrecht in hoofdlijnen, Groningen: Noordhoff Uitgevers, §1.1]

Wat denkt u?
Stelling 1: Auteursrecht is geen blokkade, maar een voorwaarde en stimulans voor innovatie.
Stelling 2: Het auteursrecht moet drastisch worden hervormd.

Stelling 3: Het auteursrecht zorgt voor vrije meningsuiting, omdat makers hun eigen geld verdienen en zo niet afhankelijk zijn van sponsors.
Stelling 4: Het auteursrecht hoeft niet eens gerechtvaardigd te worden door ‘incentives’ voor makers en de industrie. Het is gewoon juist en billijk om het creatieve werk van makers te belonen en daarmee basta.


Lotte Anemaet

pdf-versie met voetnoten

IEF 14033

Lindsay Lohan klaagt producent Grand Theft Auto V aan

Bas Kist, 'Lindsay Lohan klaagt producent GTA V aan', NRC 10 juli 2014.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De Amerikaanse actrice Lindsay Lohan is een juridische procedure begonnen tegen het bedrijf Rockstar Games, de producent van de populaire videogame Grand Theft Auto V (GTAV). Volgens Lohan is één van de personages in het spel, Lacey Jonas, een overduidelijke kopie van haar [red. klik afbeelding]. De dame in kwestieis een jonge blonde vrouw in een kledingstijl die we ook van Lohan kennen. Het hoedje, een kort spijkerbroekje, de zonnebril, alles doet aan Lohan denken. Daarnaast vertoont Lacey Jonas, ook op de cover van het spel te zien,andere overeenkomsten met Lohan. Zij is een actrice die voortdurend op de vlucht is voor paparazzi en veelvuldig het woord ‘fuck’ gebruikt, iets Lindsay Lohan klaagt producent Grand Theft Auto V aan wat Lohan ook vaak schijnt te doen.

Verder lijdt Jonas aan anorexia en vraagt tijdens het spel aan mannen in snelle auto’s of zij haar te dik vinden Het feit dat in het spel ook het Chateau Mormont Hotel in Hollywood voorkomt, een hotel waar Lohan zelf een tijdje heeft gewoond, is volgens de actrice het onomstotelijke bewijs dat Lacey Jonas op haar is gebaseerd. Uit de aanklacht die Lohan op 1 juli indiende bij de Supreme Court in New York blijkt dat de actrice meent dat Rockstar Games niet alleen in breuk op haar privacy maakt en haar al kwetsbare imago beschadigt, maar ook over haar rug probeert geld te verdienen. Veel geld, want GTAV, dat sinds september 2013 op de markt is, is een absolute kaskraker.

 

De rechter zal in de eerste plaats moeten bepalen of Lacey Jonas inderdaad een lookalike is van Lohan. Als dit het geval is, zal beoordeeld moeten worden of dit in strijd is met de Amerikaanse privacywet, of dat het misschien toch een geoorloofde parodie is. De makers van GTAV hullen zich vooralsnog in stilzwijgen.

IEF 14032

Know how was eerder opgedaan bij eerdere trekhakenproducent

Hof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2014, IEF 14032 (ACS Systems tegen Terwa)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten. Zie eerder IEF 12009, IEF 10957, IEF 5062. Slaafse nabootsing. Auteursrecht afneembare trekhaaksystemen. Know how. Rechtbank heeft in de bodemprocedure ACS' vorderingen grotendeels afgewezen. Verwarringsgevaar onder het relevante publiek staat niet vast. Voor auteursrechtelijke bescherming is vereist dat het (beweerde) werk oorspronkelijk is en niet ontleend aan een ander werk. Vaststaat dat de er eerdere trekhaken van Bosal bestonden op het moment waarop door ACS trekhaken werden ontworpen; bij vergelijking van de trekhaken levert een onvoldoende blijk van oorspronkelijkheid op ten opzichte van bestaande systemen. Van onrechtmatig handelen door gebruik te maken van know how is geen sprake, omdat medewerker reeds eerder bij Bosal know how hadden opgedaan. Behoudens een incidentele grief inzake kostenveroordeling, falen de overige grieven.

Leestips: 4.9, 4.10, 4.15, 4.16, 4.20