IEF 22001
19 april 2024
Uitspraak

Geen inbreuk door 'Wijnwereld.Online' op handelsnaam 'Wijnenwereld.nl'

 
IEF 22000
18 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: 'Pablo Escobar' mag niet worden geregistreerd als EU-merk

 
IEF 21999
18 april 2024
Uitspraak

Hof: beeldmerk Puma niet vervallen, maar Monshoe maakt ook geen inbreuk

 
IEF 14150

Auteursrechtdebat: Enkele gedachten omtrent het nieuwe publiek bij hyperlinks

Door Theo Stockmann, LinkedIn-profiel. Thema: hyperlinken & embedden. Beschikbaarstelling Het Svensson-arrest is al een aantal maanden gewezen. De zaak gaat over een hyperlink naar materiaal dat met toestemming van de auteursrechthebbende is geplaatst op een openbare website. Men moet bij arresten van het Hof altijd voorzichtig zijn om met de overwegingen van het Hof andere gevallen te beoordelen. De redactie gaf mij met het oog op het debat omtrent hyperlinken en embedden een aantal stellingen ter inspiratie. Hieronder volgen twee daarvan.
Stelling 1: Embedden en linken leveren nooit auteursrechtinbreuk op.
Stelling 2: Linken naar illegaal aanbod is altijd toegestaan. 

Het betreffen dus stellingen die niet direct met het Svensson-arrest te beantwoorden zijn, immers omvatten de stellingen ook situaties waarbij er sprake is van een hyperlink naar een werk dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende op een website is geplaatst.

Maar toch biedt het Svensson-arrest voldoende mogelijkheden om hyperlinks naar illegaal werk auteursrechtelijk aan te pakken. Zo heeft het HvJEU in het arrest expliciet de hyperlink onder de werking van de Auteursrechtrichtlijn gebracht, namelijk in het kader van het beschikbaarstellingsrecht. In een pre-Svensson bijdrage heb ik al eens uitgebreid beargumenteerd dat een hyperlink onder omstandigheden een relevante beschikbaarstellingshandeling (en dus een mededeling aan het publiek) zou moeten opleveren.

Nieuw publiek
Na Svensson zou men op het eerste gezicht kunnen denken dat voor een auteursrechtinbreuk alleen nog maar een nieuw publiek nodig dient te zijn. Een discussie die momenteel gevoerd wordt, gaat over de vraag of er in het kader van de hyperlink überhaupt wel sprake kan zijn van een nieuw publiek.

Naar mijn mening moeten wij eerst een andere vraag beantwoorden. Geldt er bij een hyperlink naar auteursrechtelijk beschermd materiaal, dat zonder de toestemming van de rechthebbende is geplaatst, überhaupt wel het vereiste van een nieuw publiek?

Het ‘nieuwe publiek’-criterium is ontwikkeld in zaken waarin er sprake was van een eerdere rechtmatige openbaarmaking. Indien een werk zonder toestemming op internet is geplaatst is dat geen eerdere rechtmatige openbaarmaking. Alleen al om die reden kan men twijfelen aan de toepasbaarheid van het criterium. Het HvJEU geeft verder in TVCatchup aan dat het criterium van het nieuwe publiek ‘enkel relevant is in de situaties waarover het Hof zich heeft moeten uitspreken in de zaken die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten SGAE, Football Association Premier League e.a., alsook Airfield en Canal Digitaal’.

Een ander argument tegen de stelling dat er sprake dient te zijn van een nieuw publiek is dat er wellicht sprake is van een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze van de oorspronkelijke mededeling. Ook dan is er (op grond van het TVCatchup-arrest) geen nieuw publiek nodig. Denk daarbij aan een hyperlink naar een website met een gelekte CD die op het internet is verschenen. Het HvJEU zal daarover iets moeten zeggen. Wie weet zijn die overwegingen namelijk wel beperkt tot het TVCatchup-feitencomplex.

Als er, zo men wil, een ‘nieuw publiek’ nodig is, is vereist dat de rechthebbende geen rekening hield met dit publiek toen hij toestemming gaf voor de mededeling aan het oorspronkelijke publiek. Denk bijvoorbeeld aan de fotograaf die toestemming verleent aan een tijdschrift om de werken daarin op te nemen, maar de werken worden vervolgens ingescand en aangeboden op internet. Naar mijn mening kan er in dat geval vrij eenvoudig een nieuw publiek geconstrueerd worden. Immers hoefde de fotograaf geen rekening te houden met de situatie dat het werk vervolgens op het internet terecht zou komen. Dat er door de hyperlink de facto wellicht geen nieuw publiek wordt aangeboord (immers: het werk staat al op een andere website op het internet), betekent nog niet dat daar de iure geen sprake van kan zijn.
Met Svensson in de hand denk ik dat de rechthebbenden een machtig wapen hebben tegen een hyperlink naar een werk op een website, dat zonder toestemming van de rechthebbende daar terecht is gekomen. Dit aangezien de hyperlink in ieder geval een relevante beschikbaarstellingshandeling kan zijn volgens Svensson.

De hyperlink met de functie van voetnoot of beschikbaarstelling?
Toch is er vervolgens nog een vraagstuk dat mij bezighoudt. Daarvoor is vereist dat wij (voor nu) de horde van het nieuwe publiek nemen. Er is dus sprake van een nieuw publiek of het criterium is in het geheel niet van toepassing.
Als het dan gaat om een hyperlink die ervoor zorgt dat een werk (zonder toestemming van de auteursrechthebbende geplaatst) direct wordt getoond of afgespeeld ben ik groot voorstander van de benadering om de plaatsing van een dergelijke hyperlink als auteursrechtinbreuk te kwalificeren, aangezien de hyperlink een beschikbaarstellende functie heeft.

Moeilijker vind ik de situatie met een hyperlink naar een werk, waarbij het duidelijk is dat men naar een externe website gaat en er vervolgens mogelijk nog enkele muisklikken nodig zijn om het werk te bekijken of af te luisteren. Heeft de hyperlink dan de functie van de voetnoot in plaats van een beschikbaarstellende functie? Ik zou menen van wel. Maar sluipt bij een dergelijke benadering wellicht niet het criterium van verwarringsgevaar het auteursrecht in? En waar ligt de grens? Zomaar enkele vragen waar we het hopelijk in dit Auteursrechtdebat over kunnen gaan hebben.

Theo Stockmann

pdf-versie (incl.verdiepende voetnootverwijzingen)

IEF 14146

In de tijdschriften augustus 2014

Berichten Industriële Eigendom
Artikelen
Recent SPC case law – Tjibbe Douma and Margot Kokke

Bescherming van knowhow in Nederland: huidige stand van zaken en vooruitblik aan de hand van de ontwerp richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen – Deel I – Maarten Schut en Sophie van Loon

Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 39 Hoge Raad 4 april 2014, Medinol/Abbott, ECLI:NL:HR:2014:816, IEF 13726 – met noot van D.F. de Lange

Handelsnaamrecht
Nr. 40 Gerechtshof Den Haag 6 mei 2014, Prae/Artiestenverloningen B.V., ECLI:NL:GHDHA:2014:1583, IEF 13819 – met noot van M.F.J. Haak

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 41 Rechtbank Den Haag 18 juni 2014, MBI/Shimano, IEF 13955
Nr. 42 Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, Bayer/Sandoz, IEF 14076

Procesrecht/Auteursrecht
Nr. 43 Gerechtshof Den Bosch 25 maart 2014, Art & Allposters B.V./Stichting Pictoright, IEF 13686

Procesrecht/Octrooirecht
Nr. 44 Gerechtshof Den Haag 22 april 2014, Minrin Melt Ferring B.V./Reprise Biopharmaceutics, LLC te New York City en vijf andere Amerikaanse partijen, IEF 13852

Auteursrecht
Nr. 45 Rechtbank Zeeland-West Brabant 2 mei 2014, Meubelindustrie Het Anker Druten BV/Montis Holding BV, IEF 13843

Reclamerecht
Nr. 46 Hof van Justitie EU 13 maart 2014, Zaak C-52/13, Posteshop SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato en Presidenza del Consiglio dei Ministri, IEF 13643

Geografische aanduiding
Nr. 47 Hof van Justitie EU 8 mei 2014, Zaak C-35/13, Associazione Industriali delle Carni e dei Salumi en Kraft Foods Italia SpA/ Associazione fra produttori per la tutela del “Salame Felino” en twaalf andere partijen (leden van de producentenvereniging), IEF 13836

IER
VizIER
Nr. 34 Monsterneming onder Verordening (EU) nr. 608/2013/F.W.E. Eijsvogels p. 231

Artikelen
Nr. 35 Het Ryanair/PR Aviation-arrest: de luchtbrug tussen de OHP-regels en concurrenten /D. van Eek p. 235

Nr. 36 Ashby Donald; commercial speech en uitingsvrijheid in het auteursrecht
/M. de Cock Buning p. 242

Jurisprudentie
Auteursrecht
Nr. 37 Europees Hof voor de Rechten van de Mens 10 januari 2013 (Ashby Donald e.a./Frankrijk) p. 246

Merkenrecht
Nr. 38 Hof van Justitie EU 14 november 2013 (Environmental Manufacturing/OHIM, Wolf), m.nt. P.G.F.A. Geerts en A.M.E. Verschuur p. 251

Nr. 39 Gerechtshof Den Haag 10 december 2013 (Promodyne), m.nt. A.M.E. Verschuur p. 259

 

IEF 14154

Vervallenverklaring SAVOY merkregistraties

Rechtbank Rotterdam 27 augustus 2014, IEF 14154 (Vaise tegen Jansen)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Naomi Ketelaar, Klos Morel Vos & Schaap. Verstekvonnis. Merkenrecht. Vervallenverklaring. Zie eerder IEF 13008 en IEF 14098. De rechtbank verklaart dat de merkrechten van Jansen B.V. in de Benelux verbonden aan de merkregistraties SAVOY vervallen en beveelt doorhaling.

De rechtbank,
verklaart dat de merkrechten van gedaagde in de Benelux verbonden aan de Benelux merkregistraties "SAVOY" op naam van gedaagde met registratienummers 0111311 en 0021638 vervallen; beveelt de doorhaling van de inschrijving van de desbetreffende registraties van gedaagde in het Benelux Merkenregister;
IEF 14149

Volharding eerdere tussenvonnissen met betrekking tot geldigheid octrooien

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14149 (Ajinomoto tegen Global)
Octrooirecht. Proceskosten. De rechtbank volhardt bij hetgeen in eerdere tussenvonnissen (IEF 4671 en IEF 12507) is overwogen en beslist. In de hoofdzaak was in het bijzonder in geschil of de door Ajinomoto gehouden octrooien EP 710, EP 712 en EP 912 geldig waren en of Global ea daarop inbreuk maakten. Global maakte inbreuk op deze octrooien. Ajinomoto heeft het gelijk niet aan haar zijde voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen, met dien verstande wat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen.

2.5. Thans dient de rechtbank derhalve nog te beslissen op de met de geldigheid van en inbreuk op EP 710 en EP 712 samenhangende vorderingen die in het tussenvonnis van 22 augustus 2007 al wel zijn beoordeeld, maar waarop nog niet in het dictum is beslist, alsmede op de gevorderde proceskosten van de gehele procedure in eerste instantie.
2.10. In de hoofdzaak in conventie zijn de vorderingen van Ajinomoto die verband houden met de vastgestelde inbreuk op EP 710, EP 712 en EP 912 grotendeels toegewezen. Global ea moeten derhalve worden beschouwd als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partijen en worden veroordeeld in de kosten. Daaraan doet niet af dat voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen Ajinomoto het gelijk niet aan haar zijde heeft. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. Voor zover Global ea hebben willen betogen dat voor dit deel van de procedure een afzonderlijke kostenveroordeling zou moeten volgen, wordt dat betoog verworpen omdat daarvoor een wettelijke basis ontbreekt.

2.20. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen met dien verstande dat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen (in r.o. 5.68) dat wat betreft EP 712 Ajinomoto ervoor gekozen heeft haar octrooi slechts te verdedigen in beperkte zin zodat in zoverre de reconventionele vordering slaagt. Niettemin is Global naar het oordeel van de rechtbank in de procedure in reconventie in zijn geheel beschouwd aan te merken als grotendeels in het ongelijk gestelde partij.

De Rechtbank: (...)

3.7. vernietigt het Nederlandse deel van EP 0733712 voor zover het is verleend voor meer dan wordt omvat door het in r.o. 5.31. van het tussenvonnis van 22 augustus 2007 weergegeven hoofdverzoek;

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14148

Onvoldoende spoedeisend belang bij staking merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14148 (Bacardi tegen Seva)
Zie eerdere Bacardi-uitspraken. Tussenvonnis. Merkenrecht. Parallel import. Bacardi is houder van een aantal Gemeenschapsmerken en Beneluxmerken voor alcoholhoudende dranken. Seva heeft zonder toestemming van Bacardi partijen alcoholhoudende dranken voorzien van een BACARDI-merk in de EU in het verkeer gebracht. Bacardi stelt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft. Voor zowel het spoedeisend belang bij de door Bacardi ingestelde vordering tot merkinbreuk en het jegens haar onrechtmatig handelen bestaat geen grond. De rechtbank wijst de vordering tot zekerheidsstelling ten behoeve van Seva toe en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.4. (...) Bacardi c.s. stelt dat sprake is van een voortdurende inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten door Seva, althans van voortdurende onrechtmatige handelingen van Seva jegens haar. Bacardi c.s. heeft echter slechts gewezen op één transactie uit 2009 waarbij Seva betrokken was en die mogelijk merkinbreuk vormt. Aldus heeft Bacardi c.s. het door haar gestelde voortdurende karakter van de merkinbreuk onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat de beantwoording van de vraag of het feitencomplex van die transactie merkinbreuk vormt, naar voorlopig oordeel mede afhankelijk is van de beantwoording van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag, die recent aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld. Voor zover deze transactie uit 2009 derhalve al merkinbreuk vormt, geldt voorts dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat het bij uitstek gaat om een “ernstig, hoogst verwijtbaar geval van opzettelijke merkinbreuk”, zoals Bacardi c.s. stelt. Gelet hierop heeft Bacardi c.s. onvoldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering onder I op grond van de door haar gestelde merkinbreuken, zodat die vordering op die grondslag niet toewijsbaar is.

4.5. Bacardi c.s. legt daarnaast een onrechtmatige daad ten grondslag aan de gevorderde voorlopige voorziening. Zij stelt daartoe dat Seva onrechtmatig jegens haar handelt door gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad te hebben, ongeacht de vraag of die in de EU in het verkeer zijn gebracht. Zij onderbouwt die stelling met een prijslijst die volgens haar van Seva afkomstig is en waarop gedecodeerde Bacardi-producten zijn vermeld. Nu Seva gemotiveerd betwist dat die prijslijst van haar afkomstig is, is voorshands oordelend onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft gehad. Reeds daarom is voor toewijzing van vordering I op grond van de gestelde onrechtmatige daad evenmin grond.

4.13. Voor het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid zal worden aangesloten bij de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. Omdat in dit stadium van de procedure niet kan worden beoordeeld of sprake zal zijn van een al dan niet als eenvoudig aan te merken procedure en op welke wijze deze procedure zal verlopen, zal Bacardi Limited worden gelast zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.000.--.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14147

Inzage in octrooiaanvrage gaat boven geheimhoudingsplicht uit octrooiwet

Vzr. Rechtbank Rotterdam 27 augustus 2014, IEF 14147 (X en HJ Forever tegen IRX c.s.)
Uitspraak ingezonden door Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Deterink. Octrooirecht. IRX c.s. ontwikkelt een reflectieve displaytechnologie voor zowel consumentenapplicaties (o.a. e-readers en smartphones) als de zakelijke markt (o.a. informatieschermen). Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de zogenaamde e-Coral technologie. X is bestuurder bij HJ Forever, en tot voor kort commissaris van IRX. IRX vordert met succes inzage in de octrooiaanvrage op naam van X, aan hem verbonden vennootschappen en HJ Forever die betrekking hebben op de technologie van IRX. Het gevorderde contactverbod met betrekking tot IRX en haar relaties wordt afgewezen. Wat van die geheimhoudingsplicht ex artikel 31 ROW ook zij, het is aannemelijk dat X als eerste andermans bedrijfsvertrouwelijke gegevens heeft gebruikt ten faveure van zichzelf gaat het argument van het bestaan van gewichtige redenen tegen afgifte aan IRX niet op.

4.7.(...) Ten aanzien van de afgifte van de octrooiaanvragen van X. is derhalve aan de hiervoor weergegeven vereisten van artikel 843a Rv voldaan. Dat sprake is van gewichtige redenen aan de zijde van X die aan afgifte in de weg staan is niet aannemelijk geworden. X stelt hetzelfde belang te hebben dat IRX c.s. stelt bij afgifte te hebben (naast waarheidsvinding), namelijk bescherming van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, waarvoor ten aanzien van de octrooiaanvragen van X volgens X daarbij nog de wettelijke geheimhoudingplicht geldt van artikel 31 ROW. Wat van die geheimhoudingsplicht ex artikel 31 ROW ook zij, nu een begin van aannemelijkheid is gemaakt dat X als eerste andermans bedrijfsvertrouwelijke gegevens heeft gebruikt ten faveure van zichzelf gaat het argument van het bestaan van gewichtige redenen tegen afgifte aan IRX c.s. niet op.

4.9. (...) Nader onderzoek naar de juiste feiten is vereist. Daarvoor leent dit kort geding zich niet. Het belang van IRX c.s. bij het feitelijk onder 3.1 sub 3 primair gevorderde contactverbod en bij het (meer) subsidiair gevorderde, is, in het licht van het te respecteren recht op eerbiediging persoonlijke levenssfeer en het recht op vrijheid van meningsuiting van X, dan minder duidelijk en strekt vooralsnog in de rechtsverhouding tussen partijen te ver. Daarmee kan het spoedeisend belang van IRX c.s. bij deze vordering in het midden blijven. (...)

IEF 14145

Blogspot met een andere TLD niet te bereiken

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 15 juli 2014, IEF 14145 (Google tegen X)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof. Executievonnis. Zie het onderliggende vonnis. Google vordert succesvol het verbod van executiemaatregelen. Nu het vonnis met inachtneming van artikel 55 jo. 54 lid 4 Rv en het Haags Betekeningsverdrag niet is betekend, zijn er geen dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter voegt toe dat Google inmiddels wel aan de veroordelingen voldoet. Dat twee blogs nog wel toegankelijk zijn via een ander (buitenlands) TLD doet niet af aan het feit dat de twee specifieke (.nl-)adressen waarop het eerdere dictum doelt, verwijderd zijn.

Anders is het wanneer het mogelijk is om via een link op de Nederlandse pagina op de buitenlandse blogspot-versie van een pagina te komen waarvan de inhoud kennelijk onrechtmatig is (geoordeeld) jegens X. Google heeft niet eerder een verwijderingsverzoek ontvangen via het daarvoor bestemde webformulier, waardoor deze vordering tot verwijdering in dit kort geding te voorbarig is. Op toekomstige verzoeken van X, mits ingediend via webformulier, dient Google binnen een maand gemotiveerd te reageren.

6.5. Google heeft (...) uitvoerig gemotiveerd dat internetgebruikers die vanuit Nederland een zoekopdracht uitvoeren die een zoekresultaat op het blogspot.com-domein oplevert, automatisch worden doorgeleid naar dezelfde pagain op het blogspot.nl-domein. Volgens Google kan Blogspot alleen worden bereikt op een buitenlandse TLD door internetgebruikers die de zoekopdracht uitvoeren vanuit het betreffende land of indien de gebruiker handmatig het volledige adres van de pagina intoetst. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding aan te nemen dat de stellingen van Google in dit opzicht onjuist zijn. Uitgaande van de juistheid van deze stellingen betekent een en ander dat de kans zeer klein moet worden geacht dat een willekeurige internetgebruiker in Nederland via Google op een blog met een buitenlands TLD uit komt en op deze manier kennis neemt van onrechtmatige berichtgeving met betrekking tot X.
Dit leidt tot de conclusie dat X moet worden geacht onvoldoende belang te hebben bij zijn vordering. Ook indien het belang van X meer aannemelijk was geweest had dit hem voor wat betreft deze kort gedingprocedure weinig opgeleverd, omdat de Nederlandse kort gedingrechter onbevoegd is een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van blogs die onder het TLD van een ander land worden bereikt. Een dergelijke kwestie valt onder de rechtsmacht van de (desbetreffende) buitenlandse rechter.

6.4. Anders zijn de gevallen waarin het mogelijk is om via een link op de Nederlandse pagina op de buitenlandse blogspot-versie van een pagina te komen waarvan de inhoud kennelijk onrechtmatig is (geoordeeld) jegens X. In deze gevallen dient geoordeelt te worden dat die Nederlandse pagina vanwege de link onrechtmatig is en moet worden verwijderd. Google heeft dit ook erkend en heeft gesteld dat zij bepaalde 'blogspot.nl'-pagina;s om die reden verwijderd heeft.
IEF 14144

Onrechtmatige content over dood van neefje

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 8 mei 2014, IEF 14144 (Dood van neefje)
Vordering tot verwijdering van onrechtmatige content website over de dood van een minderjarige neef van eiser. Eiser heeft gedaagden diverse malen aangeschreven met het verzoek ‘de onrechtmatige content’ van de Website te verwijderen alsmede tot het verstrekken van IP-adressen van de diverse posters op de Website. Vordering wordt toegewezen.

4.9. Gelet op ontoelaatbaar geachte uitingen over [eiser] op de Website, de onderlinge samenhang tussen de uitingen en het totaalbeeld dat door de diverse uitingen op de Website over [eiser] wordt gecreëerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de content van de website over de dood van [minderjarige] -voor zover de uitingen [eiser] betreffen - verwijderd dient te worden, dan wel verwijderd dient te blijven. Daarbij gaat het ook om verwijzingen als SVTET of CO. Onvoldoende is gebleken dat de lezer met deze vermeldingen, voor zover ook daadwerkelijk reeds gebruikt, niet kan begrijpen dat naar [eiser] wordt verwezen. Het onder 3.1 onder a. en b. gevorderde is dan ook in na te melden zin toewijsbaar.
IEF 14143

Een werkbaar verbod op kabeldoorgifte

Rechtbank Amsterdam 27 augustus 2014, IEF 14143 (Stichting LIRA tegen UPC c.s. en RODAP)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette en Marijn Kingma, Höcker advocaten. Auteursrecht. Contractuele overdracht. Uitvoerbaar bij voorraad. LIRA en UPC hebben in het verleden Kabelovereenkomsten met elkaar gesloten, welke ten einde of niet zijn vernieuwd. In het kader van algemene belangenbehartiging (3:305a BW) is het gevorderde verbod tot doorgifte van werken, waarvan Lira niet inzichtelijk kan maken wie ze heeft gemaakt, te onbepaald. Uit artikel 45d Aw (rechtsvermoeden van overdracht aan producent) volgt niet een uitzondering op de overdraagbaarheid. Het Aansluitingscontract is een voldoende bepaalde overdrachtsakte en omvat zowel primaire als secundaire openbaarmakingsrechten. UPC c.s. maakt inbreuk, maar het verbod is slechts werkbaar als Lira verplicht wordt op basis van programmagegevens uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan een uitzending aan UPC mede te delen voor welke programma's zij over de auteursrechten beschikt. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad weegt zwaarder dan de belangen van UPC c.s.: de materieel belanghebbende auteurs worden sinds 2012 niet gecompenseerd. Staking wordt bevolen binnen 90 dagen na betekening, versterkt met dwangsommen.

Vervolg samenvatting. Uit artikel 45d Aw volgt geen uitzondering op het beginsel van overdraagbaarheid. Dat het auteursrecht wordt vermoed aan de producer te zijn overgedragen, betekent niet dat een overdracht aan Lira niet mogelijk is. De overdracht door de makers vindt plaats op het moment dat de producent besluit dat het filmwerk vertoningsgereed is. Anders dan uit 3:97 BW volgt een verbod van overdracht bij voorbaat van auteursrechten niet uit artikel 45d of 14bis Berner Conventie. Het Aansluitingscontract voldoet als akte aan de eis van artikel 2 lid 2 Aw.

De bevoegdheid van Lira om op grond van wederkerigheidsovereenkomsten namens buitenlandse zusterorganisaties wordt in dit geding niet onderbouwd met overeenkomsten. Het Aansluitingscontract en de Bijlage wordt zo uitgelegd dat naast het secundaire ook het primaire openbaarmakingsrecht aan Lira is overgedragen.

Er wordt geen inbreuk gemaakt op artikel  26a Aw, omdat er geen sprake is van een heruitzending, hetgeen een eerdere openbaarmakingshandeling veronderstelt, maar van een kabeldoorgifte (zie Norma/NLKabel, IEF 13696).

Leestips: 4.15, 4.18.2

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14140

Kosten voor het opsporen als additionele vergoeding niet onderbouwd

Ktr. Rechtbank Den Haag 4 augustus 2014, IEF 14140 (Masterfile tegen De Bie c.s.)
Uitspraak ingezonden door Lucia van Leeuwen, Köster advocaten. Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld. Auteursrecht. Stockfotobureau. De bedrijfsactiviteiten en website van Falcon zijn overgedragen, zie daartoe ook het SIDN-domeinnaamregister en Falcon kan niet als inbreukmaker worden aangemerkt. In de overeenkomst tussen fotograaf (Wereldbol van draad) en Masterfile is geen auteursrechtbepaling opgenomen. De kantonrechter leidt uit de toevoeging in het gevorderde "en onrechtmatig heeft gehandeld jegens Masterfile" af dat er inbreuk op haar auteursrecht is bedoeld, vordering wordt afgewezen. Er wordt een additionele vergoeding van 100% gevorderd, deze wordt laat en summier toegelicht. Het mag echter geen karakter van een boete dragen en de kosten voor het opsporen van de auteursrechtinbreuk zijn niet nader onderbouwd. De RM Price Calculator wordt op diverse variabelen betwist en door de kantonrechter uitgelegd. Vorderingen worden deels toegewezen.

De Bie heeft de auteursrechtinbreuk niet betwist. De Hartstichting heeft een onbeperkte licentie verkregen, maar daarvan kon G geen sublicentie verkrijgen en maakt inbreuk. Tegen betaling heeft Home for Pets van een Chinees internetbedrijf foto ontvangen, dat is geen (nader onderbouwd) geldige gebruikerslicentie. De foto bij Heating Solution is een (niet nader onderbouwde) link, maar wat voor één is niet uit de printscreen af te leiden. De foto is op de site van Mido geplaatst door een professioneel websitebouwer, zonder licentie is dat een inbreuk door Mido.

4.20. Masterfile heeft eerst bij gelegenheid van de comparitie van partijen en op verzoek van de comparitierechter toegeliht waarom zij meent dat die additionele vergoeding op zijn plaats is. Masterfile meent dat ruimte moet bestaan voor die vergoeding enerzijds om onderscheid te maken tussen gebruikers die vooraf toestemming vragen en degenen die eerst achteraf toestemming kopen door alsnog een licentievergoeding te betalen en anderzijds om de kosten die gepaard gaan met (het opsporen van) auteursrechtinbreuken vergoed te krijgen, zoals de kosten van het gebruik van speciale software voor opsporing en van medewerkers die op het (verder) onderzoeken van die inbreuken worden ingezet.

4.21. De kantonrechter is van oordeel dat die late onderbouwing te summier is en te veel vragen oproept om tot toewijzing van het deel van een additionele vergoeding van 100% te kunnen komen. Wegens het gewenste onderscheid tussen gebruikers die vooraf toestemming hebben gekregen en degenen die niet om die toestemming hebben gevraagd, krijgt de opslag het karakter van een boete, waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Voor zover Masterfile heeft aangevoerd dat het (deels ook) gaat om kostenvergoeding, was het aan Masterfile geweest om de kosten die gepaard gaan met (het opsporen van) auteursrechtinbreuken nader te onderbouwen en om aan te geven welk deel van de 100% opslag moet worden beschouwd als dekking voor die kosten. Gelet hierop bestaat in dit geschil geen ruimte voor toewijzing van een dergelijke additionele vergoeding.