IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 22011
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
IEF 22010
25 april 2024
Artikel

Isabelle Wolterink (EP&C) nieuwe voorzitter Orde van Octrooigemachtigden

 
IEF 14210

Auteursrechtdebat: Een downloadverbod is zinloos, want het is niet te handhaven

Door Jung-Ming Ng, Masterstudent aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Thema: Downloadverbod & thuiskopie.

Downloaden wordt in de Van Dale als volgt gedefinieerd: ‘Gegevens van internet opslaan op de eigen computer’(1). Sinds ACI/Thuiskopie wordt het downloaden van een illegaal ter beschikking gestelde film niet meer gezien als een thuiskopie voor eigen gebruik. Het downloaden uit illegale bron voor eigen gebruik is derhalve verboden. Stichting Brein heeft reeds aangegeven dat individuele downloaders niet zullen worden vervolgd. Men zou op basis hiervan kunnen concluderen dat deel één van de stelling hout snijdt. Voor de individuele downloader verandert in wezen niks. Dat lijkt slechts zo, door het downloaden uit illegale bron uitdrukkelijk te verbieden, kunnen auteursrechthebbenden in actie komen tegen individuele downloaders.

In de Verenigde Staten, waar downloaden uit illegale bron al enige tijd verboden is, kunnen auteursrechthebbenden jacht maken op downloaders. Zij kunnen zogenaamde ‘copyright alerts’ aan de inbreukmaker verzenden. Hierin wordt bijvoorbeeld de downloader gesommeerd om te stoppen met zijn illegale activiteiten op straffe van internetsnelheidreductie. In de Verenigde Staten staat dit systeem bekend als het ‘copyright alert system’. Dit systeem is vrijwillig tot stand gekomen tussen de vijf grootste aanbieders van internet en auteursrechthebbenden in de Verenigde Staten(2). Tevens kunnen er boetes worden uitgeschreven, zoals ook gebeurt bij onze oosterburen. In Duitsland kunnen auteursrechthebbenden een vergoeding claimen van individuele personen die uit illegale bron downloaden(3). Het uitdrukkelijk verbieden van downloads uit illegale bron geeft auteursrechthebbenden derhalve ‘wapens’ om op te treden tegen onverlaten en is zeker niet zinloos. Legale alternatieven zoals Netflix kunnen door dit verbod floreren indien zij hun aanbod up-to-date kunnen houden.

Het is wel degelijk mogelijk om het downloadverbod te handhaven. Maar dit kan alleen indien men geen rekening houdt met de privacy van de burger. PRISM en NSA zijn begrippen die sinds vorig jaar alom bekend zijn. De overheid dient dan al het internetverkeer in de gaten te houden(4). Een dergelijke dystopische samenleving die doet denken aan het beroemde boek van George Orwell is onwenselijk. Het bovenstaande in ogenschouw nemend, ben ik het oneens met de stelling. Een downloadverbod heeft wel zin, omdat dit de auteursrechthebbenden de ‘wapens’ verschaft om op te treden tegen auteursrechtschenders. Het handhaven van het downloadverbod is mogelijk. Of het wenselijk is om het downloadverbod te handhaven zonder rekening te houden met de privacy van de burger, is weer een andere vraag.

1)  https://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=downloaden&lang=nn.
2)  https://en.wikipedia.org/wiki/Copyright_Alert_System.
3)  https://www.nutech.nl/internet/3749842/alles-moet-weten-downloadverbod.html.
4)  https://www.spitsnieuws.nl/archives/tech/2014/04/downloadverbod-is-nutteloos.


(pdf-versie)
IEF 14209

HvJ EU: Tripp Trapp-kinderstoel en de aard van de waar

HvJ EU 18 september 2014, IEF 14209, C‑205/13 (Hauck tegen Stokke) - dossier - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door de Hoge Raad der Nederlanden. Uitspraak ingezonden door Sven Klos, Antoon Quadvlieg en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap en Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek. Uitlegging van artikel 3, lid 1, van de merkenrichtlijn – Weigering van inschrijving of nietigverklaring – Driedimensionaal merk – Verstelbare Tripp Trapp-kinderstoel – Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald.

Prejudiciële vragen:
1)     a) Gaat het bij de weigerings‑ of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, [sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn], te weten dat [driedimensionale] merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, om een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, of is daarvan reeds sprake bij aanwezigheid van een of meer wezenlijke gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt?
b) Indien geen van deze alternatieven juist is, hoe dient het voorschrift dan te worden uitgelegd?

2)     a) Gaat het bij de weigerings‑ of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, [sub e, derde streepje, van de merkenrichtlijn], te weten dat [driedimensionale] merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of de motieven) van de aankoopbeslissing van het in aanmerking komende publiek?

b) Is van ,een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft’ in de zin van evenbedoeld voorschrift slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen: de veiligheid, het comfort en de deugdelijkheid) of kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die waarde ook andere, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan?

c) Is voor de beantwoording van vragen 2a en 2b beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde als ,wezenlijk’ in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

d) Indien het antwoord op vraag 2c in laatstbedoelde zin luidt, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

3) Dient artikel 3, lid 1, van de [merkenrichtlijn], aldus uitgelegd te worden dat de in dat artikel [sub e] bedoelde uitsluitingsgrond ook bestaat, indien het [driedimensionale] merk een teken behelst waarvoor het aldaar onder [het eerste streepje] bedoelde geldt, en dat voor het overige voldoet aan het aldaar onder [het derde streepje] bedoelde?”

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
1)      Artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar waarbij één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt.

2)      Artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. De perceptie van de vorm van de waar door het doelpubliek is slechts één van de elementen bij de beoordeling of de betrokken weigeringsgrond van toepassing is.

3)      Artikel 3, lid 1, sub e, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in het eerste en het derde streepje van deze bepaling vermelde gronden voor weigering van inschrijving niet gecombineerd kunnen worden toegepast.

Relevante rechtsoverwegingen:

25      Integendeel, bij de toepassing van de in artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn vermelde weigeringsgrond dient rekening te worden gehouden met het feit dat het begrip „vorm die door de aard van de waar bepaald wordt” impliceert dat in beginsel ook de inschrijving moet worden geweigerd van vormen waarvan de wezenlijke kenmerken inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar.

26      Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft aangegeven, zou het voorbehouden van dergelijke kenmerken aan één marktdeelnemer eraan in de weg staan dat concurrerende ondernemingen hun waren een vorm kunnen geven die nuttig is voor het gebruik van deze waren. Bovendien zij vastgesteld dat het gaat om wezenlijke kenmerken waarnaar de consument kan zoeken in de waren van concurrenten, aangezien deze waren beogen dezelfde of een soortgelijke functie te vervullen.

27      Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar waarbij één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt

32      Het begrip „vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft” mag immers niet enkel worden beperkt tot de vorm van waren die uitsluitend een artistieke of sierwaarde hebben, op gevaar af van geen betrekking te hebben op waren die, naast een belangrijk esthetisch element, wezenlijke functionele kenmerken hebben. In dit laatste geval zou het door het merk aan de merkhouder verleende recht een monopolie toekennen op de wezenlijke kenmerken van de waren, waardoor deze weigeringsgrond zijn doel niet volledig zou kunnen bereiken.

36      Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de merkenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. De perceptie van de vorm van de waar door het doelpubliek is slechts één van de elementen bij de beoordeling of de betrokken weigeringsgrond van toepassing is.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14208

Auteursrechtdebat: Een andere blik op de thuiskopieheffing

Door: Bas Willemse Master(deeltijd)student rechtsgeleerdheid richting Internet, intellectuele eigendom en ICT en Transnational Legal Studies aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Thema: Downloadverbod & thuiskopie. (pdf-versie met hyperlinks)

Als student zijn er wel eens zaken waar je iets meer over wilt weten. Zo ook over de thuiskopieheffing, die tijdens de collegereeks Intellectuele Eigendom in de digitale samenleving aan bod gekomen is. Er zijn mensen die sinds de uitspraak van het Europees Hof van Justitie vinden dat de thuiskopieheffing moet verdwijnen. Ook de Tweede Kamer wil hierover duidelijkheid van de minister. Afschaffen van de heffing lijkt mij zeker geen goed idee, het aanpassen van de regeling en het invoeren van een nieuwe heffing wel.

Maar ook voor de uitspraak zat ik al met een paar vragen, ondermeer waarom juist voor de betreffende apparatuur en dragers is gekozen. Het systeem op zich is natuurlijk onlogisch, want brave burgers die al nooit iets legaal of illegaal reproduceren betalen deze heffing ook. Maar daarnaast is de keuze voor de verschillende apparaten ook apart. Zo is de tablet wel belast, maar een E-reader niet. Terwijl E-books vaak gereproduceerd schijnen te worden. Daarnaast wordt niet alleen een Personal Computer belast, maar ook een Server. In de praktijk zijn er toch maar weinig consumenten die een Server voor thuisgebruik aanschaffen. Ook bestaan er veel andere type computers, waarmee het mogelijk is beschermd materiaal te reproduceren, zoals de wearable computers die in de nabije toekomst populair gaan worden. Deze apparaten zijn op dit moment niet belast, terwijl ze veelal aangeprezen worden als entertainment apparaten.
Maar ook de mediadragers zoals de dvd en cd zijn nog steeds belast, hoewel het gebruik hiervan drastisch is afgenomen. Wat veel consumenten weer wel gebruiken om muziek en films op bewaren zijn externe geheugenkaartjes. Het belasten van deze kaartjes zou zorgen voor een te grote administratieve last voor de importeurs. Daarnaast worden externe harde schijven belast, maar de USB-sticks weer niet, terwijl tegenwoordig zowat ieder tv toestel de optie heeft om een USB-stick te aan te sluiten. Dit is immers dezelfde aansluiting als gebruikt bij de meeste externe harde schijven. Dan vraag ik mij weer af of 'administratieve lasten' zwaarder wegen dan een eerlijke thuiskopie heffing die over al deze veel gebruikte media is verdeeld. Juist door de variatie in deze producten en de grote hoeveelheid, zou het een goede manier zijn om een lagere heffing op te leggen. Daarnaast zou het rendement hiervan zelfs hoger kunnen zijn dan op de huidige heffing. Vele kleine bedragen maken uiteindelijk een groot bedrag!

Maar terug naar de burgers die nooit iets reproduceren. Deze gebruikers van apparaten en dragers worden indirect bestraft. Waarom lossen we dit dus niet op een veel makkelijkere manier op? Ongeveer tien jaar geleden is het al eens geopperd en om de zoveel tijd wordt dit idee weer eens uit de kast gehaald, de zogenaamde 'download heffing'. Maar niet per software product zoals Kazaa of andere P2P-producten, download programma’s, protocol, of per aansluiting een vast bedrag, maar per de werkelijke hoeveelheid verstookte dataverkeer. Waarom zou zo een heffing op dit moment nu wel gaan werken? Vragen veel mensen zich nu misschien af. Simpel, we zijn er inmiddels al aan gewend, de mobiele providers zijn de afgelopen jaren bezig geweest met deze gewenning, door het invoeren van allerlei datalimieten op mobiele data! Als de limiet wordt overschreden koop je gewoon meer limiet bij. Natuurlijk om de werking van het internet niet te belemmeren bij vaste internet verbindingen, moet dit iets anders worden opgelost. Er zou een reële limiet moeten komen die vrij van heffing verstookt kan worden. Bijvoorbeeld een limiet ergens tussen de 50gb en 100gb dataverkeer per maand, voor iedere volgende 10gb moet de internet provider dan de extra heffing in rekening brengen boven op het maandbedrag. Het bedrag moet niet te hoog zijn, want mensen moeten natuurlijk wel gebruik blijven maken van het internet. Zelf zou ik dan denken aan een redelijk bedrag van één of twee euro per 10gb.

Door het invoeren van een dergelijke 'traffic heffing' komt de last van de heffing bij de juiste personen terecht! Uit ervaring weet ik dat providers toch al bijhouden hoeveel data door hun klanten verstookt wordt en het zou een kleine moeite moeten zijn om klanten daar inzicht in te geven. Ook qua administratieve lasten lijkt mij dit een zeer haalbaar idee. Dit systeem kan namelijk geheel geautomatiseerd worden. Volgens mij is dit een reële en haalbare oplossing om tot een eerlijkere heffing te komen. Zeker als deze heffing gedeeltelijk in de plaats zou komen van de huidige thuiskopieheffing op apparaten.
IEF 14207

Ruim baan voor parodie

Bas Kist, 'Ruim baan voor parodie', NRC 17 september 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Toen Vlaams Belang-politicus Johan Deckmyn in 2011 de burgemeester van Gent op een kalender afbeeldde als de Wilde Weldoener uit Suske & Wiske, spanden de erven van auteur Willy Vandersteen een rechtszaak aan. Je kunt dat album niet zomaar gebruiken in een parodie die niets met Suske & Wiske te maken heeft, meenden de erven.

Europese Hof over parodie

Begin september sprak het Europese Hof zich uit over de kwestie en liet het weten welke regels er voor parodie gelden. Er blijkt in Europa meer ruimte voor parodie te zijn dan de erven menen. Volgens het Hof is een parodie toegestaan als het humoristisch is en de parodie duidelijke verschillen vertoont met het originele werk. Daarnaast vindt het Hof, anders dan werd gedacht, dat je in een parodie elk werk mag gebruiken, ook als het er niets mee te maken heeft. Dus als Mark Rutte bij Obama op bezoek gaat en je maakt een grappige prent van Mark als Kuifje in Amerika, dan doen de erven Hergé daar niets tegen.

Discriminatie

Of Deckmyn de zaak nu in België gaat winnen is de vraag. Want, zo voegt het Hof toe, een parodie mag niet de indruk wekken dat het oorspronkelijke werk (Suske & Wiske van Vandersteen) een discriminerende boodschap bevat. Daarmee zou immers Vandersteen van discriminatie kunnen worden beticht. Op dit punt zou het hier wel eens mis kunnen gaan. Immers, Deckmyn heeft de westerse geldgraaiers van De Wilde Weldoener veranderd in mensen met hoofddoekjes en burka’s.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Parodie Suske & Wiske NRC 17-09-2014

Zie ook:

Eleonora Rosati. 'Just a Matter of Laugh? Why the CJEU Decision in Deckmyn is Broader than Parody', Common Market Law Review, 2015.

IEF 14206

Van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken

Hof Amsterdam 16 september 2014, IEF 14205; ECLI:NL:GHAMS:2014:4540 (Red Arrow tegen SBS/Talpa)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap en Otto Volgenant, Boekx Advocaten. Zie eerder IEF 13194. Programmaformat. Auteursrecht. Onrechtmatige daad. TV-producent/distributeur Red Arrow heeft met SBS en RTL onderhandeld over verkoop van het TV-format "Married at First Sight". Kort nadat het format aan RTL is verkocht brengt SBS een persbericht naar buiten waarin zij aankondigt een programma met soortgelijke elementen te zullen gaan uitzenden. Zij heeft dat programma gekocht van Talpa. Red Arrow eist een verbod voor SBS en Talpa om het programma te produceren/distribueren/uit te zenden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarop Red Arrow in hoger beroep is gekomen. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen (zie overweging 3.2. (i) t/m (viii), hieronder samengevat).

3. Beoordeling

3.1.1. Red Arrow heeft in eerste aanleg gevorderd, kort en zakelijk weergegeven, dat SBS wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie op het persbericht van 7 oktober 2013 (geciteerd in 2.5) en het verwijderen van dat bericht van haar website, dat Talpa wordt veroordeeld tot het plaatsen van een -andere- rectificatie en dat aan SBS en Talpa een verbod wordt opgelegd tot het (laten) produceren en uitzenden van Ja ik wil! een wildvreemde, alsmede De geheimen van een goed huwelijk, een en ander met nevenvorderingen en op straffe van een dwangsom.

3.1.2. De kern van de stellingen van Red Arrow is, zo begrijpt het hof, dat zij SBS in de onderhandelingen bekend heeft gemaakt met het format en met haar bedoeling om dat format op de Nederlandse markt te brengen door het format hetzij aan SBS hetzij aan RTL te verkopen, en dat SBS, onmiddellijk nadat zij het bericht had gekregen dat zij de onderhandelingen had verloren en dat de rechten door RTL waren aangekocht, het onder 2.5 genoemde persbericht met daarin de aankondiging van een bijna identiek Tv-programma heeft uitgebracht, dit terwijl SBS op dat moment nog niet over een uitgewerkt format voor dat Tv-programma beschikte. Red Arrow lijdt daardoor aanzienlijke schade; niet alleen is door die publicatie de overeenkomst tussen Red Arrow en RTL op losse schroeven komen te staan en uiteindelijk niet doorgegaan, zodat Red Arrow inkomsten in de orde van een miljoen Euro misloopt, maar er dreigt een miljoenenschade aan de internationale marktpositie van Red Arrow als Talpa het programma aanbiedt met de boodschap dat SBS hiermee RTL heeft afgetroefd.

3.2. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Zie 3.2. (i) t/m (viii)), samengevat:

(i) Red Arrow heeft haar oorspronkelijke stelling dat SBS misbruik gemaakt zou hebben van tijdens de onderhandelingen verkregen, vertrouwelijke informatie, als zij die al heeft willen handhaven, niet behoorlijk onderbouwd.
(ii) Het hof acht een heel wezenlijk verschil dat er in Marriage at first Sight geen controlegroep is van mensen die hun eigen partner hebben gekozen, terwijl die er in het in het persbericht aangekondigde programma wel is.
(iii) In confesso is dat er de afgelopen jaren in diverse landen programma's met dit thema, op diverse manieren uitgewerkt, zijn uitgezonden.
(iv) Voldoende aannemelijk dat Talpa reeds in mei 2013 een begin had gemaakt met de ontwikkeling van een format voor een reality-programma met dit thema zoals voorkomend op de lijst, getiteld Blind Marriage, en dat toen besloten is dat format verder uit te werken.
(v) Voldoende aannemelijk is dat het persbericht in ieder geval in belangrijke mate gebaseerd is op het bij Talpa in ontwikkeling zijnde - en vervolgens door SBS in het weekend voor het doen uitgaan van het persbericht aangekochte - format en dus niet op ontoelaatbare wijze is ontleend aan het format van Red Arrow.
(vi) Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals al werd overwogen is van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds bij Talpa in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken.
(vii) Het hof komt tot de conclusie dat in dit kort geding niet voldoende is gebleken dat de planvorming bij Talpa omtrent het litigieuze format bij aanvang van de onderhandelingen tussen Red Arrow en SBS in een zodanig vergevorderd stadium van ontwikkeling was dat daarvan naar verkeersmaatstaven mededeling gedaan had moeten worden.
(viii) Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat indirect (via/met SBS) onrechtmatig handelen van Talpa niet aannemelijk is geworden, terwijl Red AITOW onvoldoende heeft gesteld omtrent een directe onrechtmatige daad van Talpa, mede in aanmerking genomen dat Talpa niet met Red Arrow heeft onderhandeld en evenmin het persbericht heeft uitgebracht.

3.4. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Red Arrow zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Red Arrow in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SBS en Talpa begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor salaris, te vermeerderen met € 68,- voor salaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten

IEF 14205

Personalie: Versterking Hoogenraad & Haak, advertising + IP Advocaten met advocaat Moïra Truijens

Nichekantoor Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten heeft zich per 1 september 2014 versterkt met de komst van advocaat Moïra Truijens als senior medewerker. Moïra is een betrokken strateeg met ruime proceservaring, die zaken laagdrempelig kan uitleggen en pragmatisch opereert. Zij richt zich op octrooi-, auteurs-, model-, merken- en reclamerecht (inclusief geneesmiddelen reclame). Moïra verdiende eerder haar sporen bij IE-kantoren Brinkhof en Klos Morel Vos & Schaap.

Lees hier het persbericht

IEF 14204

A-G: Principieel probleem, voor het overige geen kwesties die van belang zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid

Conclusie A-G HR 5 september 2014, IEF 14204 (Super De Boer - Sjopspel winstafdracht)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Zie eerder IEF 3052 en IEF 13397.
A-G J. Spier: '1.1) Deze zaak heeft een (te) lange voorgeschiedenis. Zij belandt thans voor de derde maal bij Uw Raad (het eerste arrest van Uw Raad is meer dan 14 jaar en zes maanden geleden gewezen). Over en weer vuren partijen thans (een reeks) pijlen af op 's Hofs arresten. 1.2) Kern van de zaak in het prinicpale beroep is de berekening van de genoten winst als gevolg van de auteursrechtinbreuk door De Boer. Na het inwinnen van verschillende deskundigenberichten heeft het Hof, bij gebreke van voldoende houvast biedende gegevens, aan de hand van het laatste deskundigerapport een schatting gemaakt. X is daarmee ontevreden. Hij vindt dat hij te weinig krijgt. Over een weer klagen partijen over 's Hofs oordeel over de door De Boer te betalen rente. 1.3) Ook speelt nog een aantal andere kwesties. Partijen kunnen er kennelijk geen genoeg van krijgen. Over de vraag of het werkelijk de moeite loont (loonde) om zo lang te blijven procederen, kan men wellicht twijfels koesteren, maar dat is uiteindelijk aan partijen (of één hunner).' De conclusie strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

4. Bespreking van het principale middel

4.1 Het cassatiemiddel bevat vijf onderdelen. Blijkens de inleiding richt het zich in de eerste plaats tegen de maatstaven die het Hof op een aantal punten heeft aangelegd voor het bepalen van de omvang van de winst van De Boer. Naar X meent, heeft het Hof met name geen, althans te weinig, in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat De Boer relevante financiele gegevens met betrekking tot deze winst niet heeft bewaard, voor haar rekening dient te komen. De Boer behoort immers geen voordeel te (kunnen) genieten uit het feit dat zij - ten onrechte - de relevante financiele gegevens niet heeft bewaard. Dit brengt mee dat onduidelijkheden en onzekerheden bij het vaststellen van de omvang van de winst in beginsel voor rekening van De Boer (althans in elk geval niet ten laste van X) dienen te komen. In de tweede plaats richten de klachten zich tegen 's Hofs oordeel omtrent de ingangsdatum van de gevorderde compensatoire interessen en tot slot tegen de compensatie van proceskosten waartoe het Hof in zijn eindarrest heeft beslist.

4.3 De klachten komen er, tot de kern teruggebracht, op neer dat de ratio van de winstafdracht in de Auteurswet ertoe noopt om uit te gaan van de juistheid van de stellingen van eiser omtrent de beweerdelijke genoten winst in een situatie waarin de verweerder relevante gegevens aan de hand waarvan de winst zou kunnen worden begroot in het ongerede heeft doen geraken.

4.4 Ik kan daarover kort zijn: die stelling vindt geen steun in het recht en dat is maar goed ook. Voor zover nodig wordt dat hierna onder 4.12 nader uitgewerkt.

5. Behandeling van het incidentele cassatieberoep

5.1 Onderdeel 1 komt op tegen rov. 2.10 van het eindarrest. Het komt er, tot de kern teruggebracht, op neer dat het Hof wordt verweten de compensatoire rente te hebben begroot op basis van de wettelijke rente.

5.2 Deze klacht berust op een miskenning van 's Hofs oordeel op de hiervoor onder 4.31 en 4.32 genoemde gronden. Zij loopt daarop stuk.

5.3 Onderdeel II keert zich tegen het dictum van het eindarrest (...)

5.4 Deze klacht voldoet niet aan de eisen van art. 410 lid 1 Rv. nu niet wordt aangegeven waar in feitelijke aanleg zou zijn betoogd dat De Boer de 'op dat moment verschuldigde rente' over genoemde € 28.508,92 al had betaald. Aldus ontbreekt de basis voor beoordeling van de klacht.

 

6. Afdoening

Op de hiervoor genoemde gronden kan het beroep m.i. worden verworpen. Het eerste principale onderdeel vertolkt, in zekere zin, een enigzins principieel probleem. Voor de door mrs. Teuben en Jansen bepleite oplossing is m.i. evenwel niets of hooguit héél weinig te zeggen. Voor het overige worden geen kwesties aan de orde gesteld die van belang zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. Wanneer Uw Raad tot verwerping zou komen, ware afdoening op de voet van art. 81 RO te overwegen.

Conclusie

Deze conclusie strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

IEF 14203

Grote mate van overeenstemming in combinatie met gebruik voor nagenoeg dezelfde producten

Hof Arnhem-Leeuwarden 16 september 2014, IEF 14203 (Zoontjes Beton B.V. tegen Livingroof v.o.f)
Uitspraak ingezonden door G.J. van de Kamp, Advocatenkantoor Park Legal en E.W. Verhelst, Verhelst Advocaten. Zie eerder IEF 11710.
Merkenrecht. Auteursrecht. Kostenveroordeling. Zoontjes is houdster van het woordmerk DNS voor niet metalen bouwmaterialen in het bijzonder dakbedekkingsmaterialen. Livingroof legt zich toe op o.a. het betegelen van daken. Zij is in het verleden door Zoontjes als onderaannemer ingehuurd. Livingroof is houdster van een beeldmerk "ONS". Bij vonnis van 29 augustus 2012 is geoordeeld dat er geen sprake is van merkinbreuk of onrechtmatige mededinging, maar dat Livingroof met het gebruik van de foto op haar website wel het auteursrecht van Zoontjes heeft geschonden, waarna een verklaring voor recht is toegewezen. Hierop is hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat er sprake is van relevant verwarringsgevaar en verklaart dat Livingroof inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Zoontjes, verklaart voor recht dat (door het gebruik van de foto) inbreuk is gemaakt op het auteursrecht en veroordeelt Livingroof hoofdelijk tot het vergoeden van de geleden schade.

Merkinbreuk

4.8 Het oordeel dat sprake is van een grote mate van overeenstemming, in combinatie met het gegeven dat het teken ONS werd gebruikt voor nagenoeg dezelfde producten als waarvoor Zoontjes het merk DNS voert, brengt het hof tot de conclusie dat sprake is geweest van een relevant verwarringsgevaar. Tegen voornoemde elementen weegt onvoldoende op dat het onderscheidend vermogen van het beeldmerk DNS - zijn functie als herkomstaanduiding - gering is en dat op de relevante markt professionele afnemers actief zijn door wie - zoals ook blijkt uit het overlegde marktonderzoek - niet zozeer op merken wordt gelet als wel op producenten/leveranciers (die dan ook de grootste bekendheid hebben) en dat DNS nauwelijks als merk wordt gepercipieerd. Het verwarringsgevaar wordt evenmin weggenomen doordat in de door Zoontjes overlegde brieven (productie 2 en 3 bij inleidende dagvaarding) die het gewraakte gebruik van het teken ONS constitueren, uitdrukkelijk is vermeld dat het een product van Livingroof betreft (alsook, zoals onder 4.7 is vermeld, waarvoor deze lettercombinatie als afkorting staat). Ook de omstandigheden, ten slotte, dat marktpartijen Livingroof, als gevolg van de eerdere samenwerking tussen partijen, zullen kennen als uitvoerder en niet als leverancier, terwijl in de gewraakte uitingen ook wordt benadrukt dat Livingroof (zelf) met een nieuw product komt, biedt onvoldoende tegenwicht.

4.9 Gelet op dit alles slagen de grieven 1 tot en met 5 in het principaal hoger beroep.

4.16 Grief 8 in het principaal hoger beroep en (de onvoorwaardelijk ingestelde) grief 1 in het incidenteel beroep zien op de kostencompensatie in eerste aanleg in conventie. Nu ook het centrale geschilpunt van de merkinbreuk in het voordeel van Zoontjes wordt beslist, dient Livingroof als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg te worden veroordeeld, zodat de eerstgenoemde, principale, grief slaagt en de laatstgenoemde grief moet worden verworpen. Overeenkomstig de door beide partijen ter comparitie in eerste aanleg gedane suggestie, ziet het hof aanleiding aan te sluiten bij het indicatietarief voor een eenvoudige bodemzaak, zodat de door Livingroof te vergoeden kosten voor salaris in conventie zullen worden vastgesteld op € 8.000,-.

5.    Slotsom
De grieven in zowel het principaal slagen deels. De grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het hof zal, omwille van de leesbaarheid, het bestreden vonnis in conventie in zijn geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
IEF 14153

Auteursrechtdebat: Thuiskopieregeling onverminderd noodzakelijk

Door Erwin Angad-Gaur; muzikant, componist/tekstschrijver en secretaris/directeur van de Ntb (vakbond voor musici en acteurs) en de VCTN (beroepsvereniging voor muziekauteurs). Thema: Downloadverbod & thuiskopie

De Thuiskopieregeling, een wettelijke uitzondering op het exclusieve recht van auteurs, artiesten en producenten om toestemming te verlenen (of te onthouden) voor vermenigvuldiging van hun werk(en), blijft in Nederland periodiek onderwerp van discussie. Dat is vreemd te noemen, zeker voor wie een blik werpt op de ons omringende landen en vooral voor wie nadenkt over het alternatief.

Begin van dit jaar nam het Europese parlement in grote meerderheid het zgn. Castex-rapport aan, waarin geconcludeerd werd dat thuiskopieregelingen in Europa ook voor de toekomst de best werkende en meest wenselijke optie zijn en blijven. Ook pleitte het rapport nogmaals voor Europese harmonisatie van de verschillende tarieven en systemen in de verschillende lidstaten. Een verstandige keuze.
Vorig jaar bevestigde de Hoge Raad in de procedure die rechtenorganisatie NORMA en muzikantenbonden Ntb en FNV KIEM hadden aangespannen dat de Staat een resultaatverplichting heeft bij een uitzondering voor thuiskopiëren. Kortgezegd: een Europese lidstaat mag zijn burgers toestaan voor eigen gebruik kopieën van rechtendragend materiaal te maken, zolang daar een redelijke vergoeding tegenover staat. Die redelijke vergoeding kan bij consumenten geïncasseerd worden via een heffing op apparaten en dragers, maar bij gebrek aan een daadwerkelijk redelijke vergoeding is de Staat aansprakelijk(1)
Het alternatief is uiteraard afschaffing van de ‘thuiskopie exceptie’ en een verbod op het maken van kopieën voor eigen gebruik: een maatregel die onwerkbaar en onwenselijk zou zijn. Een situatie waarin platenmaatschappijen en filmproducenten bij de mensen thuis moeten gaan controleren of men een kopie heeft gemaakt van een tv-programma, een radio-uitzending of een geleend Cd’tje.

Een algeheel kopieerverbod: even onwerkbaar misschien als het downloadverbod dat vlak voor de vakantie ook voor Nederland bleek te gelden. Het Europese Hof oordeelde dat Europese lidstaten niet gerechtigd zijn de uitzondering voor kopiëren op te rekken tot het maken van kopieën uit ‘evident illegale bron’ op het internet.
Te hopen valt dat ‘Amerikaanse taferelen’ waarbij de jacht op individuele consumenten geopend wordt (zoals inmiddels ook in Duitsland en België) ons bespaard zullen blijven.
Stichting BREIN, de Nederlandse auteursrechtwaakhond van rechthebbenden, heeft aangekondigd zijn beleid zich niet te richten op individuele consumenten ongewijzigd te laten, maar niet uit te sluiten is dat individuele rechthebbenden, producenten of uitgevers dat –zoals in landen om ons heen- wel zullen doen.

De uitspraak van het Europese Hof zou daarom aanleiding moeten zijn de Europese Auteursrecht Richtlijn goed tegen het licht te houden. Het thuiskopiemodel lijkt eerder een recept voor de toekomst dan een schim uit het verleden: zoals het onwenselijk zou zijn ook het thuiskopiëren uit offline bronnen te verbieden en zoals handhaving van een dergelijk verbod in een democratisch land onwenselijk en onwerkbaar zou zijn, is ook individuele handhaving van het verbod op het kopiëren van illegale online bronnen onbegonnen werk, maar meer nog: onwenselijk.
Een modern auteursrecht dient een goed evenwicht te zijn tussen de rechten van auteursrechthebbenden op een redelijke vergoeding voor het gebruik van hun werk en de rechten van consumenten op privacy en toegang tot informatie. Dat is mogelijk, maar vereist politieke moed en bestuurlijk handelen.
Vergoedingssystemen zoals de thuiskopieregeling kunnen model staan voor een werkbaar en modern auteursrecht voor de 21e eeuw.
Het is te hopen dat de nieuwe Europese Commissie hier werk van zal maken, zoals te hopen is dat ook de Nederlandse regering daarop in Europa zal aandringen.

1) Deze maand werd bekend dat de Staat uitvoerend kunstenaars (via Stichting NORMA) 10 miljoen euro zal betalen voor de schade uit het verleden. De schade voor auteurs en producenten moet nog worden vastgesteld. De eerdere uitspraak van het Hof Den Haag was daarnaast aanleiding voor een nieuw en modern thuiskopiestelsel met tarieven, door de SONT gebaseerd op tarieven in de ons omringende landen.

(pdf-versie)
IEF 14202

Gewijzigd voorstel van wet inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken

Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken; Gewijzigd voorstel van wet, Kamerstukken I, 2013/2014, 33 892.
Zie eerder IEF 13632. De publicatie kst-378673 is op 16 september 2014 gepubliceerd door Eerste Kamer der Staten-Generaal. De publicatie is van het type GVW en heeft als titel "Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken; Gewijzigd voorstel van wet".

Authentieke versie (pdf)