IEF 22007
23 april 2024
Uitspraak

Stelling dat overeenkomst overdracht van IE-rechten behelst, gaat niet op

 
IEF 22006
23 april 2024
Uitspraak

Loungeset van Borek maakt geen inbreuk op IE-rechten Varico c.s.

 
IEF 22005
22 april 2024
Artikel

Wetsvoorstel 'Wet versterking auteurscontractenrecht' ingediend bij Tweede Kamer

 
IEF 14216

Compilatieartikel: NORMA schikt met de Staat over thuiskopievergoedingen

Rijksoverheid: De Staat en Naburige rechtenorganisatie NORMA hebben hun geschil beëindigd over de hoogte van de thuiskopieheffing in de jaren 2007-2012. In 2008 is NORMA samen met de vakbonden FNV KIEM en Ntb en individuele musici en acteurs een bodemprocedure tegen de Nederlandse Staat gestart. Aanleiding hiervoor was het beleid, ingezet door het toenmalige kabinet, om de thuiskopievergoeding per 1 mei 2007 te bevriezen. Als gevolg van de bevriezing was er geen thuiskopievergoeding voor MP3-spelers en harddiskrecorders verschuldigd.

NORMA: De Staat en NORMA zijn het nu eens geworden over de door de Staat te betalen schadevergoeding. De Staat betaalt een bedrag van 10 miljoen euro aan NORMA, dat ten goede zal komen aan de bij NORMA aangesloten musici, artiesten en acteurs die aanspraak op die vergoeding kunnen maken. NORMA zal zo spoedig mogelijk overgaan tot de verdeling van deze gelden. De gerechtelijke procedures tussen NORMA en de Staat die hierover nog liepen, zullen worden ingetrokken.

Ntb secretaris Erwin Angad-Gaur: “We hebben hard moeten vechten voor een nieuw stelsel en voor een eerlijke vergoeding over het verleden. Het is prettig dat het uitzicht op nog jarenlang voortgaande procedures om de schade over het verleden te bepalen nu verdwenen is, in ieder geval voor uitvoerend kunstenaars. Het is jammer dat vertegenwoordigers van met name Stemra en van producenten in het verleden niet met onze rechtzaak hebben willen meedoen, waardoor die rechthebbenden nu achterlopen als het om vergoedingen over het verleden gaat.

Tweakers: Staat betaalt stichting Norma 10 miljoen euro om bevriezing thuiskopieheffing. Volgens de Hoge Raad is Nederland door Europese wetgeving verplicht om auteursrechthebbenden een 'billijke vergoeding' te geven voor thuiskopieën, waaronder downloads van films en muziek uit illegale bron. De Staat had een verhoging en uitbreiding van de heffing niet mogen blokkeren, volgens de Hoge Raad, omdat cd's en dvd's minder belangrijk dan smartphones, tablets, pc's en externe harde schijven zijn geworden. Daarop gingen Norma en de Staat in onderhandeling over de schadevergoeding, die nu dus op 10 miljoen euro is vastgesteld.

Nu.nl: Die thuiskopieheffing gold tot 1 januari 2013 echter niet voor video- en audiospelers en harde schijven, enkel voor lege cd's en dvd's. Norma vond dat onterecht. Volgens de stichting daalde het gebruik van die schijfjes, en gingen consumenten over op het downloaden en digitaal gebruiken van auteursrechtelijk beschermd materiaal. De Hoge Raad stelde de stichting in het gelijk.

Downloadverbod. Sinds de uitspraak van de Hoge Raad in maart heeft het Europese Hof in april geoordeeld dat de thuiskopieheffing niet toereikend is als vergoeding. Daarop werd vrijwel direct een downloadverbod ingesteld in Nederland. De toekomst van de thuiskopieheffing is vooralsnog onduidelijk.

IEF 14214

Soevereine Orde van St. Jan richt zich ook tot hulpbehoevend publiek

Hof Den Haag 9 september 2014, IEF 14213 (Soevereine Militaire Hospitaal Orde van St. Jan van Jeruzalem van Rhodos en van Malta tegen NL Afdeling Soevereine Orde van St. Jan van Jeruzalem)
Merkenrecht. Eiser is een rechtspersoon naar internationaal publiekrecht. Oppositie tegen merk THE KNIGHTS HOSPITALLERS OF THE SOVEREIGN ORDER OF SAINT JOHN OF JERUSALEM, KNIGHTS OF MALTA, THE ECUMENICAL ORDER slaagt ten dele. Anders dan het BBIE, oordeelt het hof dat er sprake is van deels soortgelijke diensten. Gelet op de overeenstemming tussen de ingeroepen merken en het gedeponeerde teken en het gevaar voor verwarring, wordt inschrijving geweigerd voor de diensten in klassen 41 en 43 maar toegestaan voor klasse 35.

6.3. Volgens deze maatstaf is het hof van oordeel dat van voldoende overeenstemming sprake is om voor de hiervoor genoemde diensten in klasse 41 en 43 een gevaar voor verwarring aan te kunnen nemen. Hoewel het merk wellicht (deels) beschrijvend is voor de oorsprong van verzoekster, is het dat niet voor de hiervoor genoemde diensten, althans is zulks niet door verweerster onderbouwd gesteld. Het hof volgt daarom niet de stelling van verweerster dat (onderdelen van) het merk beschrijvend of generiek zou(den) zijn. De enkele – door verweerster gestelde maar door verzoekster bestreden – omstandigheid dat er wellicht andere (ridder)orden zijn die ook St. John in de naam zouden voeren, maakt dit niet anders, al niet omdat niet is gesteld dat die (ridder)orden ook deze diensten verlenen. Evenmin is aan te nemen dat een plaatsaanduiding als Jerusalem of Malta reeds om die reden geen onderscheidend vermogen zou toekomen. Zij dienen niet tot beschrijving van een aspect van de dienst noch zijn zij daarvoor gebruikelijk geworden. Deze plaatsaanduidingen zeggen slechts iets over de ontstaansgeschiedenis van verzoekster, maar niets over bijvoorbeeld de herkomst of bestemming van de door verzoekster geleverde diensten. Verzoekster is immers in Rome gevestigd. Hetzelfde geldt voor het element “knights”. Anders dan verweerster meent, moet er dan ook vanuit worden gegaan dat merken 1 en 3 een behoorlijk onderscheidend vermogen hebben voor wat betreft de hier aan de orde zijnde diensten.

Grief 2: bekend merk in de zin van UvP
7.3. Nu dit merk, zo al algemeen bekend, de uitkomst van deze zaak geen andere maakt omdat daarmee niet jegens ongelijksoortige waren of diensten kan worden opgetreden, behoeft de grief geen verdere behandeling.
IEF 14213

Google hoeft persoonsgegevens niet te verwijderen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2014, IEF 14213 (eiser tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof N.V.. Mediarecht. Wbp. Verwijderen gegevens. Costeja-arrest. Rechtspraak.nl: Zoekmachine Google Search hoeft de gegevens van een veroordeelde man niet te verwijderen. Dat heeft de voorzieningenrechter bepaald. De man wilde dat Google verschillende links die verwijzen naar websites (waarop informatie staat over de veroordeling van de man in 2012 voor een ernstig misdrijf) zou verwijderen. De man baseerde zich daarbij op de Wet bescherming persoonsgegevens en een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU. Volgens het Costeja-arrest van dat Hof kan men zich alleen verzetten tegen het tonen van zoekresultaten die ‘irrelevant” ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat negatieve publiciteit als gevolg van een ernstig misdrijf in zijn algemeenheid juist blijvend relevante informatie over een persoon is. Dat de zoekresultaten verwijzen naar berichten die ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ zijn, heeft de man onvoldoende onderbouwd.

3 Het geschil
3.1. Eiser vordert na eiswijziging samengevat - gedaagden op straffe van een dwangsom te veroordelen:
I. tot het rectificeren, uitwissen en/of afschermen van de (bijzondere) persoonsgegevens van eiser door verwijdering van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s die met zijn persoon in verband worden gebracht bij het invoeren van de naam/namen van eiser in de (resultaten van de) zoekmachine(s) van gedaagden;
II. elke en alle zoekresultaten, althans de door gedaagden gepubliceerde URL’s waarin de persoonsgegevens van eiser niet (meer), althans niet (meer) volledig genoemd worden, uit de (resultaten van de) zoekmachine(s) van gedaagden bij het invoeren van de naam/namen van eiser te verwijderen en verwijderd te houden;
III. de onderaan de webpagina van de zoekresultaten van de zoekmachine(s) van gedaagden bij de invoeren van de naam/namen van eiser weergegeven mededeling “Sommige resultaten zijn mogelijk verwijderd op grond van Europese wetgeving inzake gegevensbescherming. Meer informatie.” te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. de naam/namen van eiser te ontkoppelen van de naam van “Peter R. de Vries” in de (geautomatiseerde) zoekbalk van de zoekmachine(s) van gedaagden;
V. zich te onthouden van iedere inbreuk op de privacy van eiser door het (doen) openbaar maken en/of verveelvoudigen van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s in haar zoekmachine(s) in verband met de geautomatiseerde verwerking van de naam/namen van eiser voor commerciële doeleinden, dan wel het doen van publicitaire en/of andere reclame-uitingen van gelijke aard of strekking, in enigerlei vorm of op enigerlei wijze (met inbegrip van Google Books).

Eiser vordert ten slotte gedaagden te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De bij eiswijziging opgenomen aanvulling “bij pleidooi genoemde URL’s” heeft betrekking op een URL die verwijst naar een pagina van het Algemeen Dagblad waarin melding wordt gemaakt van de onder 2.2 vermelde veroordeling van eiser.

3.2. Eiser heeft zich met betrekking tot zijn vorderingen beroepen op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en een recent arrest van Hof van Justitie van de EU van 13 mei 2014 (inzake Google Spanje/Costeja), hierna het Costeja-arrest, alsmede op onrechtmatig handelen van gedaagden.

4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.2. De voorzieningenrechter onderschrijft de stelling van gedaagden dat voor vorderingen gebaseerd op artikel 36 en 40 Wbp en het Costeja-arrest, zoals hier (onder meer) aan de orde, op grond van artikel 46 Wbp een verzoekschriftprocedure is aangewezen, maar volgt gedaagden niet in hun stelling dat eiser daarmee niet-ontvankelijk is. Als de aangewezen rechtsgang voor spoedeisende gevallen geen met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang biedt waarin eiser een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken, kan de voorzieningenrechter immers als ‘restrechter’ van de vorderingen kennis nemen. De in artikel 46 Wbp aangewezen verzoekschriftprocedure biedt niet een dergelijke met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang. Gedaagden hebben weliswaar gesteld dat in de verzoekschriftprocedure om een verkorting van termijnen kan worden gevraagd, maar dat is niet vergelijkbaar met een kortgedingprocedure. Aan het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt derhalve voorbij gegaan.

Vordering I
4.12. Bij de vraag of de zoekresultaten irrelevant zijn, moet bovendien worden bedacht dat de zoekterm, bestaande uit de naam van eiser niet samenvalt met de persoon van eiser. Meerdere mensen kunnen dezelfde naam dragen en in dit geval wordt de naam van eiser ook door een personage in een boek gedragen. Dat personage is weliswaar geënt op de persoon van eiser, maar valt daarmee nog niet samen met de persoon van eiser. Het boek wordt gepresenteerd als een combinatie van fictie en werkelijkheid. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de verwijzing naar het boek mogelijk irrelevant is ten opzichte van de persoon van eiser maar niet ten opzichte van de zoekterm die, als gesteld, niet samenvalt met de persoon van eiser.

4.13. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij in de berichten over het feit waarvoor hij is veroordeeld niet met zijn volledige naam wordt genoemd, maar in het boek van [auteur] wel. Zo kunnen internetgebruikers hem alsnog aan dat feit linken, aldus eiser. Dit maakt echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat de bestreden zoekresultaten (de sites waarop het boek te koop wordt aangeboden) als buitensporig negatief kwalificerend of bovenmatig ten aanzien van het doel van de verwerking door Google Inc zijn aan te merken. Verwezen zij hier allereest naar hetgeen in 4.11 is overwogen. Verder gaat eiser er kennelijk vanuit dat er een afdwingbare norm is die journalisten – en daarmee volgens eiser kennelijk ook zoekmachines als Google Search – onder alle omstandigheden verplicht tot het anonimiseren van een verdachte of veroordeelde van een strafbaar feit. Een dergelijke afdwingbare norm bestaat echter niet. Tot slot gaat de redenering van eiser eraan voorbij dat het boek een mix van fictie en werkelijkheid is en ook als zodanig aan het publiek wordt gepresenteerd. Dus anders dan door eiser is gesteld, kan niet als vanzelfsprekend worden aanvaard dat gebruikers van het internet door de berichten over het feit waarvoor eiser is veroordeeld (waarin eiser volgens in Nederland heersend journalistiek gebruik niet met zijn volledige naam wordt aangeduid) in combinatie met de verwijzingen naar het boek (waarin de opgevoerde opdrachtgever tot de moord dezelfde naam heeft als eiser) zullen weten dat eiser is veroordeeld voor poging tot het uitlokken van een huurmoord. De internetgebruiker die nog niet weet dat eiser voor dit strafrechtelijke feit is veroordeeld kan uit de zoekresultaten niet afleiden dat dit het geval is. Van bovenmatige zoekresultaten ten aanzien van het doel van de verwerking door Google is dan ook geenszins sprake.

4.14. Ten slotte is voorshands ook niet gebleken van zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen, verband houden met de bijzondere situatie van eiser, die maken dat Google Inc tot verwijdering van de verwijzingen naar het boek dient over te gaan.

Vordering II
4.17. De vordering strekkende tot het verwijderen van zoekresultaten waarin de naam van eiser niet (meer) althans niet (meer) volledig genoemd wordt, is als te algemeen geformuleerd niet toewijsbaar. Toewijzing van deze vordering zou betekenen dat zonder enige afweging van concrete feiten en omstandigheden een algemeen publicatieverbod zou worden opgelegd, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet (recht op informatievrijheid). Bovendien wil het feit dat een bepaalde website de naam van eiser niet noemt nog niet zeggen dat die pagina niet over hem gaat of relevant kan zijn voor een zoekopdracht naar zijn naam.

Vordering III
4.18. Met betrekking tot de vordering over te gaan tot verwijdering van de op de zoekresultatenpagina vermelde mededeling “Sommige resultaten zijn mogelijk verwijderd op grond van Europese wetgeving inzake gegevensbescherming. Meer informatie.” heeft Google Inc aangevoerd dat zij deze mededeling sinds juni 2014 standaard vermeldt onder zoekresultaten voor zoekacties die zijn verricht op basis van een persoonsnaam, tenzij het de naam van een bekend persoon betreft. Volgens Google Inc staat deze mededeling volledig los van een al dan niet bij haar ingediend verwijderingsverzoek. Eiser heeft hier onvoldoende tegenover gesteld, zodat voorshands van de juistheid van hetgeen door Google Inc is aangevoerd wordt uitgegaan. Dat, zoals eiser stelt, met deze mededeling enige onjuiste suggestie wordt gewekt kan dan ook niet worden geconcludeerd. Deze vordering wordt derhalve afgewezen.

Vordering IV
4.19. Vordering IV heeft betrekking op de hiervoor, in 2.4 vermelde autocomplete-functie van Google Search. De vordering strekt tot verwijdering van de toevoeging van ‘peter r de vries’ aan de volledige naam van eiser als één van de zoeksuggesties voor de gebruiker. Google Inc heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de autocomplete-functie een voorspelling is die automatisch wordt gegenereerd door een algoritme op basis van een aantal objectieve factoren, waaronder het aantal keren dat gebruikers op basis van een bepaalde zoekterm gezocht hebben, de inhoud van webpagina’s en de zoekopdrachten die de gebruiker eerder heeft uitgevoerd. Anders dan eiser heeft gesteld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de autocomplete-toevoeging “peter r de vries” aan de volledige naam van eiser, gelet op de feiten die in 2.1 en 2.2 zijn vermeld, niet irrelevant of onlogisch te noemen. De autocomplete-toevoeging kan voorshands evenmin als onrechtmatig worden aangemerkt. Het enkele feit dat in de getoonde zoekresultaten de naam van eiser veelal niet voluit wordt genoemd, maakt de zoeksuggestie nog niet onrechtmatig. De vordering van eiser is kennelijk gebaseerd op de gedachte dat Google Inc met haar zoeksuggestie zou onthullen wat de volledige naam is van de persoon die in de berichten over het strafbare feit niet met zijn volledige naam wordt aangeduid. Dit is echter niet het geval. Allereerst wordt de volledige naam van eiser op internet al in verband gebracht met die van Peter R. de Vries, met name door het boek van [auteur]. Ook afgezien daarvan valt niet aanstonds in te zien dat de gebruiker van Google Search de autocomplete-suggestie zal opvatten als (betrouwbare) informatie die iets toevoegt aan de links waarnaar de gebruiker wordt verwezen. Omstandigheden die de zoeksuggestie in dit specifieke geval niettemin onrechtmatig maken, zijn niet gesteld of gebleken.

Vordering V
4.20. De vordering om Google Inc te veroordelen om zich te onthouden van iedere inbreuk op de privacy van eiser is, als te algemeen geformuleerd, niet toewijsbaar. Het recht op privacy is niet absoluut. Het recht op privacy van eiser zal van geval tot geval moeten worden afgewogen tegen de rechten en belangen van Google Inc, de rechten en belangen van degenen naar wiens publicaties de zoekmachine van Google Inc verwijst en de gebruikers van het internet. Toewijzing van deze vordering zou bovendien aanleiding kunnen geven tot executiegeschillen.

5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.424,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Op andere blogs:
Mediareport
SOLV

IEF 14212

HR: Rubik's Cube wordt bepaald door technisch-functionele eisen

HR 19 september 2014, IEF 14212 (Rubik tegen Beckx Trading)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann. Zie eerder IEF 11805 en IEF 10321 en voor de Conclusie A-G: IEF 13749. Auteursrecht. Rubik is de ontwerper van `Rubik's Cube'. Beckx is een onderneming die zich bezighoudt met de handel in cadeauartikelen. Rubik heeft in kort geding, op de grond dat Beckx c.s. inbreuk maken op het auteursrecht op de door hem ontworpen kubus, diverse inbreukvorderingen tegen hen ingesteld. De vorderingen zijn afgewezen op de grond dat de kubus van Rubik geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Het hof heeft het vonnis vernietigd en, kort gezegd, Beckx c.s. verboden inbreuk te maken op het auteursrecht van Rubik. Hiertegen heeft Rubik beroep in cassatie ingesteld en hebben Beckx c.s. incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwerpt zowel het principale beroep (geen onjuiste maatstaf, technische functie bepaald) als het incidentele beroep (feitelijke aard, vereiste oorspronkelijkheid vastgesteld).

4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Onderdeel A van het middel klaagt dat het hof bij zijn hiervoor in 3.3 onder (c) weergegeven oordeel een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat het had te beoordelen of de objectieve technische vereisten die bestonden voor de gestalte en hoedanigheden van het werk, zodanig waren dat die ook geen ruimte lieten voor persoonlijke creatieve keuzes. Het onderdeel doet daartoe met name een beroep op HvJEU 22 december 2010, zaak C-393/09, ECLI:EU:C:2010:816, NJ 2011/289 (BSA).

4.2 Het onderdeel faalt. Het hof heeft onderzocht of de elementen van de kubus ten aanzien waarvan Rubik primair auteursrechtelijke bescherming inroept (welke elementen het hof heeft opgesomd in rov. 4.8 van zijn arrest), louter door hun technische functie worden bepaald (de maatstaf die het hof in rov. 4.7 van zijn arrest heeft vooropgesteld). Die vraag heeft het hof op grond van de functie die de kubus heeft - een driedimensionaal logicaspel - bevestigend beantwoord. De aldus door het hof toegepaste maatstaf is juist. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten (vgl. HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529, NJ 2013/501, rov. 3.4 onder (c), en de aldaar aangehaalde, door het onderdeel ingeroepen BSA-uitspraak van het HvJEU) Dat het hof de door hem in rov. 4.8 opgesomde elementen van de kubus op de hiervoor in 3.3 onder (c) weergegeven gronden als zodanige elementen heeft aangemerkt, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is een oordeel dat voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Dat oordeel is niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Anders dan het onderdeel wil, behoefde het hof zich niet van zijn oordeel te laten weerhouden door de mede door hem genoemde omstandigheid dat "ook andere vormen mogelijk zijn, evenals andere verdelingen (5x5x5, 6x6x6 en 7x7x7)". De enkele omstandigheid dat hetzelfde idee op uiteenlopende wijzen kan worden vormgegeven, brengt niet mee dat de gekozen vormgeving een eigen oorspronkelijk karakter heeft.

4.3 De onderdelen B en C berusten beide op het uitgangspunt dat het hof niet heeft geoordeeld dat de kubusvorm wordt bepaald door technisch-functionele eisen. Zoals hiervoor overwogen, is deze lezing van het arrest van het hof niet juist. Weliswaar overweegt het hof "dat ook andere vormen mogelijk zijn (gebleken)", maar het stelt vervolgens vast dat de kubusvorm voor het onderhavige spel voor de hand ligt, waarmee het onmiskenbaar het oog heeft op de technische functie van die vorm in verband met dat spel. Deze onderdelen kunnen derhalve evenmin tot cassatie leiden.

5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1.2 Het onderdeel faalt. De uitleg van standpunten van partijen is van feitelijke aard en kan ín cassatie dan ook niet op juistheid worden onderzocht. Klaarblijkelijk heeft het hof ín het door hem in rov. 4.11 aangehaalde beroep van Rubik op bescherming van "de onderling verschillende egale kleurvlakken op de zes te onderscheiden zijden van de kubus alsmede de bij draaiing optredende mengeling van de zes kleuren in schier oneindige variaties van het uiterlijk", mede een beroep gelezen op bescherming van (enkel) de door hem voor de zes vlakken van de kubus gekozen kleuren, te weten rood, oranje, geel, groen, blauw en wit, op iedere zijde egaal verdeeld over negen deelvlakken. Onbegrijpelijk is dat niet. Dit wordt niet anders door het feit dat het hof in rov. 4.12 de bescherming afwijst voor zover die door Rubik - afgezien van de door hem gebruikte kleuren - is ingeroepen voor (het oneindige aantal) afzonderlijke kleurencombinaties die (kunnen) ontstaan bij gebruik van de kubus.

5.2.2 Ook dit onderdeel is ongegrond. Het hof heeft als maatstaf gehanteerd of sprake is van de vereiste oorspronkelijkheid, waarvoor het als eis heeft gesteld dat sprake is van een eigen intellectuele schepping van de auteur (rov. 4.7) Vervolgens heeft het overwogen dat voor zover Rubik zich beroept op de combinatie van de zes gekleurde vlakken in de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en wit, aan het oorspronkelijkheidscriterium is voldaan en dat deze zes kenmerkende, opvallende kleuren en het beeld dat ontstaat doordat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3) deelvlakken is verdeeld, aan diens kubus zijn oorspronkelijke karakter verlenen. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf toegepast (vgl. genoemd arrest HR 22 februari 2013, rov. 3.4 onder (a)). Zijn oordeel dat de zes kenmerkende, opvallende kleuren en het beeld dat ontstaat doordat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3) deelvlakken is verdeeld, voldoende een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt, is in hoge mate van feitelijke aard en derhalve slechts in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassatie (vgl. genoemd arrest HR 22 februari 2013, rov. 3.4 onder (f)). Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Hierop stuiten de klachten van het onderdeel alle af.

5.3.2 Ook dit onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Klaarblijkelijk heeft het hof zich bij zijn oordeel gebaseerd op de kleurstelling van de kubus van Rubik zoals deze vanaf de aanvang van de exploitatie daarvan het meest is gehanteerd en in welke kleurstelling de kubus algemene bekendheid heeft gekregen, te weten de specifieke kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en wit (welke kleuren het hof in rov. 4.13 heeft aangemerkt als opvallend en kenmerkend). Dat is niet onbegrijpelijk nu Rubik bij de subsidiaire grondslag van zijn vordering uitdrukkelijk heeft gesteld het oog te hebben op deze, aldus door hem omschreven kleuren, waarop volgens hem ook het arrest van het hof Amsterdam van 16 juli 1981 betrekking heeft, waarop hij zich in dit verband heeft beroepen (memorie van grieven nrs. 140-142). In verband hiermee is het dictum van het arrest van het hof, ondanks de verschrijving die dit bevat door de onjuiste verwijzing naar de memorie van grieven, voldoende duidelijk en is voorts ook duidelijk waarop het oordeel van het hof berust dat de Magic Cube en Keychain Magic Cube dezelfde totaalindruk wekken als Rubik's Cube.

7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Rubik in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Beckx c.s. begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,--

voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Beckx c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rubik begroot op € 68,07 aan verschotten en € 17.996,38 voor salaris.

Lees de uitspraak:
IEF 14212 (pdf)
IEF 14212 (html)

Op andere blogs:
Abcor Rubik kubus vogelvrij? - auteursrecht als vangnet?
Kluwer Copyright Blog

IEF 14211

Oxford international IP Law Moot

The Oxford Intellectual Property Research Centre (OIPRC) is delighted to announce arrangements for the 2015 Oxford International Intellectual Property Law Moot, and invites universities from around the world to enter the competition (19-21 March 2015). The focus of the 2015 hypothetical is on breach of confidence and patent infringement in the agricultural biotechnology sector. It is available on the moot website.
Lees verder

IEF 14210

Auteursrechtdebat: Een downloadverbod is zinloos, want het is niet te handhaven

Door Jung-Ming Ng, Masterstudent aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Thema: Downloadverbod & thuiskopie.

Downloaden wordt in de Van Dale als volgt gedefinieerd: ‘Gegevens van internet opslaan op de eigen computer’(1). Sinds ACI/Thuiskopie wordt het downloaden van een illegaal ter beschikking gestelde film niet meer gezien als een thuiskopie voor eigen gebruik. Het downloaden uit illegale bron voor eigen gebruik is derhalve verboden. Stichting Brein heeft reeds aangegeven dat individuele downloaders niet zullen worden vervolgd. Men zou op basis hiervan kunnen concluderen dat deel één van de stelling hout snijdt. Voor de individuele downloader verandert in wezen niks. Dat lijkt slechts zo, door het downloaden uit illegale bron uitdrukkelijk te verbieden, kunnen auteursrechthebbenden in actie komen tegen individuele downloaders.

In de Verenigde Staten, waar downloaden uit illegale bron al enige tijd verboden is, kunnen auteursrechthebbenden jacht maken op downloaders. Zij kunnen zogenaamde ‘copyright alerts’ aan de inbreukmaker verzenden. Hierin wordt bijvoorbeeld de downloader gesommeerd om te stoppen met zijn illegale activiteiten op straffe van internetsnelheidreductie. In de Verenigde Staten staat dit systeem bekend als het ‘copyright alert system’. Dit systeem is vrijwillig tot stand gekomen tussen de vijf grootste aanbieders van internet en auteursrechthebbenden in de Verenigde Staten(2). Tevens kunnen er boetes worden uitgeschreven, zoals ook gebeurt bij onze oosterburen. In Duitsland kunnen auteursrechthebbenden een vergoeding claimen van individuele personen die uit illegale bron downloaden(3). Het uitdrukkelijk verbieden van downloads uit illegale bron geeft auteursrechthebbenden derhalve ‘wapens’ om op te treden tegen onverlaten en is zeker niet zinloos. Legale alternatieven zoals Netflix kunnen door dit verbod floreren indien zij hun aanbod up-to-date kunnen houden.

Het is wel degelijk mogelijk om het downloadverbod te handhaven. Maar dit kan alleen indien men geen rekening houdt met de privacy van de burger. PRISM en NSA zijn begrippen die sinds vorig jaar alom bekend zijn. De overheid dient dan al het internetverkeer in de gaten te houden(4). Een dergelijke dystopische samenleving die doet denken aan het beroemde boek van George Orwell is onwenselijk. Het bovenstaande in ogenschouw nemend, ben ik het oneens met de stelling. Een downloadverbod heeft wel zin, omdat dit de auteursrechthebbenden de ‘wapens’ verschaft om op te treden tegen auteursrechtschenders. Het handhaven van het downloadverbod is mogelijk. Of het wenselijk is om het downloadverbod te handhaven zonder rekening te houden met de privacy van de burger, is weer een andere vraag.

1)  https://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=downloaden&lang=nn.
2)  https://en.wikipedia.org/wiki/Copyright_Alert_System.
3)  https://www.nutech.nl/internet/3749842/alles-moet-weten-downloadverbod.html.
4)  https://www.spitsnieuws.nl/archives/tech/2014/04/downloadverbod-is-nutteloos.


(pdf-versie)
IEF 14209

HvJ EU: Tripp Trapp-kinderstoel en de aard van de waar

HvJ EU 18 september 2014, IEF 14209, C‑205/13 (Hauck tegen Stokke) - dossier - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door de Hoge Raad der Nederlanden. Uitspraak ingezonden door Sven Klos, Antoon Quadvlieg en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap en Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek. Uitlegging van artikel 3, lid 1, van de merkenrichtlijn – Weigering van inschrijving of nietigverklaring – Driedimensionaal merk – Verstelbare Tripp Trapp-kinderstoel – Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald.

Prejudiciële vragen:
1)     a) Gaat het bij de weigerings‑ of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, [sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn], te weten dat [driedimensionale] merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, om een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, of is daarvan reeds sprake bij aanwezigheid van een of meer wezenlijke gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt?
b) Indien geen van deze alternatieven juist is, hoe dient het voorschrift dan te worden uitgelegd?

2)     a) Gaat het bij de weigerings‑ of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, [sub e, derde streepje, van de merkenrichtlijn], te weten dat [driedimensionale] merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of de motieven) van de aankoopbeslissing van het in aanmerking komende publiek?

b) Is van ,een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft’ in de zin van evenbedoeld voorschrift slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen: de veiligheid, het comfort en de deugdelijkheid) of kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die waarde ook andere, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan?

c) Is voor de beantwoording van vragen 2a en 2b beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde als ,wezenlijk’ in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

d) Indien het antwoord op vraag 2c in laatstbedoelde zin luidt, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

3) Dient artikel 3, lid 1, van de [merkenrichtlijn], aldus uitgelegd te worden dat de in dat artikel [sub e] bedoelde uitsluitingsgrond ook bestaat, indien het [driedimensionale] merk een teken behelst waarvoor het aldaar onder [het eerste streepje] bedoelde geldt, en dat voor het overige voldoet aan het aldaar onder [het derde streepje] bedoelde?”

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
1)      Artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar waarbij één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt.

2)      Artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. De perceptie van de vorm van de waar door het doelpubliek is slechts één van de elementen bij de beoordeling of de betrokken weigeringsgrond van toepassing is.

3)      Artikel 3, lid 1, sub e, van de Eerste richtlijn (89/104) moet aldus worden uitgelegd dat de in het eerste en het derde streepje van deze bepaling vermelde gronden voor weigering van inschrijving niet gecombineerd kunnen worden toegepast.

Relevante rechtsoverwegingen:

25      Integendeel, bij de toepassing van de in artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn vermelde weigeringsgrond dient rekening te worden gehouden met het feit dat het begrip „vorm die door de aard van de waar bepaald wordt” impliceert dat in beginsel ook de inschrijving moet worden geweigerd van vormen waarvan de wezenlijke kenmerken inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar.

26      Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft aangegeven, zou het voorbehouden van dergelijke kenmerken aan één marktdeelnemer eraan in de weg staan dat concurrerende ondernemingen hun waren een vorm kunnen geven die nuttig is voor het gebruik van deze waren. Bovendien zij vastgesteld dat het gaat om wezenlijke kenmerken waarnaar de consument kan zoeken in de waren van concurrenten, aangezien deze waren beogen dezelfde of een soortgelijke functie te vervullen.

27      Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de merkenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar waarbij één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie of functies van deze waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt

32      Het begrip „vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft” mag immers niet enkel worden beperkt tot de vorm van waren die uitsluitend een artistieke of sierwaarde hebben, op gevaar af van geen betrekking te hebben op waren die, naast een belangrijk esthetisch element, wezenlijke functionele kenmerken hebben. In dit laatste geval zou het door het merk aan de merkhouder verleende recht een monopolie toekennen op de wezenlijke kenmerken van de waren, waardoor deze weigeringsgrond zijn doel niet volledig zou kunnen bereiken.

36      Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de merkenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde grond voor weigering van inschrijving van toepassing kan zijn op een teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. De perceptie van de vorm van de waar door het doelpubliek is slechts één van de elementen bij de beoordeling of de betrokken weigeringsgrond van toepassing is.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14208

Auteursrechtdebat: Een andere blik op de thuiskopieheffing

Door: Bas Willemse Master(deeltijd)student rechtsgeleerdheid richting Internet, intellectuele eigendom en ICT en Transnational Legal Studies aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Thema: Downloadverbod & thuiskopie. (pdf-versie met hyperlinks)

Als student zijn er wel eens zaken waar je iets meer over wilt weten. Zo ook over de thuiskopieheffing, die tijdens de collegereeks Intellectuele Eigendom in de digitale samenleving aan bod gekomen is. Er zijn mensen die sinds de uitspraak van het Europees Hof van Justitie vinden dat de thuiskopieheffing moet verdwijnen. Ook de Tweede Kamer wil hierover duidelijkheid van de minister. Afschaffen van de heffing lijkt mij zeker geen goed idee, het aanpassen van de regeling en het invoeren van een nieuwe heffing wel.

Maar ook voor de uitspraak zat ik al met een paar vragen, ondermeer waarom juist voor de betreffende apparatuur en dragers is gekozen. Het systeem op zich is natuurlijk onlogisch, want brave burgers die al nooit iets legaal of illegaal reproduceren betalen deze heffing ook. Maar daarnaast is de keuze voor de verschillende apparaten ook apart. Zo is de tablet wel belast, maar een E-reader niet. Terwijl E-books vaak gereproduceerd schijnen te worden. Daarnaast wordt niet alleen een Personal Computer belast, maar ook een Server. In de praktijk zijn er toch maar weinig consumenten die een Server voor thuisgebruik aanschaffen. Ook bestaan er veel andere type computers, waarmee het mogelijk is beschermd materiaal te reproduceren, zoals de wearable computers die in de nabije toekomst populair gaan worden. Deze apparaten zijn op dit moment niet belast, terwijl ze veelal aangeprezen worden als entertainment apparaten.
Maar ook de mediadragers zoals de dvd en cd zijn nog steeds belast, hoewel het gebruik hiervan drastisch is afgenomen. Wat veel consumenten weer wel gebruiken om muziek en films op bewaren zijn externe geheugenkaartjes. Het belasten van deze kaartjes zou zorgen voor een te grote administratieve last voor de importeurs. Daarnaast worden externe harde schijven belast, maar de USB-sticks weer niet, terwijl tegenwoordig zowat ieder tv toestel de optie heeft om een USB-stick te aan te sluiten. Dit is immers dezelfde aansluiting als gebruikt bij de meeste externe harde schijven. Dan vraag ik mij weer af of 'administratieve lasten' zwaarder wegen dan een eerlijke thuiskopie heffing die over al deze veel gebruikte media is verdeeld. Juist door de variatie in deze producten en de grote hoeveelheid, zou het een goede manier zijn om een lagere heffing op te leggen. Daarnaast zou het rendement hiervan zelfs hoger kunnen zijn dan op de huidige heffing. Vele kleine bedragen maken uiteindelijk een groot bedrag!

Maar terug naar de burgers die nooit iets reproduceren. Deze gebruikers van apparaten en dragers worden indirect bestraft. Waarom lossen we dit dus niet op een veel makkelijkere manier op? Ongeveer tien jaar geleden is het al eens geopperd en om de zoveel tijd wordt dit idee weer eens uit de kast gehaald, de zogenaamde 'download heffing'. Maar niet per software product zoals Kazaa of andere P2P-producten, download programma’s, protocol, of per aansluiting een vast bedrag, maar per de werkelijke hoeveelheid verstookte dataverkeer. Waarom zou zo een heffing op dit moment nu wel gaan werken? Vragen veel mensen zich nu misschien af. Simpel, we zijn er inmiddels al aan gewend, de mobiele providers zijn de afgelopen jaren bezig geweest met deze gewenning, door het invoeren van allerlei datalimieten op mobiele data! Als de limiet wordt overschreden koop je gewoon meer limiet bij. Natuurlijk om de werking van het internet niet te belemmeren bij vaste internet verbindingen, moet dit iets anders worden opgelost. Er zou een reële limiet moeten komen die vrij van heffing verstookt kan worden. Bijvoorbeeld een limiet ergens tussen de 50gb en 100gb dataverkeer per maand, voor iedere volgende 10gb moet de internet provider dan de extra heffing in rekening brengen boven op het maandbedrag. Het bedrag moet niet te hoog zijn, want mensen moeten natuurlijk wel gebruik blijven maken van het internet. Zelf zou ik dan denken aan een redelijk bedrag van één of twee euro per 10gb.

Door het invoeren van een dergelijke 'traffic heffing' komt de last van de heffing bij de juiste personen terecht! Uit ervaring weet ik dat providers toch al bijhouden hoeveel data door hun klanten verstookt wordt en het zou een kleine moeite moeten zijn om klanten daar inzicht in te geven. Ook qua administratieve lasten lijkt mij dit een zeer haalbaar idee. Dit systeem kan namelijk geheel geautomatiseerd worden. Volgens mij is dit een reële en haalbare oplossing om tot een eerlijkere heffing te komen. Zeker als deze heffing gedeeltelijk in de plaats zou komen van de huidige thuiskopieheffing op apparaten.
IEF 14207

Ruim baan voor parodie

Bas Kist, 'Ruim baan voor parodie', NRC 17 september 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Toen Vlaams Belang-politicus Johan Deckmyn in 2011 de burgemeester van Gent op een kalender afbeeldde als de Wilde Weldoener uit Suske & Wiske, spanden de erven van auteur Willy Vandersteen een rechtszaak aan. Je kunt dat album niet zomaar gebruiken in een parodie die niets met Suske & Wiske te maken heeft, meenden de erven.

Europese Hof over parodie

Begin september sprak het Europese Hof zich uit over de kwestie en liet het weten welke regels er voor parodie gelden. Er blijkt in Europa meer ruimte voor parodie te zijn dan de erven menen. Volgens het Hof is een parodie toegestaan als het humoristisch is en de parodie duidelijke verschillen vertoont met het originele werk. Daarnaast vindt het Hof, anders dan werd gedacht, dat je in een parodie elk werk mag gebruiken, ook als het er niets mee te maken heeft. Dus als Mark Rutte bij Obama op bezoek gaat en je maakt een grappige prent van Mark als Kuifje in Amerika, dan doen de erven Hergé daar niets tegen.

Discriminatie

Of Deckmyn de zaak nu in België gaat winnen is de vraag. Want, zo voegt het Hof toe, een parodie mag niet de indruk wekken dat het oorspronkelijke werk (Suske & Wiske van Vandersteen) een discriminerende boodschap bevat. Daarmee zou immers Vandersteen van discriminatie kunnen worden beticht. Op dit punt zou het hier wel eens mis kunnen gaan. Immers, Deckmyn heeft de westerse geldgraaiers van De Wilde Weldoener veranderd in mensen met hoofddoekjes en burka’s.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Parodie Suske & Wiske NRC 17-09-2014

Zie ook:

Eleonora Rosati. 'Just a Matter of Laugh? Why the CJEU Decision in Deckmyn is Broader than Parody', Common Market Law Review, 2015.

IEF 14206

Van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken

Hof Amsterdam 16 september 2014, IEF 14205; ECLI:NL:GHAMS:2014:4540 (Red Arrow tegen SBS/Talpa)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap en Otto Volgenant, Boekx Advocaten. Zie eerder IEF 13194. Programmaformat. Auteursrecht. Onrechtmatige daad. TV-producent/distributeur Red Arrow heeft met SBS en RTL onderhandeld over verkoop van het TV-format "Married at First Sight". Kort nadat het format aan RTL is verkocht brengt SBS een persbericht naar buiten waarin zij aankondigt een programma met soortgelijke elementen te zullen gaan uitzenden. Zij heeft dat programma gekocht van Talpa. Red Arrow eist een verbod voor SBS en Talpa om het programma te produceren/distribueren/uit te zenden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarop Red Arrow in hoger beroep is gekomen. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen (zie overweging 3.2. (i) t/m (viii), hieronder samengevat).

3. Beoordeling

3.1.1. Red Arrow heeft in eerste aanleg gevorderd, kort en zakelijk weergegeven, dat SBS wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie op het persbericht van 7 oktober 2013 (geciteerd in 2.5) en het verwijderen van dat bericht van haar website, dat Talpa wordt veroordeeld tot het plaatsen van een -andere- rectificatie en dat aan SBS en Talpa een verbod wordt opgelegd tot het (laten) produceren en uitzenden van Ja ik wil! een wildvreemde, alsmede De geheimen van een goed huwelijk, een en ander met nevenvorderingen en op straffe van een dwangsom.

3.1.2. De kern van de stellingen van Red Arrow is, zo begrijpt het hof, dat zij SBS in de onderhandelingen bekend heeft gemaakt met het format en met haar bedoeling om dat format op de Nederlandse markt te brengen door het format hetzij aan SBS hetzij aan RTL te verkopen, en dat SBS, onmiddellijk nadat zij het bericht had gekregen dat zij de onderhandelingen had verloren en dat de rechten door RTL waren aangekocht, het onder 2.5 genoemde persbericht met daarin de aankondiging van een bijna identiek Tv-programma heeft uitgebracht, dit terwijl SBS op dat moment nog niet over een uitgewerkt format voor dat Tv-programma beschikte. Red Arrow lijdt daardoor aanzienlijke schade; niet alleen is door die publicatie de overeenkomst tussen Red Arrow en RTL op losse schroeven komen te staan en uiteindelijk niet doorgegaan, zodat Red Arrow inkomsten in de orde van een miljoen Euro misloopt, maar er dreigt een miljoenenschade aan de internationale marktpositie van Red Arrow als Talpa het programma aanbiedt met de boodschap dat SBS hiermee RTL heeft afgetroefd.

3.2. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Zie 3.2. (i) t/m (viii)), samengevat:

(i) Red Arrow heeft haar oorspronkelijke stelling dat SBS misbruik gemaakt zou hebben van tijdens de onderhandelingen verkregen, vertrouwelijke informatie, als zij die al heeft willen handhaven, niet behoorlijk onderbouwd.
(ii) Het hof acht een heel wezenlijk verschil dat er in Marriage at first Sight geen controlegroep is van mensen die hun eigen partner hebben gekozen, terwijl die er in het in het persbericht aangekondigde programma wel is.
(iii) In confesso is dat er de afgelopen jaren in diverse landen programma's met dit thema, op diverse manieren uitgewerkt, zijn uitgezonden.
(iv) Voldoende aannemelijk dat Talpa reeds in mei 2013 een begin had gemaakt met de ontwikkeling van een format voor een reality-programma met dit thema zoals voorkomend op de lijst, getiteld Blind Marriage, en dat toen besloten is dat format verder uit te werken.
(v) Voldoende aannemelijk is dat het persbericht in ieder geval in belangrijke mate gebaseerd is op het bij Talpa in ontwikkeling zijnde - en vervolgens door SBS in het weekend voor het doen uitgaan van het persbericht aangekochte - format en dus niet op ontoelaatbare wijze is ontleend aan het format van Red Arrow.
(vi) Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals al werd overwogen is van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds bij Talpa in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken.
(vii) Het hof komt tot de conclusie dat in dit kort geding niet voldoende is gebleken dat de planvorming bij Talpa omtrent het litigieuze format bij aanvang van de onderhandelingen tussen Red Arrow en SBS in een zodanig vergevorderd stadium van ontwikkeling was dat daarvan naar verkeersmaatstaven mededeling gedaan had moeten worden.
(viii) Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat indirect (via/met SBS) onrechtmatig handelen van Talpa niet aannemelijk is geworden, terwijl Red AITOW onvoldoende heeft gesteld omtrent een directe onrechtmatige daad van Talpa, mede in aanmerking genomen dat Talpa niet met Red Arrow heeft onderhandeld en evenmin het persbericht heeft uitgebracht.

3.4. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Red Arrow zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Red Arrow in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SBS en Talpa begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor salaris, te vermeerderen met € 68,- voor salaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten