IEF 22001
19 april 2024
Uitspraak

Geen inbreuk door 'Wijnwereld.Online' op handelsnaam 'Wijnenwereld.nl'

 
IEF 22000
18 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: 'Pablo Escobar' mag niet worden geregistreerd als EU-merk

 
IEF 21999
18 april 2024
Uitspraak

Hof: beeldmerk Puma niet vervallen, maar Monshoe maakt ook geen inbreuk

 
IEF 14269

Uit intentieverklaring volgt geen plicht tot uitgeven

Hof Arnhem-Leeuwarden 7 oktober 2014, IEF 14269 (BVEO tegen ThiemeMeulenhoff)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette en Marijn Kingma, Höcker Advocaten. Contractenrecht. In eerder vonnis [IEF 9357] is bepaald dat er geen verplichting voor Thieme is om tot het uitgeven van het nog (verder) te ontwikkelen IederSpelt over te gaan, ook niet op grond van de overgelegde intentieverklaring. Het Hof bekrachtigt het vonnis onder aanvulling van de rechtsgronden.

4.8. Uit het bovenstaande volgt dat beide partijen vanaf het begin van de samenwerking ervan uitging, en zich daarvoor ook hebben ingezet, om van "IederSpelt" een succes te maken. Anders dan BVEO stelt, heeft Bekadidact zich echter niet contractueel verplicht tot het uitgeven van "IederSpelt". Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Aangenomen dat partijen zich hebben gebonden aan de Intentieverklaring moet worden vastgesteld dat een verplichting tot uitgeven daarin niet met zoveel woorden is opgenomen. Ook na uitleg van de Intentieverklaring aan de hand van de Haviltexmaatstaf kan een dergelijke verplichting daaruit niet worden afgeleid. Uit de Intentieverklaring in samenhang met brieven(...) van BVEO volgt nu juist dat partijen hierover nog een overeenkomst moesten sluiten - de definitieve overeenkomst- en dat partijen over essentiële onderdelen van deze overeenkomst nog geen overeenstemming hadden bereikt (...)

4.18 Mede tegen de achtergrond dat partijen op diverse onderdelen nog steeds geen overeenstemming hadden bereikt en de grote investering die Bekadidact op dat moment al had gedaan, mocht zij op grond van het rapport van Brijde de samenwerking danwel de onderhandelingen over een overeenkomst met BVEO op 22 januari 2007 beëindigen. Op dat moment bevatte het programma nog ernstige fouten, waarvan BVEO inschatte dat het nog maanden kon duren om deze te herstellen en voldeed het programma niet aan de door Bekadidact gewenste gebruiksvriendelijkheid en presentatie. (...)
IEF 14267

Auteursrechtdebat: Blokkeer het elektronisch vergiet!

Waarom blokkeren een effectieve manier is om auteursrechten te handhaven
Thema
: Blokkade. Door Victor Bouman, Wieringa advocaten. Een groot gejuich ging in januari 2014 op in het kamp van de voorvechters van “het vrije internet”: het Hof ’s-Gravenhage had de blokkade van The Pirate Bay opgeheven, het vrije web zou van de ondergang gered zijn [IEF 13467]. Inmiddels zijn we meer dan een half jaar verder en is het vrije web van toen, als gevolg van de Europese arresten in de zaken rond de thuiskopieheffing en kino.to, voorgoed verleden tijd. Een mooi moment om nog eens kritisch naar het opheffen van de blokkering van The Pirate Bay te kijken.

Een belangrijke reden voor het Haagse hof om de blokkade op te heffen was dat deze niet voldoende effectief zou zijn geweest. De blokkade zou geen enkel effect hebben gehad op de totale omvang van al het torrentverkeer: het aantal gedeelde megabytes was gedurende de blokkade niet lager dan ervoor. Het hof heeft niet enkel gekeken of het bezoek aan The Pirate Bay zelf was afgenomen als gevolg van de – relatief eenvoudig te omzeilen – blokkade, maar ook of internetters in het algemeen minder bestanden zijn gaan delen via Bittorrent.

Kennelijk zijn gebruikers van The Pirate Bay massaal uitgeweken naar andere websites. Ondanks een bewezen vermindering van het bezoek aan The Pirate Bay, werd er namelijk niet minder gedownload nadat de blokkade was opgeworpen. Rechtvaardigt die constatering de conclusie dat de blokkade niet effectief was?

Om die vraag te kunnen beantwoorden is het uiteraard noodzakelijk het doel van de blokkering te bepalen. Aan de hand daarvan kunnen we immers toetsen of de maatregel ook doel treft. In dit geval zijn er twee doelen denkbaar: het enkele verhinderen van de toegang tot de gewraakte site, en het tegengaan of verminderen van auteursrechteninbreuk in het algemeen. Uitgaande van het eerste doel blijkt een blokkade een zeer effectief middel te zijn: de bezoekersaantallen van geblokkeerde sites in binnen- en buitenland daalden – het zal niet verbazen – significant. Het tweede doel lijkt in ieder geval bij de blokkade van The Pirate Bay niet te zijn gehaald – concurrerende sites zullen de blokkade ongetwijfeld met een zekere mate van Schadenfreude hebben verwelkomd.

Dat de totale hoeveelheid inbreuken kennelijk niet vermindert betekent wat mij betreft echter niet dat we blokkeren als middel om auteursrechteninbreuk te verminderen zonder meer moeten afschrijven. Het effect van een blokkering op de bezoekersaantallen van het object daarvan is immers onmiskenbaar. Het beperkte effect op de totale inbreuk doet er niet aan af dat het blokkeren van een enkele website effectief te noemen is. De blokkade van The Pirate Bay heeft dat eens te meer aangetoond: zij heeft een deel van de gebruikers verleid te stoppen met het delen van bestanden, een brede discussie in de maatschappij aangewakkerd en aan de gebruikers die op de blokkade stuitten een signaal gegeven dat auteursrechten bescherming verdienen en ook daadwerkelijk worden gehandhaafd.

Als rechthebbenden in plaats van een enkele ook de concurrerende sites zouden laten blokkeren, hebben deze blokkades tezamen vermoedelijk ook een effect op de totale omvang van alle inbreuken. Het bemoeilijken van de toegang tot alle websites beperkt immers de mogelijkheden uit te wijken. In dat licht is het raadselachtig waarom Brein niet tegelijk met de blokkade van The Pirate Bay blokkeringen van de belangrijkste andere torrentsites heeft gevraagd.

Of blokkeren ten aanzien van providers en internetgebruikers proportioneel is, en de minst ingrijpende maatregel vormt, is een andere discussie. Daarbij speelt de effectiviteit uiteraard wel een rol. Zou het oordeel van het hof op het vlak van proportionaliteit en subsidiariteit anders zijn geweest als Brein ook andere torrentsites had geblokkeerd?

Victor Bouman, Wieringa Advocaten

Pdf-versie

IEF 14268

Staking merkinbreuk Abercrombie Fitch via webshop

Rechtbank Den Haag 1 oktober 2014, IEF 14268; ECLI:NL:RBDHA:2014:12944 (Abercrombie & Fitch tegen XYZ)
Merkenrecht. Namaak. Via Pandora Fashion's webshop en marktplaats worden kleding met A&F tekens aangeboden. Er wordt een testaankoop gedaan van ene Wesley X. X is een zeer veelvoorkomende Chinese achternaam; Long X zijn betrokkenheid is niet anders onderbouwd dat de stelling dat met Wesley X is gecorrespondeerd. Vordering tegen X wordt afgewezen. Z&Y dienen merkinbreuk op A&F-merken binnen de EU te staken, moeten schade vergoeden ad €80 per kledingstuk dat verhandeld is of in voorraad is gehouden en worden in 2/3 van de proceskosten veroordeeld.

4.4. Gelet op de gemotiveerde betwisting door X heeft A&F c.s. onvoldoende nader onderbouwd dat Long X degene is die onder de naam “Wesley X” kleding voorzien van de A&F merken heeft aangeboden en verhandeld. De betrokkenheid van X bij het aanbieden en verhandelen van genoemde kleding heeft A&F c.s. niet anders onderbouwd dan met de stelling dat gecorrespondeerd is door iemand die Wesley X heet, zonder argumenten aan te dragen waaruit volgt dat Long X – ondanks zijn betwisting – deze persoon is. Aan het bewijsaanbod zoals gedaan door A&F c.s. komt de rechtbank om die reden niet toe. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het bewijsaanbod onvoldoende strekt ter onderbouwing van haar stelling, aangezien het aanbod slechts ziet op hetgeen onderzoeksbureau BSC kan verklaren. Die verklaring zou nog steeds niet bewijzen dat X degene is die het telefoongesprek heeft gevoerd en/of degene is die de e-mail heeft verzonden. Zodoende is niet vast komen te staan dat X kleding voorzien van de A&F merken heeft aangeboden en/of verhandeld, zodat hem geen merkinbreuk kan worden verweten. De vorderingen jegens X in conventie zullen dientengevolge worden afgewezen.
4.6. Z is weliswaar verschenen maar heeft op de vorderingen niet geantwoord. De vorderingen jegens Z zijn op de wet gegrond en niet weersproken.
4.7. Y is niet verschenen. De vorderingen jegens hem komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.

4.11. Gelet op de vastgestelde inbreuk en de toewijsbaarheid van de vordering tot schadevergoeding en/of winstafdracht is de door A&F c.s. gevorderde opgave van namen van leveranciers, het aantal ingekochte, verkochte en voorradige inbreukmakende kleding, de in- en verkoopprijzen en de nettowinst eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. De opgave dient te worden voorzien van een door Z en Y ieder te bekostigen verklaring van een accountant (RA of AA) waaruit blijkt dat hij de opgave heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van Z respectievelijk Y en dat, voorzover verifieerbaar, de opgave strookt met de gegevens uit die administratie en dat, voorzover verificatie niet volledig mogelijk is, hij geen aanwijzingen heeft dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden. De termijn voor de opgave zal worden bepaald op drie maanden omdat de gevorderde termijn van één maand gelet op de verificatie door een accountant te kort wordt geacht voor een juiste uitvoering.
4.12. Voorts zal geen dwangsom aan Z en/of Y worden opgelegd in het geval dat derden geen gevolg geven aan het gebod tot het afgeven aan A&F c.s. van A&F kleding die zij onder zich (mochten) hebben, nu het nakomen van dit gebod niet binnen het bereik van Z en/of Y ligt.
4.13. A&F c.s. vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten in een kostenoverzicht (productie 10) begroot op € 10.670,46 en aangevuld met een bedrag van € 4.316,83 (productie 13). De aanvullende kosten zijn naar A&F c.s. stelt enkel gemaakt naar aanleiding van het verweer van X en dienen derhalve buiten beschouwing te blijven. In het kostenoverzicht overgelegd als productie 10 zijn evenwel ook de kosten meegenomen die A&F c.s. omwille van haar procedure jegens X heeft gemaakt, zodat Z en Y zullen hoofdelijk worden veroordeeld in 2/3 van deze kosten, zijnde een bedrag van € 7.113,64.

4.13. A&F c.s. vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten in een kostenoverzicht (productie 10) begroot op € 10.670,46 en aangevuld met een bedrag van € 4.316,83 (productie 13). De aanvullende kosten zijn naar A&F c.s. stelt enkel gemaakt naar aanleiding van het verweer van X en dienen derhalve buiten beschouwing te blijven. In het kostenoverzicht overgelegd als productie 10 zijn evenwel ook de kosten meegenomen die A&F c.s. omwille van haar procedure jegens X heeft gemaakt, zodat Z en Y zullen hoofdelijk worden veroordeeld in 2/3 van deze kosten, zijnde een bedrag van € 7.113,64.

In reconventie:
Immateriële schade
4.17. A&F c.s. heeft de stelling van X dat hij door het beslag op zijn bankrekening geld heeft moeten lenen en zodoende gezichtsverlies heeft geleden, onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat X in zijn eer en goede naam is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW. Het door X begrote bedrag aan immateriële schade van € 200,- is niet gemotiveerd betwist en mitsdien toewijsbaar.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14266

Auteursrechtdebat: Handhaving auteursrechtrechten via een websiteblokkade: de juiste methode?

Thema: Blokkade. Door Lotte Anemaet, VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Wat denkt u?
Stelling 1: Blokkeren is gewoon censuur en is dus een weinig democratische oplossing om het auteursrecht te handhaven.
Stelling 2: Tussenpersonen dienen niet te worden opgezadeld met de handhavingsproblemen die auteursrechthebbenden (en dus ook Brein) hebben.
Stelling 3: Individuele gebruikers dienen te worden aangepakt, want zij zijn uiteindelijk degenen die de illegale werken willen gebruiken en het auteursrecht daarvoor schenden.
Stelling 4: Een blokkade is al effectief als het aantal uploaders van auteursrechtelijk beschermde werken is gedaald.

Al ruim vier jaar duurt de juridische oorlog tussen Stichting Brein, Ziggo en XS4ALL voort. Het is een oorlog over een verboden website: The Pirate Bay, ’s werelds grootste index voor audio, video, games, software en boeken en zeer geliefd onder gebruikers. Pogingen om de website voorgoed neer te sabelen, zijn tot nu toe niet gelukt. Vandaar dat de degens gericht zijn op de tussenpersonen, de internet service providers die meer dan anderhalf miljoen Nederlandse gebruikers voorzien in een internetverbinding. De strijd is echter nog niet ten einde: een cassatieberoep staat open.

Eenvoudig is de zaak niet: het gaat namelijk erom verschillende belangen tegen elkaar af te wegen: het auteursrecht van de contentindustrie , de informatievrijheid en privacy van internetusers en de ondernemingsvrijheid van internet service providers, zoals Ziggo en XS4All . Het gaat dus niet om het simpel neerhalen van een website, maar om een gedegen afweging van verschillende grondrechten, zodat een juist evenwicht kan worden verzekerd. Dat het niet eenvoudig was, blijkt uit de gevoerde rechtszaken. Eerst werd een voorlopige voorziening afgewezen , terwijl de Haagse rechtbank evenwel oordeelde dat Ziggo en XS4ALL de toegang van hun klanten tot The Pirate Bay moesten blokkeren. De blokkade was volgens de rechtbank Den Haag effectief, omdat de blokkades in ieder geval een extra barrière betekenden. Het hof Den Haag kwam daarna weer tot een andere conclusie, namelijk dat de blokkade van The Pirate Bay moest worden opgeheven, omdat de maatregel niet proportioneel en juist niet effectief was gebleken.

De uitspraak van het Hof van Justitie EU op 27 maart 2014 in de zaak over het platform kino.to zal echter voor deze juridische discussie weer nieuwe gevolgen kunnen hebben. Het HvJ EU heeft namelijk geoordeeld dat de verschillende grondrechten een websiteblokkade niet in de weg hoeven te staan en dat een websiteblokkade dus mogelijk en geoorloofd kan zijn. Weliswaar beperkt een dergelijk verbod de vrijheid van ondernemerschap, maar raakt het verbod dit grondrecht niet in de kern. De internetprovider is immers vrij om te bepalen welke maatregelen zij neemt om het beoogde resultaat te bereiken (r.o. 52). Een dergelijk bevel geeft daarnaast de provider de mogelijkheid om aan de aansprakelijkheid te ontkomen door aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen (r.o. 53). Daarnaast heeft de ISP de verplichting om het grondrecht vrijheid van meningsuiting van de klant te waarborgen (r.o. 56) en is het noodzakelijk dat de nationale procesregels de internetgebruikers de mogelijkheid bieden hun rechten voor de rechter te laten gelden, nadat de door de internetprovider genomen uitvoeringsmaatregelen bekend zijn (r.o. 57). Wat betreft de effectiviteit van de maatregel, een hekel discussiepunt tussen Brein en XS4ALL en Ziggo, oordeelde het Hof dat er een blokkadeverplichting kan zijn voor de ISP ondanks dat de maatregel slechts een beperkte effectiviteit heeft in de praktijk. Dat de door een ISP te nemen maatregelen mogelijk niet leiden tot volledige beëindiging van inbreuken, zoals dat de blokkade wordt omzeild, staat niet weg aan het toewijzen van een blokkering door de rechter (r.o. 61, 62). De vraag is nu wat de Hoge Raad gaat beslissen.

En wat hiervan te vinden? Is de tussenpersoon nu niet eigenlijk probleemeigenaar geworden van de websiteblokkades? Een wegbeheerder is toch ook niet, krachtens het feit dat hij toegang verschaft tot de openbare weg, aansprakelijk voor alle onrechtmatige daden die er op de openbare weg worden gepleegd? De politieke agenda heeft bijvoorbeeld aangegeven niet de individuele gebruiker aan te pakken. Een bevel is echter wel mogelijk, maar hoe democratisch is een blokkade eigenlijk, is het niet een vorm van censuur? De access provider raakt immers steeds actiever betrokken bij de communicatieve handelingen van eindgebruikers. Is het daarnaast niet veel beter om meer legaal aanbod te creëren? Handhaven alleen is immers dweilen met de kraan open? Maar ook dan zal een vorm van handhaving nodig zijn, tenzij we het auteursrecht door het elektronisch vergiet willen laten wegspoelen.

Lotte Anemaet
hoofdredacteur Auteursrechtdebat
l.anemaet@vu.nl

pdf-versie met voetnoten

IEF 14265

Geen aanwijzing voor tekortschieten in actueel houden databank

Hof Amsterdam 7 oktober 2014, IEF 14265 (Baldinger tegen Creditline)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Contractenrecht. Databankenrecht. Creditline vorderde in kort geding [IEF 13878] elektronische toegang tot de Databank-D op basis van haar databankenrecht. Het blokkeren van de elektronische toegang is geen inbreuk op een verondersteld databankrecht. Het hof oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat Baldinger is tekortgeschoten in het actueel houden van databank-D of dat dreigt te zullen doen: dat onderdeel van het vonnis wordt vernietigd.

De veroordeling is gebaseerd op de overeenkomst en de proceskostenveroordeling is gegrond op art. 237 e.v. Rv. Het hof staat vrij om tot die grondslag te beperken en niet de ingegeven voorkeur voor 1019h Rv te volgen. De dwangsom op het ongeoorloofd afsluiten houdt wel stand.

3.4. Het hof oordeelt grief 2 in het principale appel gegrond. Er zijn geen aanwijzingen dat Baldinger tekort is geschoten in het - kort gezegd - actueel houden van databank-D of dreigt dat te zullen doen. Creditline heeft haar desbetreffende vordering in eerste aanleg enkel gebaseerd op de vrees dat Baldinger databank-D niet zal actualiseren om haar (Creditline) een nieuwe hak te zetten (inleidende dagvaarding onder 60), hetgeen zijdens Baldinger is ontkend. In hoger beroep is de vordering niet alsnog nader onderbouwd. Het rapport van MJCvL gaat over beweerdelijk tekortschieten van Baldinger bij de afwikkeling van afzonderlijke dossiers en dient daarmee kennelijk ter onderbouwing van de door Creditline vermeerderde eis die door het hof - als overwogen - niet is toegelaten. Los daarvan is er geen grondslag voor de door de voorzieningenrechter toegewezen driedagen-termijn, niet in de overeenkomst tussen partijen, noch in de voor deurwaarders bij hun taakuitoefening geldende wet- en regelgeving.
IEF 14264

Slaafse nabootsing van gewatteerd en getailleerd donsjack

Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014, IEF 14264; ECLI:NL:RBDHA:2014:12947 (Nickelson tegen Cool Cat)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Jasper Klopper, Klos Morel Vos & Schaap. Wim Maas en Charlotte Garnitsch, Deterink. Slaafse nabootsing. Nickelson vordert met succes de staking van onrechtmatig handelen op basis van slaafse nabootsing van het witte 'Model Selene'. Zelfs een bovengemiddeld kritisch publiek kan de modellen met elkaar verwarren. Het verwarringsgevaar wordt niet weggenomen door het feit dat de Coolcat winkels geen producten van andere merken verkopen. Andere jassen met een gewatteerde en getailleerde donsjack met bontkraag en blinde ritssluiting zijn op zich weinig onderscheidend in de markt bij de introductie ervan.

4.13. Gelet op de hiervoor overwogen omstandigheden is er in juli 2013 naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van gevaar voor verwarring tussen model Moena en model KPom. Voor het kritische relevante publiek zijn de in 4.8 opgesomde verschillen, met name de verschillen in het rugpand, daarvoor te groot en in het oog springend. Bij deze stand van zaken behoeft het verweer van Cool Cat dat model Moena de eigen plaats in de markt inmiddels heeft verloren geen verdere bespreking.

4.17. Model KPom Quilt heeft net als model Sylvie een voorpand met quiltstructuur terwijl de rest van de jas geen quiltstructuur heeft. Het achterpand bezit echter niet het voor model Sylvie kenmerkende decoratieve logo en heeft veel dikkere doorgestikte banen. Het rugpand van model KPom Quitt heeft daardoor een horizontale vlakverdeling, terwijl het rugpand van model Sylvie meer als één vlak oogt doordat er minder stiknaden zijn toegepast en de vulling minder volumineus is. Ook het model wijkt af: KPom Quilt is korter met een brede boord in de taille, terwijl model Sylvie langer doorloopt en geen aparte boord heeft. Tot slot heeft model KPom Quilt, evenals model KPom, bontballetjes aan de uiteinden van koorden.

4.23. Model Krebel bezit eveneens de (namaak-)leren riempjes op de zakken van het voorpand in een contrasterende kleur, ritsen in een contrasterende kleur en contrasterende biezen op de capuchon. De op het achterpand gestikte kroon van model Selene ontbreekt in model Krebel. Een ander verschil tussen beide modellen is, dat model Krebel geen brede contrasterende bies midden op de capuchon heeft en een hogere boord onderaan de jas. Desalniettemin is de totaalindruk van beide jassen zo gelijk, dat zelfs het bovengemiddeld kritisch publiek dat in dit geval in aanmerking moet worden genomen, model Krebel kan verwarren met model Selene. Anders dan bij de hiervoor beoordeelde Nickelson jassen, is het stiksel op het rugpand niet bijzonder opvallend omdat er geen afwijkende kleuren bij zijn gebruikt en omdat het een enkele stiknaad betreft. Dit element neemt het verwarringsgevaar dus ook niet weg. Het verwarringsgevaar wordt evenmin weggenomen door het feit dat de Coolcat winkels, waar de Cool Cat jassen met name worden verkocht, geen producten van andere merken verkopen. Cool Cat heeft onvoldoende onderbouwd dat het relevante publiek daarvan op de hoogte is.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14263

UPC IT e-Filing available to test

The prototype e-filing / case management system is now available to test. If you would like to test it and provide feedback please visit https://prototype.unified-patent-court.org/. Testers can supply feedback using the 'BugHerd' feedback application using the button at the bottom right-hand of the screen (this allows you to click on and highlight certain parts of the prototype, such as fields in forms, and write notes about them).

Purpose of the prototype The prototype is being configured using an off-the-shelf product, based on UPC draft Rules of Procedure 13-28, allowing testers to file an infringement claim. Feedback from testers is being used over October and November 2014 to help us continue configuration in an iterative way and to then evaluate lessons to inform the procurement process. The purpose of the prototype is to test the viability of a cloud-based, off-the-shelf, configured system for the UPC, where data is stored by a supplier and can be accessed securely from any location. We are also learning lessons about user-friendliness, and how to ensure the system might support the UPC Rules of Procedure. Further information on the prototype and what we hope it will achieve can be found on the prototype site.

Next steps We will use lessons from the prototype to inform the tender for the UPC e-Filing and case management solution. We plan a full, open procurement process, with publication of the procurement notice in the Official Journal of the European Union in November 2014 and contract award in summer 2015.

IEF 14262

Jay-Z en de strijd om 'Oh'

Bas Kist, Jay-Z en de strijd om 'Oh', NRC 07-10-2014.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Kan iemand het alleenrecht claimen op het woord ‘Oh’? Dat is de boeiende vraag die de rechtbank van New York binnenkort moet beantwoorden in een conflict tussen de platenmaatschappij TufAmerica en de bekende Amerikaanse rapper Jay-Z. Volgens TufAmerica heeft Jay-Z in zijn nummer Run this town een fragment overgenomen uit het liedje Hook & Sing van Eddie Bo, waarvan de rechten bij TufAmerica liggen. Het gaat om het enkele woord ‘Oh’, op een specifieke manier uitgeschreeuwd.

BLACK LETTER LAW
Begin september diende Jay-Z zijn verweer in bij de rechtbank. Hij piekert er niet over ook maar iets te betalen aan TufAmerica. Volgens de rapper is het ‘black letter law’ dat een dergelijk minimaal fragment niet beschermd wordt door het auteursrecht. Daarvoor is het te kort en te weinig oorspronkelijk, meent Jay-Z.

SAMPLING
In de VS wordt regelmatig over ‘sampling’ – het overnemen van tekst en muziek uit andere nummers – geprocedeerd. Een jaar geleden vocht hetzelfde TufAmerica nog een conflict uit met de Beastie Boys over een vermeende illegale sample. De platenmaatschappij verloor, terwijl het daar toch om een fragment ging dat wat meer om het lijf had dan het enkele woord ‘Oh’. Dikke kans dat TufAmerica met zijn claim op ‘Oh’ nu weer aan het kortste eind trekt.

Bas Kist

IEF 14261

CvTA - eerste ervaringen met toetsing nieuwe Wet Toezicht

Jaarrapport 2013 CvTA - Brief aan Staatssecretaris Teeven.
Uit het persbericht: Het College van Toezicht Collectieve Beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten (CvTA) brengt het toezichtrapport over het verslagjaar 2013 uit. Hierin zijn de resultaten opgenomen van het toezicht op het functioneren van 17 collectieve beheersorganisaties (CBO’s) die de rechten beheren van onder andere (muziek)auteurs, acteurs, film- en beeldmakers, uitgevers en producenten. In 2013 is een nieuwe toezichtwet in werking getreden, waardoor het aantal onder toezicht staande organisaties is toegenomen en het toezicht is verbreed en verdiept.

 

Het collectief beheer van auteursrechten en naburig recht stond in 2013, evenals eerdere jaren, onder druk van veranderende economische, technologische en maatschappelijke omstandigheden. Belangrijke ontwikkelingen zijn de toenemende online verspreiding van muziek, film en literatuur tegenover een dalende verkoop van traditionele ‘dragers’ (cd, dvd) en leenrechtvergoedingen (bibliotheken), het stopzetten van vergoedingen aan makers door de kabelexploitanten en een in 2013 van kracht geworden nieuwe regeling voor Thuiskopievergoedingen. Al met al hebben de CBO’s zich in 2013 goed staande weten te houden en is de incasso in Nederland en via ontvangsten vanuit het buitenland voor de sector als geheel op een vrijwel gelijk niveau gebleven als in 2012 (€ 320 mln.). Hierbij neemt Buma Stemra meer dan de helft (56%) voor zijn rekening.

De 17 CBO’s voldoen al in grote mate aan de vereisten van de nieuwe wet op het punt van de transparantie richting rechthebbenden en de bestuurlijke organisatie. Videma, gericht op het beheer van tv-rechten voor de zakelijke markt, voldoet nog niet aan de vereisten voor governance, waardoor het CvTA bij betrokken partijen heeft aangedrongen op wijziging van de bestuurlijke structuur. De sector als geheel blijft binnen de wettelijke normen voor kosten van het rechtenbeheer (maximaal 15% kosten ten opzichte van de incasso en de verdeling van gelden aan rechthebbenden), maar bij afzonderlijke CBO’s doen zich uitschieters voor die zijn te verklaren uit bijzondere omstandigheden rond incasso en verdeling van gelden of de keuze voor een relatief duur en complex proces van de verdeling door de aangeslotenen zelf. De omvang van de verdeling van gelden via ketens (incasso en verdeling van gelden door twee afzonderlijke CBO’s) blijft met 8% van de totale verdeling beperkt, maar hier is wel sprake van enigszins hogere beheerskosten.

Alle 17 CBO’s 2 voldoen aan de wettelijke vereisten voor bezoldiging van topfunctionarissen (Wet Normering Topinkomens). Op grond van het toezicht over het verslagjaar 2013 heeft het College de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geadviseerd de huidige wettelijke normen voor kosten van het rechtenbeheer vanuit een pragmatisch oogpunt voorlopig te handhaven, om bij de implementatie van de EU-Richtlijn voor collectief beheer in 2016 hierop terug te kunnen komen.

IEF 14260

Journalistiek onderzoek kennelijk beperkt gebleven

Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2014, IEF 14260  (Zaman Vandaag)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De website nuhr.be verwees door naar websites met pornografische inhoud. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het enkel doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. Gedaagde stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat slechts sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken. Een journalist dient tevoren na te gaan of zijn informatie juist is, het onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link; dat is te weinig. De publicatie van het artikel is onrechtmatig jegens eisers.

De bewijslastverdeling ter zake van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd verschilt naar gelang van de aard van de verplichting op overtreding waarvan de dwangsom is gesteld: betreft het een verplichting om te geven of te doen, dan moet degene jegens wie de veroordeling is uitgesproken bewijzen dat hij aan zijn verplichting heeft voldaan; betreft het echter een verplichting om niet te doen, dan zal de executant, als in een bodemprocedure wordt getwist over de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd, moeten bewijzen dat de geëxecuteerde het verbod heeft overtreden.

4.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser1] de eigenaar van de website nuhr.be is. [gedaagde] heeft haar verweer dat [eiser2] – als enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser1] – de facto als eigenaar van de website nuhr.be kan worden aangemerkt, na weerspreking daarvan door [eisers] niet langer gehandhaafd. Dat in het artikel van 7 augustus [eiser2] als eigenaar van de website wordt genoemd is dus feitelijk onjuist. Ditzelfde geldt voor het artikel van 9 augustus, waarin staat dat [eiser2] de domeinnaam heeft gekocht. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat met die onjuiste vermelding [eiser2] in persoon wordt beschuldigd van gedrag dat in brede kringen als laakbaar wordt geacht. Een bedrijf en haar directeur kunnen niet op een dergelijke wijze worden vereenzelvigd.
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] weersproken dat op de website slechts werd doorverwezen naar websites met pornografische inhoud. Ter comparitie heeft zij dat verweer echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat op de website alleen werd doorgelinkt. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het – enkel – doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. [gedaagde] stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat – slechts – sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken.
In het algemeen dient een journalist tevoren na te gaan of zijn informatie juist is. Dat onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat dat te weinig is. Ter comparitie heeft de heer [persoon1] namens [gedaagde] verklaard dat zij wist dat Nuhr een concurrent is van [eiser1]. Gelet op de ernst van de beschuldiging en de bron van het persbericht lag het op de weg van [gedaagde] om [eisers] om een reactie te vragen. Het niet vragen om een reactie is in strijd met hetgeen een zorgvuldig handelend vakgenoot betaamt. De Leidraad voor de Journalistiek geeft wat dat betreft inzicht in de in de branche heersende opvattingen. Dat een en ander is gedaan c.q. nagelaten door een stagiair, komt voor risico van [gedaagde]. Ook de Raad voor de Journalistiek heeft geconcludeerd dat de (hoofd)redactie van Zaman Vandaag Journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat het artikel van 7 augustus 2013 hoofdzakelijk bestaat uit quotes uit het persbericht. [gedaagde] heeft het persbericht dat aan haar artikel van 7 augustus ten grondslag ligt echter niet overgelegd, zodat dit niet kan worden geverifieerd. De rechtbank zal dit verweer derhalve als niet onderbouwd passeren.
De stelling van [gedaagde] dat tussen Nuhr.nl en [eiser1] een procedure heeft gelopen wegens onrechtmatigheden van [eiser1] is door [gedaagde] evenmin onderbouwd en wordt daarom eveneens door de rechtbank gepasseerd.
4.6.
Gelet op de hiervoor onder 4.5 genoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] door publicatie van het artikel van 7 augustus 2013 onrechtmatig jegens [eiser1] en [eiser2] heeft gehandeld. De rechtbank rekent [gedaagde] daarbij met name aan dat zij geen wederhoor heeft toegepast voorafgaande aan de plaatsing van het artikel. [gedaagde] is derhalve gehouden de ten gevolge van deze publicatie door [eiser1] en [eiser2] geleden schade te vergoeden.
Nu zijn naam in het artikel van 7 augustus niet wordt genoemd is van onrechtmatig handelen jegens [eiser3] door publicatie van dit artikel naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van schade voortvloeiende uit dit artikel ten aanzien van [eiser3] te zijner tijd zal worden afgewezen.