IEF 21996
16 april 2024
Uitspraak

Curator mag containers met identificatietekens niet verkopen

 
IEF 21995
15 april 2024
Uitspraak

HvJEU: Televisie in hotelkamers met eigen kabeldistributienetwerk is mededelingshandeling

 
IEF 21994
15 april 2024
Uitspraak

Strengere maatstaf winstafdracht bij BVIE dan bij Handhavingsrichtlijn en TRIPs

 
IEF 14643

Behoorde gegevens vliezen wandbekleding tot know how?

Hof 's-Hertogenbosch 10 februari 2015, IEF 14643; ECLI:NL:GHSHE:2015:445 (know how wandkleding)
Tussenarrest. Know how. Vordering uit onrechtmatige daad, ingesteld tegen een (ex)werknemer in verband met het geven van adviezen en het doorspelen van know how van de (voormalige) werkgever aan derden. Het hof laat geïntimeerde toe te bewijzen dat a) de aan koper en producent van wandkleding verstrekte gegevens tot de know how van geïntimeerde horen, én

b) dat [producent van wandkleding] als producent van wandbekleding opereert binnen hetzelfde segment van de markt (dure kwaliteit) als zij en dat de omzet van [geïntimeerde] in Rusland is gedaald doordat producent van wandkleding zich met haar behangcollectie op de Russische markt is gaan begeven;

3.5.2. [appellant] voert tegen het voorgaande verweer. Hij stelt in dat kader, kort gezegd, onder meer dat hij al voorafgaande aan de indiensttreding bij [geïntimeerde] over specifieke kennis en kunde beschikte en dat het hem in zoverre vrijstond die kennis en kunde ook voor derden aan te wenden. Voorts stelt hij dat de door hem aan derden verstrekte gegevens vrij opvraagbaar en vrij toegankelijk zijn. Een en ander brengt mee dat deze gegevens niet kunnen worden aangemerkt als bedrijfsgevoelige informatie die is aan te merken als know how van [geïntimeerde]. [appellant] betwist voorts dat [geïntimeerde] schade heeft geleden door zijn werkzaamheden voor [producent van wandkleding], nu [producent van wandkleding] zich in een totaal ander marktsegment beweegt dan [geïntimeerde]. [appellant] betwist voorts het causaal verband tussen de door [geïntimeerde] aan hem verweten handelingen en de door [geïntimeerde] gestelde schade.

3.8.1 (...) Anders dan [appellant] meent, is bij de beoordeling van hetgeen tot de know how van [geïntimeerde] behoort niet van doorslaggevend belang of die know how al dan niet (mede) is gebaseerd op kennis, kunde en ervaring van [appellant] waarover hij reeds vóór de indiensttreding bij [geïntimeerde] beschikte. Zoals reeds hierboven is overwogen, is hij juist door [geïntimeerde] in dienst genomen vanwege die specifieke kennis, kunde en ervaring en had van hem mogen worden verwacht dat hij deze kennis, kunde en ervaring uitsluitend voor [geïntimeerde] beschikbaar zou houden.

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe te bewijzen:
a. a) dat de aan [koper] en [producent van wandkleding] verstrekte gegevens, hiervoor vermeld onder 3.8.4, tot de know how van [geïntimeerde] horen, in de betekenis als bedoeld onder 3.8.1 van dit arrest;
b)    dat [producent van wandkleding] als producent van wandbekleding opereert binnen hetzelfde segment van de markt (dure kwaliteit) als zij en dat de omzet van [geïntimeerde] in Rusland is gedaald doordat [producent van wandkleding] zich met haar behangcollectie op de Russische markt is gaan begeven;
IEF 14642

Ontneming vermogen en taakstraffen voor handel in merkvervalste ICE WATCH

Rechtbank Midden-Nederland 2 februari 2015, IEF 14642 (Ice-Watch merkvervalsingen)
Strafrecht. Merkenrecht. De coöperatieve vereniging React heeft aangifte gedaan namens ICE SA/TKS SA en Clarins B.V. De aangifte heeft betrekking op vervalsingen van de beschermde merken Ice-Watch en Thierry Mugler. Er worden drie personen veroordeeld voor:
- Ontneming van het middels handel in merkvervalste horloges verkregen vermogen van € 62.314,63 ex art. 36e Wetboek van Strafrecht; ECLI:NL:RBMNE:2015:628

 

- Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis, voor het medeplegen van handel in merkvervalste horloges; ECLI:NL:RBMNE:2015:591
- Medeplichtig aan deze handel in merkvervalste horloges - taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 80 uren; ECLI:NL:RBMNE:2015:597

IEF 14641

Bas Kist: 'Noem je kind niet Nutella'

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De rechtbank in het Franse Valenciennes heeft onlangs bepaald dat een echtpaar zijn dochter niet de naam Nutella mag geven. Nutella werd in september vorige jaar geboren. Meteen bij de aangifte bij de burgerlijke stand ging het al mis. De dienstdoende ambtenaar vond de naam Nutella maar niets en speelde de zaak door naar de familiekamer van de lokale rechtbank.

NUTELLA: PESTERIJEN EN SPOT
Daar oordeelde de rechter dat het niet in het belang van het meisje is om een naam te dragen die gelijk is aan een wereldbekend merk chocoladepasta. Dat leidt straks alleen maar tot pesterijen en spot, aldus de rechter. En omdat de ouders niet bij de zitting aanwezig waren, koos de rechter zelf maar een nieuwe voornaam: Ella.

ROLLS ROYCE EN TOM TOM
Ook in Nederland is het oppassen geblazen met bekende merken als voornaam. Zo kreeg goeroe Emile Ratelband in 1977 geen toestemming om zijn zoon Frans Rolls Royce te noemen. En op de website www.vernoeming.nl is te lezen dat recentelijk de voornaam Tom Tom in eerste instantie afgewezen werd. Om onduidelijke reden werd de naam vervolgens alsnog geaccepteerd. Ik vrees dat de kleine Tom Tom nog vaak te horen krijgt dat hij maar even de weg moet wijzen.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Noem je kind niet Nutella NRC 10-02-2015

IEF 14640

Geen dwangsommen voor 'addergebroed' bij niet normale verhouding raadsman-cliënt

Vzr. Rechtbank Limburg 23 december 2014, IEF 14640; ECLI:NL:RBLIM:2014:11197 (mr. X tegen cliënt)
Mediarecht. Raadsman-cliëntverhouding. Tuchtrecht. Eiser in conventie is in 2010 verboden zich publiekelijk en/of in de media onheus en/of diskwalificerend uit te laten over gedaagde door woorden met een uitdrukkelijk negatieve lading, zoals "sujet, addergebroed", te gebruiken. In 2014 is een boek in de handel verschenen, waarin - volgens gedaagde - het opgelegde verbod bewust drie keer is overtreden. Eiser vordert met succes de staking van de ingezette executie van het vonnis. Voorzieningenrechter is ten tijde van het wijzen van het vonnis uitgegaan van een normale verhouding tussen raadsman-cliënt. Volgens het Hof van Discipline voldoent de verhouding van meet af aan niet aan het normaaltype verhouding tussen raadsman en cliënt in strafzaken. De bodemrechter zal mogelijk oordelen dat door het opnemen van de bewuste passages in het boek geen dwangsommen verbeurd zijn.

 

4.3. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 6 december 2010 bij de beoordeling van de toen voorliggende vordering (impliciet maar onmiskenbaar) de normale verhouding raadsman-cliënt voorop gesteld. Het Hof van Discipline heeft inmiddels geoordeeld dat er vanaf aanvang aan geen normale verhouding raadsman-cliënt is geweest tussen partijen door toedoen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zelf. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft de deugdelijkheid van de motivering van het Hof van Discipline niet ter discussie gesteld. Indien de bodemrechter tot dezelfde bevindingen komt als het Hof van Discipline, kan niet worden uitgesloten dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] door het opnemen van de bewuste passages in het boek geen dwangsom(men) verbeurd heeft.

5.4 (Tuchtzaak): 5.4 Wat het hof vooropgesteld heeft in zijn in 4.5 geciteerde overweging uit 2011, blijft onverkort geldig ten aanzien van het normaaltype van de verhouding tussen raadsman en cliënt in strafzaken. Uit het voorgaande blijkt evenwel dat de verhouding tussen klager en verweerder van meet af aan niet aan dat normaaltype heeft beantwoord. Ook al verkeerde klager, als aangehouden verdachte, in een voor hem bedreigende situatie en ook al had hij zelf verweerder als raadsman gekozen, toch heeft hij verweerder van meet af aan gewantrouwd, ofschoon van goede grond voor wantrouwen niet is gebleken.

IEF 14639

Gerecht EU Wolf II: verwatering en free-riding

Gerecht EU 5 februari 2015, IEF 14639; T--570/10 RENV; ECLI:EU:T:2015:76 (Environmental Manufacturing/OHIM - Wolf)
Na IEF 13223 en IEF 11342. Verwateringsgevaar, gevaar voor free-riding. De interveniënt heeft bij de procedure bij het OHIM geen mogelijke verandering van het economisch consumentengedrag genoemd, daarom de kamer van beroep onterecht aangenomen dat verwatering optrad. De redenering van de kamer van beroep was niet duidelijk gericht op het verwaterings of 'free-riding' aspect. Het Gerecht EU vernietigt het besluit van de tweede Board of Appeal van OHIM.

39      In this instance, the Court of Justice pointed out, in paragraphs 38 and 44 of its judgment, that the General Court erred in law by failing to criticise, in disregard of the case-law cited in its own judgment, the Board of Appeal’s failure to conduct an analysis of the effects of the use of the mark applied for on the economic behaviour of the average consumer of the goods covered by the earlier marks.

40      In that regard, it must be noted that, contrary to what it suggests, the intervener did not put forward any argument before OHIM to establish the existence of a risk of the consumer of the goods in respect of which the earlier marks were registered changing his economic behaviour. As the applicant points out, the intervener did not mention, during the proceedings before OHIM, the possibility of any change in the economic behaviour of the consumer.

41      In those circumstances, the applicant’s complaint alleging infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009 must be upheld, in so far as the Board of Appeal incorrectly found that there was a risk of dilution.

43      As the applicant’s complaint challenging the risk of dilution was upheld in paragraphs 36 to 42 of the present judgment, it is now for the General Court to verify whether the Board of Appeal was justified in finding that there was a risk of free-riding in the present case.

46      The intervener submits that it provided proof that the earlier marks have been used in trade for decades and that they have been continuously promoted. The risks of misappropriation of the reputation of the earlier marks are all the more obvious in that the use of a mark with a canine’s head in the sector concerned is unique and that the goods are identical or at least highly similar. In that regard, the applicant never explained the reasons which led it to choose precisely the sign represented in the mark applied for. The combination of the reputation of the mark and the similarity of the goods may, according to the intervener, suffice to establish that there is a risk of free-riding. Finally, the intervener submits that, as the ground of dilution is well-founded, the Board of Appeal could include it in its assessment of the risk of free-riding. In any event, the dilution is only one of the aspects of the global assessment of the risk of free-riding carried out by the Board of Appeal.
65      In the light of the above, the applicant’s second complaint, alleging infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009, in so far as the Board of Appeal found that there was a risk of free-riding, must be upheld.

65      In the light of the above, the applicant’s second complaint, alleging infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009, in so far as the Board of Appeal found that there was a risk of free-riding, must be upheld.
IEF 14638

Auteursrechtdebat: Plenair debat in de Tweede Kamer - Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht

Door Lotte Anemaet, VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Wetsvoorstel auteurscontractenrecht. Plenair debat in de Tweede Kamer: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht – Livestream debat plenaire zaal (vandaag vanaf 16:15) (video/audio).

“Ik wil echt niet beweren dat alle makers arme sloebers zijn, maar het wordt wel steeds moeilijker om van creatieve arbeid te leven,” zei Jan Boerstoel onlangs in een interview1. Ondanks dat dit niet geheel de bedoeling moet zijn geweest van de wetgever – het auteursrecht is immers ondenkbaar zonder de creatieve uitingen van de maker – heeft het toch meer dan tien jaar moeten duren2 totdat de maker nu daadwerkelijk die felbegeerde steun in de rug gaat krijgen van de wetgever3. Althans dat is de bedoeling. De Tweede Kamer zal zich vanmiddag namelijk buigen over het wetsvoorstel Auteurcontractenrecht (Kamerstukken II, 33 308) dat sinds medio 2012 bij diezelfde Kamer aanhangig is. De meningen over dit wetsvoorstel zijn al jaren verdeeld5. De vraag is echter wat de gevolgen zullen zijn van dit wetsvoorstel. Zal de maker erop vooruit gaan? Is de voorgestelde constructie inderdaad mededingsproof? Gaat het partijen lukken om tot een gezamenlijk gedragen advies tot de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding te komen? Leiden verplicht collectieve beheeroplossingen tot het gewenste resultaat? De praktijk zal moeten uitwijzen of dit wetsvoorstel daadwerkelijk leidt tot een sterkere positie van de maker.

Wat gaat er veranderen?

- Aktevereiste: Uitbreiding aktevereiste op exclusieve licenties (art. 2 lid 3 Aw).
- Billijke vergoeding: Algemeen recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van de exploitatiebevoegdheden (art. 25c lid 1 Aw). Deze billijke vergoeding wordt door de Minister OC&W op gezamenlijk verzoek van een vereniging van makers en een exploitant of een vereniging van exploitanten vastgesteld.
- Aanvullende billijke vergoeding voor onbekende exploitatiewijzen (art. 25c lid 6 Aw).
- Bestsellerbepaling: Recht op een aanvullende billijke vergoeding indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk (art. 25d Aw).
- Non-usus-bepaling: Recht op ontbinding wanneer (voldoende) exploitatie van het werk uitblijft (art. 25e lid 1 Aw).
- Vernietigbaarheid knevelcontracten: Bedingen die voor een onredelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn de exploitatie van toekomstige werken van de maker bepalen (art. 25f lid 1 Aw) en evident onredelijk bezwarende contractsbepalingen (art. 25f lid 2 Aw) worden vernietigbaar verklaard. Deze artikelen zijn echter alleen van toepassing op overdrachten en exclusieve licenties (art. 25b lid 2 Aw).
- Geschillencommissie: Een geschillencommissie kan worden ingesteld door de Minister van V&J voor de beslechting van geschillen tussen een maker en zijn wederpartij of een derde ten aanzien van artikel 25c, eerste en zesde lid, 25d, 25e of 25f Aw.
- Toepassingbereik: Deze nieuwe bepalingen die de positie van de maker moeten gaan ondersteunen, komen terecht in een nieuw hoofdstuk (Ia De exploitatieovereenkomst) in de Auteurswet. Fictieve makers (art. 7 en 8 Aw) zijn uitgezonderd van deze bepalingen. Het hoofdstuk is wel van overeenkomstige toepassing op de erfgenaam en de legataris (art. 25b Aw). De maker kan geen afstand doen van de bepalingen uit dit nieuwe hoofdstuk en omzeiling daarvan door rechtskeuze wordt voorkomen (art. 25h). Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op uitvoerende kunstenaars.
- Filmauteursrecht: Het filmauteursrecht (art. 45d Aw) wordt aangepast. Het vermoeden van overdracht aan de producent, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, blijft ongewijzigd. Producenten moeten evenwel een billijke vergoeding aan makers betalen voor de overdracht van deze exploitatierechten en de exploitatie van het filmwerk. Van dit recht kan geen afstand worden gedaan (art. 45d lid 1 Aw). Daarnaast is de exploitant die een filmwerk uitzendt of doet uitzenden of op andere wijze mededeelt aan het publiek, een proportionele billijke vergoeding verschuldigd aan de hoofdregisseur, de scenarioschrijver en de hoofdrolspelers (via schakelbepaling art. 4 WNR) van het filmwerk die deze rechten aan de producent hebben overgedragen. Dit recht dient collectief te worden uitgeoefend (art. 45d lid 3 Aw). Vormen van online beschikbaar stellen waarbij de kijker zelf bepaalt wanneer en waar hij de content bekijkt (video-on-demand), vallen niet onder de verplicht collectief beheer vergoedingsaanspraak. Uitgezonderd van deze proportionele billijke vergoeding zijn makers van een filmwerk waarvan de exploitatie als zodanig niet als hoofddoel is, zoals makers van commercials (art. 45d lid 6 Aw). Van het recht op een proportionele billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.

Samengevat
De belangrijkste filmmakers hebben krachtens het vernieuwde artikel 45d Aw recht (mits het exploitatierecht is overgedragen aan de auteur) op wel liefst drie vergoedingen, namelijk het honorarium voor de bijdragen (alhoewel de billijke vergoeding ook inbegrepen kan zijn), een vergoeding voor de overdracht van de exploitatierechten en een proportionele vergoeding voor de exploitatie. Ook genieten zij alle rechten die voortvloeien uit art. 25c, tweede tot en met het zesde lid, art. 25d en art. 25e en 25g Aw, zoals een aanvullende billijke vergoeding voor onvoorziene werken, bestsellerbepaling, non-usus-bepaling en de mogelijkheid om het geschil aan een geschillencommissie voor te leggen.

Lotte Anemaet

1) Jan Boerstoel, “Het wordt straks de kip met de blikken eieren”, in: W. de Jonge (red.), Makers aan het woord, Platform Makers: Amsterdam 2014, p. 37, IEF 14358. Zie ook: Wat er speelt. De positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de digitale omgeving. SEO Economisch Onderzoek, maart 2011.
2) Zie P.B. Hugenholtz en L. Guibault, Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling? Onderzoek in opdracht van het WODC (Ministerie van Justitie), IvIR.nl augustus 2004.
3) Kamerstukken II, 2012-2013, 33 308, nr. 6, p. 2: ‘De bepalingen dienen als steun in de rug voor de maker’.
4) Zie bijvoorbeeld: D.J.G. Visser, ‘De kabeldoorgiftevergoeding is dood; leve de kabeldoorgiftevergoeding! Het arrest Norma/NLkabel en de voorgestelde wijziging van het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht’, AMI 2014/3, p. 82-84; D.J.G. Visser en P.J. Kreijger, ‘Billijke vergoeding video-on-demand verplicht collectief?’, AMI 2015/1, p. 9-11; B.J. Lenselink, ‘Auteurscontractenrecht 2.0. Het wetsvoorstel inzake het auteurscontractenrecht’, AMI 2013/1, p. 1-11; J.J.C. Kabel, ‘Voorbaat of vermoeden? De rol van artikel 45d Auteurswet. Kanttekeningen bij het arrest Norma/NLkabel’, AMI 2014/3, p. 73-77; J.P. Poort en J.J.M. Theewes, ‘Prova d’Orchestra. Een economische analyse van het voorontwerp auteurscontractenrecht’, AMI 2010/5, p. 137-145; Commissie Auteursrecht, Advies aan de Minister van Justitie over het voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht, 14 oktober 2010; W. de Jonge (red.), Makers aan het woord, Platform Makers: Amsterdam 2014, IEF 14358.

IEF 14637

Geen ontbinding licentieovereenkomst alleenrecht octrooi

Vzr. Rechtbank Limburg 23 oktober 2014, IEF 14637; ECLI:NL:RBLIM:2014:9038 (eiser tegen Prostelko)
Contractenrecht. X heeft een stelkozijn ontwikkeld waarvoor een octrooi is aangevraagd. Met Prostelko is een exclusieve productielicentieovereenkomst aangegaan voor 10 jaar. In eerder kort geding heeft de voorzieningenrechter beslist dat eiser het alleenrecht van Prostelko op productie, verkoop moet respecteren en exploitatie van het product niet nadelig mag beïnvloeden. Eiser ontbindt de licentieovereenkomst nadien buitengerechtelijk vanwege onrechtmatig merkgebruik van andere producten onder de naam Prostelko, het niet nakomen van verplichtingen uit licentieovereenkomst en ontbreken van zinvolle exploitatiemogelijkheden (verkoop in 2014 is 0). De staking van executie wordt afgewezen, want de website is niet door eiser vrijgegeven. De buitengerechtelijke ontbinding is evenmin succesvol.



4.1.3.
De voorzieningenrechter heeft echter, zoals gezegd, in voornoemd vonnis ook geoordeeld dat [eiser] zich dient te onthouden van handelingen die in strijd zijn met het alleenrecht van Prostelko op productie en verkoop van het Prostelko-stelkozijn, alsmede dat hij zich dient te onthouden van activiteiten die een profijtelijke exploitatie van het product door Prostelko nadelig beïnvloeden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het alleenrecht van Prostelko ingevolge de licentieovereenkomst ziet op het doen fabriceren en verkopen van het Prostelko-stelkozijn en juist vanwege dat alleenrecht zal reeds snel sprake zijn van zulke activiteiten. Met Prostelko is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat [eiser] activiteiten die een profijtelijke exploitatie van het product door Prostelko nadelig beïnvloeden, heeft verricht. Zo heeft [eiser] ter zitting erkend dat hij de website ‘www.prostelko.nl’ vier jaar geleden aan Prostelko heeft overgedragen, maar ook dat hij inmiddels een eigen website ‘www.prostelko.nl’ heeft (naar eigen zeggen enkel voor reclamedoeleinden). Voorts heeft [eiser] erkend dat op zijn website zijn eigen naam en adresgegevens staan vermeld, alsmede dat op zijn website wordt doorverwezen naar een website van de heer [naam voormalig mede-eigenaar Prostelko] (voormalig mede-eigenaar van Prostelko Productie B.V. en Prostelko Nederland B.V.) en niet naar de website van Prostelko.
4.1.4.
Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door [eiser] in strijd gehandeld met de veroordeling onder rechtsoverweging 6.2. van het vonnis van 11 maart 2014. Derhalve kan geen sprake zijn van een verbod om het tussen partijen gewezen vonnis met betrekking tot de verbeurte van dwangsommen ten uitvoer te leggen, een veroordeling van Prostelko tot het opheffen van de ten laste van [eiser] gelegde beslagen, alsmede een veroordeling van Prostelko tot betaling aan [eiser] van de bedragen, die zij ingevolge reeds gelegde executoriale beslagen heeft en nog zal ontvangen.


Licentieovereenkomst geëindigd door buitengerechtelijke ontbinding
4.2.1.
Volgens [eiser] levert het niet verstrekken van een nadere onderbouwing door middel van een accountantsverklaring een ernstige toerekenbare tekortkoming op. (...) Dat betekent dat [eiser] op dit punt niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst op de b-grond is voldaan.

4.2.2.
Verder stelt [eiser] dat Prostelko in strijd handelt met artikel 10 van de overeen-komst, hetgeen volgens hem ook een ernstige toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert.
(...)
[eiser] heeft in het kader van deze [red. kort geding]procedure onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst op de b-grond is voldaan.

4.2.3.
Tevens heeft [eiser] de buitengerechtelijke ontbinding gegrond op het ontbreken van verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden. Ter onderbouwing van deze stelling voert hij aan dat de situatie na het vonnis van 11 maart 2014 aanmerkelijk is veranderd, in die zin dat daadwerkelijke zinvolle exploitatiemogelijkheden gewoonweg niet meer bestaan, zodat de licentieovereenkomst volstrekt inhoudsloos is geworden.(...) Dat de verkoop van het Prostelko-stelkozijn in de afgelopen jaren is achtergebleven bij de bij aanvang van de licentieovereenkomst opgegeven prognose van 50.000 stuks, alsmede dat er op dit moment onduidelijkheid bestaat over wie - na het faillissement van Prostelko Productie B.V. - de productie voor zijn rekening zal nemen, kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen nog niet het standpunt rechtvaardigen dat van verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden geen sprake meer is.
Geoordeeld wordt dat, nu [eiser] in het bestek van dit kort geding niet voldoende aanneme-lijk heeft gemaakt dat er geen verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden van het Prostelko-stelkozijn meer bestaan, hij zich daarom ook niet met succes op de c-grond van artikel 14 kan beroepen.

4.2.4
De conclusie van dit alles is dat niet aannemelijk is geworden dat er gegronde redenen bestonden om op 17 juli 2014 over te gaan tot een buitengerechtelijke ontbinding van de licentieovereenkomst. De vorderingen van [eiser] onder punten 4. tot en met 9. komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

IEF 14636

Overeenstemming over vergoeding voor filmmakers

VOI©E bericht: De rechtenorganisaties voor filmmakers en acteurs (verenigd in PAM) zijn samen met de producenten, omroepen en distributeurs (verenigd in RODAP) tot een nieuw vergoedingssysteem voor de film- en televisie exploitaties gekomen. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een convenant en gelden voor alle producenten, omroepen en nagenoeg alle distributeurs en exploitanten op de Nederlandse markt.

Na jaren van gesprekken en (juridisch) getouwtrek, hebben de partijen in de audiovisuele sector consensus bereikt over een vergoedingsregeling. Deze regeling voorziet in een vergoeding voor filmmakers en acteurs voor lineaire televisieuitzendingen plus gratis ‘uitzending gemist’ en video-on-demand diensten. De rechtenorganisaties verenigd in PAM (LIRA, VEVAM en NORMA) zullen deze vergoedingen incasseren en verdelen. Het nieuwe vergoedingssysteem is gebaseerd op het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht dat binnenkort in de Tweede Kamer wordt behandeld.

Voor de lineaire televisie-uitzendingen en gratis 'uitzending gemist' worden door alle Nederlandse distributeurs verenigd in RODAP de komende vijf jaar aan de rechtenorganisaties in PAM een vast bedrag per abonnee betaald. Begin december meldde RODAP dat ze voor de borging van de uitkering van deze vergoeding een fonds van 15 miljoen euro zouden oprichten, maar door overeenstemming met de PAM-partijen zal oprichting van dit fonds niet meer nodig zijn.

Voor video on demand-diensten zoals tv-programma’s en films op bestelling via verschillende platforms en schermen (televisie, tablets, smartphones, home cinema’s, etc.) is voor 2015 een lumpsum vergoeding (een vast bedrag) overeengekomen. Een expertgroep gaat komend half jaar deze markt van on demand diensten verder onderzoeken en in beeld brengen. Op basis hiervan zal de expertgroep voorstellen doen voor de vergoeding door exploitanten aan de rechtenorganisaties in PAM voor de periode vanaf 2016.

De vergoedingsregeling zal periodiek worden geëvalueerd. Over andere exploitaties, de lineaire doorgifte van buitenlandse kanalen en de perioden in het verleden, zal nader overleg gepleegd worden.

"We hebben de overtuiging dat met de gemaakte afspraken een stevige basis is gelegd voor een nieuwe periode van goede samenwerking tussen exploitanten, omroepen, producenten en filmmakers”, zegt Felix Rottenberg, sinds eind december de nieuwe voorzitter van PAM, het samenwerkingsverband voor filmmakers. "Dit is een uiterst positieve ontwikkeling en een nieuw begin binnen de Nederlandse creatieve film- en televisie industrie”, zegt Medy van der Laan, voorzitter van RODAP, de organisatie van producenten, omroepen en distributeurs.

IEF 14635

Ex parte tegen illegaal gekopieerde dvd's op Marktplaats.nl

Vzr. Rechtbank Limburg 16 januari 2015, IEF 14635 (Stichting BREIN tegen DVD's op Marktplaats)
Ex parte beschikking ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN. Auteursrecht. X biedt via Marktplaats.nl tegen betaling vele honderden illegaal gekopieerde filmtitels aan op DVD voor 2,50 per stuk. X houdt haar klantenkring middels een maandelijks nieuwsbrief op de hoogte van de titels van de illegale films die zij te koop aanbiedt (update). Artt. 1 jo. 13 en 12 Aw. Het gaat hier om een niet goed te praten grootschalige en voortdurende commerciële piraterij. Het stakingsverzoek wordt toegewezen onder last van een dwangsom van €2.000 of €1.000 voor iedere individuele openbaarmaking van een werk.

IEF 14634

Vragen aan HvJ EU over auteursrechtinbreuk door een ander via het open draadloos netwerk

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 3 november 2014, IEF 14634, zaak C-484/14 (McFadden)
Auteursrecht. Nederlandstalige vragen, zie eerder IEF 14470. Verzoeker heeft een bedrijf voor verkoop/verhuur van licht- en geluidstechniek. Hij stelt via een internetaansluiting een draadloos netwerk (WLAN) beschikbaar waarop op 04 september 2010 een muziekalbum van een band voor ‘file sharing’ wordt aangeboden aan een onbeperkt aantal gebruikers. Verweerster Phonogram is producent/auteursrechthouder van het album. Zij sommeert verzoeker wegens inbreuk op het auteursrecht dit ongedaan te maken, zonder resultaat. Verzoeker stelt dat het een open netwerk is (geen paswoord) waarover hij geen controle kan uitoefenen. Hij kan uitsluiten dat hij deze inbreuk zelf heeft gepleegd maar niet dat een derde dat via het netwerk heeft gedaan. Verzoeker is activist, lid van de piratenpartij en gebruikt zijn netwerk vooral om klanten te trekken. Hij wijzigt (‘om bepaalde redenen’) de naam van het netwerk regelmatig, zo heet het rond het litigieuze tijdstip ‘Freiheitstattangst’ om aandacht te vestigen op een demonstratie voor gegevensbescherming en tegen buitensporige overheidscontroles. Verweerster stelt echter aansprakelijkheid omdat verzoeker geen enkele maatregel ter beveiliging van zijn WLAN heeft genomen. In eerste instantie wordt verzoeker veroordeeld tot staking en schadevergoeding. De zaak ligt nu voor in beroep.

Het verwijzende Landgericht München gaat ervan uit dat de WLAN tot het bedrijf van verzoeker behoort en dat verzoeker de inbreuk niet persoonlijk heeft begaan. Hij acht verzoeker aansprakelijk voor hetgeen hem verweten wordt. Dit is in lijn met rechtspraak van het Bundesgerichtshof dat heeft vastgesteld dat ook van particulieren die een WLAN-toegangspunt inrichten kan worden verwacht dat zij controleren of die toegang met adequate maatregelen voldoende is beveiligd tegen misbruik door inbreukmakende derden, hetgeen ook in het belang van de WLAN-houder is, zeker als deze de activiteit beroepsmatig uitoefent. Partijen twisten echter over de vraag of verzoekers aansprakelijkheid wordt uitgesloten door artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van RL 2000/31.

Gestelde vragen:

1) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, junctis de artikelen 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn elektronische handel”) en 1, punt 2, van richtlijn 98/34/EG in de redactie van richtlijn 98/48/EG aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede „gewoonlijk tegen vergoeding” betekent dat de nationale rechter moet vaststellen

a. of de concreet betrokken persoon, die zich beroept op de hoedanigheid van dienstverlener, de concrete dienst gewoonlijk tegen vergoeding levert,

b. of er überhaupt aanbieders op de markt zijn die de betrokken dienst of vergelijkbare diensten tegen vergoeding leveren, of

c. het merendeel van de betrokken of vergelijkbare diensten tegen vergoeding wordt geleverd?

2) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat „het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk” impliceert dat in de zin van de richtlijn uitsluitend relevant is dat het resultaat intreedt, te weten dat toegang tot een communicatienetwerk (bijvoorbeeld het internet) wordt verschaft?

3) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat het voor het „leveren” van een dienst in de zin van laatstgenoemde bepaling voldoende is dat de dienst van de informatiemaatschappij feitelijk wordt geleverd, in het concrete geval dus een open WLAN beschikbaar wordt gesteld, of moet er daarnaast bijvoorbeeld ook sprake zijn van het „promoten” van de betrokken dienst?

4) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de uitdrukking „niet aansprakelijk [...] voor de doorgegeven informatie” impliceert dat tegen de toegangsprovider in beginsel of althans met betrekking tot een eerste vastgestelde auteursrechtinbreuk geen vorderingen tot staking, schadevergoeding of vergoeding van de aanmaningskosten en de gerechtelijke kosten kunnen worden ingesteld door een benadeelde partij?

5) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten de nationale rechter niet mogen toestaan, in een bodemprocedure aan een toegangsprovider te gelasten derden in de toekomst niet meer de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk op internetsites voor file-sharing langs elektronische weg toegankelijk te maken?

6) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de regeling van artikel 14, lid 1, sub b, van die richtlijn van overeenkomstige toepassing is op een stakingsvordering?

7) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de aan een dienstverlener te stellen eisen uitsluitend inhouden dat het moet gaan om een natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert?

8) Indien de zevende vraag ontkennend wordt beantwoord, welke bijkomende eisen dienen aan een dienstverlener te worden gesteld in het kader van de uitlegging van artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz)?

9) a) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) gelet op de bestaande grondrechtelijke bescherming van de intellectuele eigendom als onderdeel van het eigendomsrecht (artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), en op de regelingen van de volgende richtlijnen betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom, met name van het auteursrecht:

– richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en

– richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten,

alsmede op de informatievrijheid en het Uniegrondrecht van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) aldus te worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een beslissing van de nationale rechter in een bodemprocedure waarbij de toegangsprovider, onder veroordeling in de kosten, wordt gelast derden in de toekomst niet meer de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan via een internetsite voor filesharing langs elektronische weg toegankelijk te maken, en het aan de toegangsprovider wordt overgelaten te bepalen welke specifieke technische maatregelen hij neemt om hieraan te voldoen?

b) Is dat ook dan het geval indien de toegangsprovider feitelijk alleen maar gevolg kan geven aan het gerechtelijke verbod indien hij de internetaansluiting blokkeert of van een paswoord voorziet of alle via die aansluiting lopende communicatie controleert om na te gaan of het concrete auteursrechtelijk beschermde werk opnieuw op illegale wijze wordt doorgegeven, wanneer dit al van meet af aan vaststaat en niet pas blijkt in het kader van de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging of de sanctieprocedure?