DOSSIERS
Alle dossiers

Wet- en regelgeving  

IEF 13625

Internetconsultatie Filmauteurscontractenrecht - 45d Auteurswet

Internetconsultatie, 45d Auteurswet - Filmauteurscontractenrecht, 10 maart - 9 april 2014.
Uit de consultatie: In artikel 45d wordt het vermoeden van overdracht van exploitatierechten aan de producent door de betrokken filmmakers gehandhaafd. De filmmakers verkrijgen in ruil voor de overdracht van rechten een niet voor afstand vatbaar recht op een billijke vergoeding.

Concept regeling- Consultatieversie artikel 45d Auteurswet
Te wijzigen regeling - Artikel 45d Auteurswet

Verwachte effecten van de regeling
- De producent kan beschikken over de exploitatierechten van een filmwerk.
- Alle makers ontvangen een niet voor afstand vatbare billijke vergoeding van de producent. De belangrijkste makers (auteurs en uitvoerend kunstenaars) delen in de opbrengsten van de belangrijkste exploitatiewijzen van het filmwerk.
- Exploitanten verkrijgen meer duidelijkheid over wie toestemming kan verlenen voor de exploitatie en aan wie daarvoor een vergoeding is verschuldigd.

Doel van de consultatie
In artikel 45d wordt het vermoeden van overdracht van exploitatierechten aan de producent door de betrokken filmmakers gehandhaafd. De filmmakers verkrijgen in ruil voor de overdracht van rechten een niet voor afstand vatbaar recht op een billijke vergoeding.

Daarnaast ontvangen filmmakers die een wezenlijke bijdrage van scheppend karakter hebben geleverd aan de totstandkoming van een filmwerk voor bepaalde exploitatiewijzen een aanspraak op een aanvullende proportionele billijke vergoeding die door een collectieve beheersorganisatie geïnd kan worden bij de exploitant van het filmwerk.

De regeling beoogt te bevorderen dat de exploitatierechten worden geconcentreerd bij de producent. Tegelijkertijd worden filmmakers beter in staat gesteld te delen in de opbrengsten van de exploitatie.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
- auteurs en uitvoerend kunstenaars van filmwerken (waaronder scenarioschrijvers, regisseurs, filmmuziekauteurs en acteurs);
- producenten;
- collectieve beheersorganisaties van vorenbedoelde rechthebbenden;
- exploitanten;
- distributeurs;
- omroepen.

Doel van de consultatie
Doel van de consultatie is belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun mening over een eventuele nota van wijziging kenbaar te maken. De (koepel-)organisaties van de meest betrokken belanghebbenden zijn ook rechtstreeks benaderd met het verzoek commentaar te leveren.

Op welke onderdelen van de regeling wordt een reactie gevraagd
Er is een reactie mogelijk op alle onderdelen van de regeling.

Publicatie reacties
Reacties worden gepubliceerd nadat de consultatie is gesloten. Alleen die reacties worden gepubliceerd waarvan is aangeven, door de inzender, dat deze openbaar mogen zijn.

Reageren kan hier

IEF 13432

Amendement auteurswet om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen

Amendement over het in de Auteurswet geven van invulling aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen, Kamerstukken II 33 308, nr. 8.
"Artikel 25fa: De maker van een kort werk van wetenschap waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met publieke middelen is bekostigd, heeft het recht om dat werk na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking ervan, om niet beschikbaar te stellen voor het publiek, mits de bron van de eerste openbaarmaking daarbij op duidelijke wijze wordt vermeld."

Toelichting In het kort is dit amendement erop gericht een bepaling in de Auteurswet op te nemen die invulling geeft aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen. De aanduiding kort werk houdt in dat het gaat om artikelen en niet om boeken. Door deze bepaling heeft de auteur het recht om zijn wetenschappelijk werk dat met openbare middelen is gefinancierd gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Dit is toegestaan na verloop van een redelijke termijn na eerste publicatie om de uitgever in staat te stellen zijn investeringen terug te verdienen. Door invoeging van deze bepaling in het hoofdstuk Ia (De Exploitatieovereenkomst) zijn de algemene bepalingen van dit hoofdstuk opgenomen in artikelen 25b en 25h erop van toepassing. Via een aanpassing van overgangsbepaling artikel III geldt een en ander ook voor bestaande overeenkomsten. Hieronder wordt nader op deze materie ingegaan.

Deze bepaling is erop gericht invulling te geven aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen. De aanduiding ‘kort werk’ houdt in dat het gaat om artikelen en niet om boeken. De term is ontleend aan artikel 16 lid 2 Auteurswet. Korte bijdragen aan (congres)bundels kunnen er ook onder vallen. Door deze bepaling behoudt de auteur het recht om zijn wetenschappelijk werk dat met openbare middelen is gefinancierd gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Werk van personen in dienst van een universiteit of ander door de overheid gefinancierde onderzoeksinstelling wordt geacht geheel of gedeeltelijk met openbare middelen zijn is bekostigd. De term ‘voor het publiek beschikbaar stellen’ verwijst naar de openbaarmakingsvorm waarbij materiaal per draad of draadloos voor leden van het publiek beschikbaar wordt gesteld op zodanige wijze dat zij daartoe op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegang toe hebben’. Dit is de internationaal gebruikelijke omschrijving van beschikbaarstelling via internet. Voorwaarden zijn dat de beschikbaarstelling geschiedt om niet, hetgeen een wezenskenmerk is van open access, en dat de bron van de eerste openbaarmaking, bijvoorbeeld het wetenschappelijke tijdschrift waarin het werk voor het eerst is gepubliceerd, wordt vermeld.

Om tegemoet te komen aan de belangen van de uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften die hun investeringen moeten kunnen terugverdienen, dient een redelijke termijn in acht te worden genomen alvorens de beschikbaarstelling in open access plaatsvindt. De reden waarom een redelijke termijn in acht genomen moet worden is het gerechtvaardigde belang van de uitgevers die tijdschriften uitgeven en peer-review organiseren. De investeringen die daarvoor nodig zijn dienen in sommige gevallen door betaling van abonnements- of toegangsgelden te worden terugverdiend, alvorens na ommekomst van een redelijke termijn het werk gratis voor een ieder beschikbaar komt. De duur van deze redelijke termijn zal per publicatievorm verschillen. Bij een publicatie in een blad dat wekelijks verschijnt, kan een termijn van een maand redelijk zijn. Bij een maandelijkse publicatie kan een termijn van enkele maanden redelijk zijn. Overigens kan de redelijke termijn ook nul zijn, indien het redelijk en niet bezwaarlijk is als een werk, eventueel in een van de formele publicatie afwijkende opmaak, onmiddellijk gratis online verschijnt. Het staat partijen vrij om hier nadere afspraken over te maken, maar de rechter zal uiteindelijk moeten beoordelen of een termijn redelijk is, in het licht van alle omstandigheden van het geval.

De bepaling behelst geen beperking op het auteursrecht, maar slechts een beperking van de overdraagbaarheid van een deel van het auteursrecht. Zij legt slechts vast dat de auteur van een kort wetenschappelijk werk niet contractueel gedwongen kan worden afstand te doen van het recht om zijn werk, als hij dat wenst, na verloop van tijd gratis op internet te plaatsen. De auteur van het werk is overigens niet verplicht om zijn werk om niet op internet te plaatsen. Het ligt wel in de rede dat de overheid of een van overheidswege gefinancierde subsidiënt van een specifiek wetenschappelijk onderzoek in bepaalde gevallen zal overeenkomen of als voorwaarde voor financiering zal stellen dat door haar gefinancierd onderzoek direct of na verloop van een redelijke termijn gratis op internet beschikbaar wordt gesteld.

Door invoeging van deze bepaling in het hoofdstuk Ia (De Exploitatieovereenkomst) zijn de algemene bepalingen van dit hoofdstuk erop van toepassing. Dit hoofdstuk is van toepassing op een overeenkomst die de verlening van exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht van de maker aan een wederpartij tot hoofddoel heeft (art. 25b lid 1). Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de maker als bedoeld in de artikelen 7 en 8. (art. 25b lid 3). Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke persoon die het auteursrecht als erfgenaam of legataris van de maker heeft verkregen. (art. 25b lid 4).

Van het recht kan op grond van artikel 25h lid 1 geen afstand worden gedaan en het recht is dus ook niet overdraagbaar. In geval van en overdracht van het auteursrecht aan een derde, bijvoorbeeld een uitgever, blijft het recht bij de auteur berusten. De mogelijkheid om er via een rechts- en forumkeuze van af te wijken wordt via artikel 25h lid 2 voor zover mogelijk beperkt.

De bepaling is deels geïnspireerd op artikel 38 lid 4 van de Duitse auteurswet zoals dit luidt vanaf 1 januari 2014: „Der Urheber eines wissenschaftlichen Beitrags, der im Rahmen einer mindestens zur Hälfte mit öffentlichen Mitteln geförderten Forschungstätigkeit entstanden und in einer periodisch mindestens zweimal jährlich erscheinenden Sammlung er schienen ist, hat auch dann, wenn er dem Verleger oder Herausgeber ein ausschließliches Nutzungsrecht eingeräumt hat, das Recht, den Beitrag nach Ablauf von zwölf Monaten seit der Erstveröffentlichung in der akzeptierten Manuskriptversion öffentlich zugänglich zu machen, soweit dies keinem gewerblichen Zweck dient. Die Quelle der Erstveröffentlichung ist anzugeben. Eine zum Nachteil des Urhebers abweichende Vereinbarung ist unwirksam.

Een verschil met de Duitse regeling is dat het aandeel van de overheidsfinanciering niet is gefixeerd op minimaal de helft en dat de redelijke termijn niet is vastgelegd op twaalf maanden. Voorts is niet vastgelegd dat het moet gaan om een artikel dat verschijnt een periodiek dat minstens tweemaal per jaar verschijnt. Uitgangspunt bij iedere vorm van gehele of gedeeltelijke overheidsfinanciering van onderzoek dient te zijn dat het onderzoek na verloop van een redelijke termijn via internet voor alle burgers beschikbaar komt. In veel gevallen worden en kunnen wetenschappelijke artikelen aanzienlijk eerder – en zonder de economische belangen van de uitgevers te schaden – gratis op internet worden geplaatst dan na verloop van een termijn van twaalf maanden. Aansluiting bij de verschijningsfrequentie is niet wenselijk omdat dit arbitrair is en bij digitale ‘tijdschriften’ geen sprake meer is van verschijningsfrequentie.

In de overgangsrechtelijke bepaling artikel III wordt bepaald dat deze bepaling ten behoeve van open access ook van toepassing is op overeenkomsten die voor het tijdstip van inwerkingtreding zijn gesloten.

IEF 13242

Wetsvoorstel en memorie van toelichting afschaffing geschriftenbescherming

Wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker, nummer: 2013D45306.
Wetsvoorstel: De Auteurswet wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 10, eerste lid, onderdeel 1, wordt “alle” geschrapt. 
B. Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “nieuwsberichten, gemengde berichten,” vervangen door: berichten.
2. Het tweede lid komt te vervallen.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

Memorie van Toelichting: Redenen voor afschaffing van de geschriftenbescherming
4.1. Inleiding: In het licht van de hierboven weergegeven afspraak uit het regeerakkoord dat het auteursrecht dient te worden gemoderniseerd, en de daaruit voortvloeiende nadere beschouwing van de geschriftenbescherming heeft een herbezinning plaatsgevonden op de vraag of de geschriftenbescherming nog bestaansrecht heeft. Naar aanleiding van die herbezinning is geconcludeerd dat de geschriftenbescherming zich niet verhoudt met de hierboven weergegeven uitgangspunten die aan de modernisering van het auteursrecht ten grondslag liggen, namelijk dat slechts creatieve prestaties op grond van het auteursrecht moeten worden beschermd en dat informatie zo eenvoudig mogelijk toegankelijk en zo veel mogelijk vrij uitwisselbaar moet zijn.

Nader uitgewerkt in:
4.2.    Geschriftenbescherming wordt gebruikt ter bescherming van investering in plaats van ter bescherming van een creatieve prestatie.
4.3.     Geschriftenbescherming kan in de weg staan aan vrije verspreiding van feitelijke informatie
4.4.    Eventuele rechtsonzekerheid wordt weggenomen
4.5.    Afschaffen van de geschriftenbescherming werkt concurrentiebevorderend 

IEF 13173

Besluit thuiskopievergoeding verlengd tot 2016

Besluit van 15 oktober 2013, houdende wijziging van het Besluit van 23 oktober 2012 tot aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet. - persbericht
Thuiskopievergoedingen. Jurisprudentie wordt gevolgd en zonodig wordt het besluit aangepast. De thuiskopieheffingen gaan niet omhoog. De huidige, tijdelijke regeling wordt op 1 januari 2014 met twee jaar verlengd. Artikel I: Het Besluit van 23 oktober 2012wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden: 2. Artikel 1 en de bijlage bij dit besluit vervallen met ingang van 1 januari 2016. BIn de bijlage wordt «Gb» vervangen door: GB.

Nota van Toelichting:
(...) De voorgestelde verlenging strookt met de uitkomst van het debat met de Tweede Kamer over het thuiskopiesysteem1. Daarnaast zij vermeld dat er bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een aantal zaken aanhangig is over de aan het systeem ten grondslag liggende exceptie voor thuiskopiëren. De uitkomst ervan zou van belang kunnen zijn voor de eisen die aan het thuiskopievergoedingenstelsel worden gesteld. Ik zal de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie nauwlettend volgen en zonodig het onderhavige besluit aanpassen [Zo heeft de Hoge Raad op 26 september 2012 verzocht om een prejudiciële beslissing in de zaak ACI Adam B.V. e.a. tegen Stichting de Thuiskopie (C-435/12) [IEF 11775].]

De Stichting Onderhandelingen Thuiskopie (SONT) is in februari 2013 om advies gevraagd over de thuiskopieheffingen per 1 januari 2014. Dit heeft geresulteerd in een Addendum d.d. 11 juli 2013 op het eerder afgegeven advies, het Besluit op hoofdlijnen d.d. 12 oktober 2012. De voorgestelde verlenging van de aanwijzing van voorwerpen en de vaststelling van de bijbehorende thuiskopieheffingen strookt met de adviezen van de SONT.

De SONT heeft niet alleen geadviseerd het bestaande systeem te handhaven. De SONT heeft ook geadviseerd voor te schrijven dat de thuiskopieheffing zichtbaar op de factuur wordt vermeld. In de Auteurswet ontbreekt een wettelijke grondslag om dit bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te regelen. Op grond van artikel 16c Auteurswet kunnen bij amvb nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorwerpen ten aanzien waarvan de vergoeding verschuldigd is, alsmede nadere regels en voorwaarden met betrekking tot de hoogte, verschuldigdheid en vorm van de vergoeding. Deze delegatiebepaling laat geen ruimte om bij amvb voorwaarden te stellen ten aanzien van de factuur die geleverd moet worden bij heffingsplichtige dragers. Vanzelfsprekend staat het partijen vrij om op basis van zelfregulering tot invoering van een dergelijke vermelding op de factuur te komen.

Verder heeft de SONT geadviseerd het heffingssysteem uit te breiden naar e-readers. De SONT hanteert daarvoor in het Addendum twee argumenten, te weten: (1) de (verwachte) sterke stijging van de verkoop van e-readers; en (2) het aanzienlijk heffingsplichtige gebruik van e-readers. Daarnaast weegt voor de SONT mee dat de heffing op e-readers op de totale incasso van de thuiskopievergoeding een gering effect heeft, maar voor één specifieke groep auteursrechthebbenden, te weten schrijvers, vrijwel de enige bron van thuiskopievergoedingen vormt. In het addendum overweegt de SONT dat een integrale afweging over tarieven, capaciteitsgrenzen en relevante dragers die noodzakelijk is voor een herijking van een thuiskopiestelsel op dit moment niet mogelijk is. De SONT stelt dat er nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de ervaringen met het nieuwe thuiskopiestelsel. Daarnaast zijn er geen nieuwe meetgegevens beschikbaar over het gebruik van apparaten en dragers zoals die de afgelopen jaren door Bureau Veldkamp werden gemeten. Ten aanzien van e-readers meent de SONT dat een uitzondering op de handhaving van de status quo mogelijk is.

De SONT baseert zich op reeds ten tijde van het Besluit op hoofdlijnen voorhanden zijnde Veldkamp-onderzoek uit mei 2012 en een nieuw Intomart-onderzoek uit december 2012. Het veronderstelde heffingsplichtige gebruik ligt op basis van dat laatste onderzoek slechts 1% boven de door de SONT gestelde minimumnorm van 10%. Het is niet uitgesloten dat het heffingsplichtige gebruik bij nader onderzoek onder de minimumnorm uitkomt. Uit de (wat oudere) Veldkampgegevens volgt onder meer dat een derde van de onbetaalde downloads afkomstig is van een gratis website. Niet iedere download van een gratis website is evenwel heffingsplichtig. Het kan gaan om werken uit het publieke domein (rechtenvrij) of om werken die op basis van een licentie ter beschikking worden gesteld en waarbij in de licentiefee al rekening is gehouden met thuiskopieën. Voorts is niet onderbouwd waarom bij de berekening is uitgegaan van een opslagcapaciteit van 1 GB. Naar verwachting neemt de opslagcapaciteit van e-readers snel toe. Indien een hogere opslagcapaciteit wordt aangehouden gaat het percentage heffingsplichtig gebruik (bij gelijkblijvend gebruik) sterk omlaag. Gelet op de geringe overschrijding van de heffingsplichtige minimumnorm en de onduidelijkheid van het onderzoek op het punt van heffingsvrije kopieën en opslagcapaciteit is besloten vooralsnog niet over te gaan tot invoeren van een heffing op e-readers. Dit besluit kan in de toekomst worden herzien indien uit aanvullend onderzoek alsnog de benodigde eenduidige onderbouwing volgt. Die onderbouwing zou kunnen volgen uit nieuwe metingen van Bureau Veldkamp die naar verwachting eind oktober van dit jaar beschikbaar komen, hetgeen aanleiding zou kunnen geven tot herziening van dit besluit in de loop van 2014.

Omdat dit Besluit een bestendiging behelst van het huidige thuiskopiestelsel brengt het geen nieuwe administratieve lasten of nalevingskosten mee.

Uit het persbericht:

De thuiskopieheffingen gaan niet omhoog. De huidige, tijdelijke regeling wordt op 1 januari 2014 met twee jaar verlengd. Dit betekent een heffing van maximaal 5 euro op smartphones, telefoons met mp-3 spelers, tablets, hdd recorders en settopboxen. Audio-/videospelers houden een heffing van maximaal 2 euro. Voor pc’s en laptops blijft een vast bedrag van 5 euro gelden, voor externe hdd-drives is dat 1 euro. Bij de aanschaf van een cd-rom of dvd geldt het laagste tarief: 3 eurocent. Een en ander blijkt uit een algemene maatregel van bestuur die staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

Billijke vergoeding
Het kabinet wilde aanvankelijk de thuiskopieheffingen per 1 januari 2013 afschaffen en vervangen door een systeem dat beter inspeelt op technologische ontwikkelingen. De Tweede Kamer wees die wijziging af, met als gevolg dat het stelsel van thuiskopieheffingen in stand moet blijven. Europese regels bepalen dat auteurs recht hebben op een billijke vergoeding voor schade die ontstaat wanneer een lidstaat thuiskopieën toestaat.

Nieuwe voorwerpen
Om aan het vereiste van een billijke vergoeding te blijven voldoen, was het in 2013 noodzakelijk om nieuwe voorwerpen aan te wijzen met bijbehorende heffingen. Daarbij is rekening gehouden met de stand van de techniek. De thuiskopieheffingen voor 2014 en 2015 zijn, evenals de vorige algemene maatregel van bestuur, gebaseerd op een advies van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT). Daarin staat ook een voorstel om met ingang van 1 januari 2014 een heffing voor e-readers in te voeren. Het kabinet beslist hierover op een later moment, nadat verder onderzoek naar het gebruik van e-readers is afgerond. De SONT is een overlegorgaan waarin betalingsplichtigen en de Stichting de Thuiskopie zijn vertegenwoordigd.

IEF 13153

Staatsblad: Wijziging beschermingstermijn auteursrecht en bepaalde naburige rechten

Wet van 9 oktober 2013 tot wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Europese Raad van 27 september 2011 tot wijziging van de Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten, Stb. 2013, nr. 383.
Zie eerder IEF 13107. Na artikel 9 worden, onder vernummering van artikel 9a tot artikel 9c, twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 9a
1. Indien de producent van een fonogram na verloop van 50 jaar nadat dat fonogram is openbaar gemaakt dan wel op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht, dat fonogram niet of niet langer in voldoende mate exploiteert, kan de uitvoerende kunstenaar de overeenkomst houdende overdracht van zijn rechten op de vastlegging van zijn uitvoering aan die producent geheel of gedeeltelijk ontbinden.

2. Indien de door deze wet verleende rechten toekomen aan meerdere uitvoerende kunstenaars, kan de in het eerste lid bedoelde ontbinding slechts plaatsvinden indien de andere uitvoerende kunstenaars daarmee instemmen. Indien een uitvoerende kunstenaar zijn instemming onthoudt, kan de ontbinding van de overeenkomst slechts door de rechter geschieden indien de overige uitvoerende kunstenaars door het onthouden van de toestemming onevenredig worden benadeeld.
3. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid tot ontbinding ontstaat eerst nadat de producent van het fonogram door de uitvoerende kunstenaar schriftelijk van zijn voornemen tot ontbinding in kennis is gesteld en sindsdien minimaal één jaar is verstreken waarin exploitatie is uitgebleven.
4. Op verzoek van de uitvoerende kunstenaar verstrekt de producent van het fonogram hem voor het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn een schriftelijke opgave van de exploitatie.
5. Van het in het eerste lid genoemde recht tot ontbinding kan de uitvoerende kunstenaar geen afstand doen.
6. Een ontbinding op grond van het eerste lid heeft tot gevolg dat de rechten van de producent van het fonogram overgaan op de uitvoerende kunstenaar.
Artikel 9b

1. Indien de in artikel 9, eerste lid bedoelde overdracht behelst de overdracht van de rechten van zijn uitvoering aan de producent van een fonogram, en bij die overdracht een niet-periodieke vergoeding is overeengekomen, heeft de uitvoerende kunstenaar, of in het geval van meerdere uitvoerende kunstenaars, de uitvoerende kunstenaars gezamenlijk het recht om van die producent een jaarlijkse aanvullende vergoeding te ontvangen voor ieder volledig jaar volgend op het 50ste jaar nadat dat fonogram voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht, of indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt.
2. De in het vorige lid bedoelde vergoeding bedraagt 20 procent van de inkomsten die de producent van het fonogram heeft verkregen met de reproductie, verspreiding en beschikbaarstelling van het fonogram in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de vergoeding wordt betaald.
3. Indien de in artikel 9, eerste lid bedoelde overdracht behelst de overdracht van de rechten op de vastlegging van zijn uitvoering aan de producent van een fonogram, en bij die overdracht een periodieke vergoeding is overeengekomen, wordt die vergoeding vanaf het jaar volgend op het 50ste jaar nadat dat fonogram voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht, of indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt, uitgekeerd zonder dat daarop contractueel bedongen voorschotten of kortingen worden ingehouden.
4. Van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde rechten kan de uitvoerende kunstenaar geen afstand doen.
B
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De rechten van uitvoerende kunstenaars vervallen door verloop van 50 jaren te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgend op dat waarin de uitvoering heeft plaatsgehad.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. Indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een opname van de uitvoering anders dan op een fonogram op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of openbaar gemaakt, vervallen de rechten door verloop van 50 jaren te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgend op dat waarin de opname voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of, indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt.
3. Indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een opname van de uitvoering op een fonogram op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of openbaar gemaakt, vervallen de rechten door verloop van 70 jaren te rekenen van de 1e januari van het jaar, volgend op dat waarin het fonogram voor het eerst op rechtmatige wijze in het verkeer is gebracht of, indien dit eerder valt, is openbaar gemaakt.
3. In het vierde lid wordt «50» telkens vervangen door: 70.

C
Na artikel 15f wordt ingevoegd een artikel 15g, luidende:
Artikel 15g

1. De betaling van de in artikel 9b, eerste lid bedoelde vergoeding geschiedt aan een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen rechtspersoon. Deze rechtspersoon is met uitsluiting van anderen belast met de inning en verdeling van de vergoeding.
2. Degene die is verplicht tot betaling van de in artikel 9b, eerste lid bedoelde vergoeding verschaft de gerechtigde tot die vergoeding op zijn verzoek alle informatie die noodzakelijk is ter verkrijging van de betaling.
3. Degene die is verplicht tot betaling van de in artikel 9b, eerste lid bedoelde vergoeding, doet, voor zover geen ander tijdstip is overeengekomen, vóór 1 april van ieder kalenderjaar aan de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon opgave van de inkomsten die hij met het fonogram heeft verkregen. Hij is voorts gehouden desgevraagd aan deze rechtspersoon onverwijld de bescheiden of andere informatiedragers ter inzage te geven, waarvan kennisneming noodzakelijk is voor de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoeding.
4. Degene die de in het vorige lid bedoelde opgave opzettelijk nalaat dan wel in die opgave opzettelijk een onjuiste of onvolledige mededeling doet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.
IEF 13107

Implementatie van Richtlijn beschermingstermijn verlengt rechten tot 70 jaar

Wetsvoorstel 33.329 ter implementatie van Richtlijn 2011/77/EU.
Dit wetsvoorstel implementeert richtlijn 2011/77/EU pdf icoon over de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten in de Wet op de naburige rechten. Hiermee worden de rechten van de uitvoerend kunstenaar van muziekwerken en van de platenproducent of platenmaatschappij verlengd van 50 naar 70 jaar.

Het voorstel is op 19 september 2013 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) heeft op 1 oktober 2013 het blanco eindverslag uitgebracht. Het voorstel wordt op 8 oktober 2013 als hamerstuk afgedaan. Uit de korte aantekening: De commissie stemt in met het uitbrengen van blanco eindverslag ten aanzien van wetsvoorstel 33 329 Implementatie richtlijn beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten.

Met dit voorstel krijgen uitvoerend kunstenaars langer een vergoeding voor een door hen gemaakt werk. Ook komt er een fonds waarop minder bekende (sessie)muzikanten die voor een eenmalig bedrag afstand van hun rechten hebben gedaan, in de verlengde termijn tussen 50 - 70 jaar een beroep kunnen doen. Ook krijgt de uitvoerend kunstenaar de uitvoeringsrechten van een werk terug als een platenproducent of platenmaatschappij onvoldoende exemplaren van een geluidsopname voor de verkoop of voor het publiek toegankelijk willen maken.

Zie dossier EK 33.329

IEF 12845

Europees Parlement neemt unaniem rapport online muziekdiensten aan

MEPs support easier licensing for EU-wide online music services, 20130708IPR16829
Music - an art for itself - Headphones and music notes / musical notation systemUit het persbericht: On-line music service providers will get licenses more easily and musicians will receive royalties more quickly, enabling consumers to enjoy a wider range of music on-line, under rules approved on Tuesday by the Legal Affairs Committee.

"This text, adopted unanimously, is a key proposal for the digital single market. Simple and transparent licensing of copyright means more legal offers and easier access to online content for consumers. This reform also ensures fair remuneration for artists and will develop new business opportunities," said the rapporteur, Marielle Gallo (EPP, FR).

The proposal backed by legal affairs MEPs aims to make it easier for service providers to obtain licenses for on-line music services. It also seeks to improve protection of authors’ rights by making sure that royalties are collected more efficiently from service providers and distributed to artists more fairly and more quickly.

Encouraging new and better online music services
This should encourage the creation of new EU-wide on-line music services and help boost sales. In future, instead of having to deal with authors' collective management organisations in each EU member states, service providers could obtain licenses from a small number of such organisations operating across EU borders.

MEPs passed an amendment to ensure that smaller and less popular repertoires also have access to the market by requiring these collecting organisations to issue licenses under the same conditions for all repertoires.

Proper and timely remuneration to artists
MEPs amended the Commission proposal to ensure that rightholders receive their royalties more quickly, by cutting the deadline for paying them from 12 to three months from the end of the financial year in which the right revenue was collected.

Another amendment by MEPs gives authors and artists better control over the management of their rights. The rules will ensure that artists will have the freedom to choose the collecting society and that they can participate more easily in the decision-making process.

Next steps
The report was adopted by Legal Affairs Committee by 22 votes to 0, with 0 abstentions. The committee negotiators received a mandate to start negotiations with EU ministers.

Tips over de concrete tekst van dit rapport, wij houden ons aanbevolen: redactie@ie-forum.nl

IEF 12696

Wet toezicht collectief beheer treedt per 1 juli 213 in werking

Besluit inwerkingtreding wet toezicht op collectieve beheersorganisaties, Stb. 2013, 179.
Enig artikel: De Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten treedt, met uitzondering van de artikelen 2, vierde lid, en 21, in werking met ingang van 1 juli 2013.

Op andere blogs:
VOI©E (Inwerkingtreding van Wet toezicht op 1 juli 2013 formeel bevestigd)

IEF 12684

Jaarvergadering VvA, De geschillencommissie in het auteurscontractenrecht: belang en onduidelijkheden

Erwin Angad-Gaur, De geschillencommissie in het auteurscontractenrecht: belang en onduidelijkheden, VvA jaarvergadering 24 mei 2013, IEF 12684
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

Inleiding bij panel ‘geschillencommissie’ op jaarvergadering VvA 24 mei 2013

Een gang naar de rechter is voor veel makers (auteurs en artiesten) een grote stap. Een rechtszaak is relatief duur en langdurig. Daarnaast heeft de mogelijkheid veroordeling in daadwerkelijke proceskosten bij intellectueel eigendomzaken, bedoeld om de drempel voor kleinere marktpartijen te verlagen, zoals vaker geconstateerd, vooral voor kleinere partijen in de markt een extra drempel opgeworpen om een zaak te beginnen (er is immers een extra financieel risico gecreëerd). Tot slot is het voor veel makers in de meest kwetsbare markten moeilijk een rechtszaak te beginnen omdat zij daarmee het risico lopen bij grote opdrachtgevers als “moeilijk” bekend te staan en geen opdrachten meer te krijgen. Zijn recht halen kan tevens het einde van zijn carrière betekenen. Dit laatste gegeven blijkt in de praktijk van veel van de bij Platform Makers aangesloten belangenorganisaties voor journalisten, schrijvers, fotografen, scenaristen, musici, ontwerpers etc. verreweg de belangrijkste reden waarom in voorkomende gevallen geen stappen namens een lid (kunnen) worden genomen.

Aan het slechten van deze drempels kan instelling van een geschillencommissie zoals voorgesteld door staatssecretaris Teeven in potentie althans een belangrijke bijdrage leveren. Hierbij is uiteraard van belang dat de kosten van een gang naar de geschillencommissie de laagdrempeligheid niet in gevaar brengt. Het kabinet is zich hier gelukkig bewust van. (Een citaat uit de woensdag jl. verschenen Nota naar aanleiding van het verslag Auteurscontractenrecht: “Bij het vaststellen van de eigen bijdragen van partijen zal rekenschap moeten worden gegeven van het feit dat een eventueel eigen bijdrage voor de maker niet dusdanig hoog zal dienen te zijn, dat de maker reeds om die reden afziet van het voorleggen van een geschil.”)

(Dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele inleiding hier of klik op de citeerwijze)

Dit maakt uiteraard de vraag hoe de financiering van de geschillencommissie geregeld zal worden uitermate relevant. Blijkens het antwoord van het kabinet aan de Kamer is hierover vooralsnog geen duidelijkheid: het kabinet stelt dat “Een structurele financiering (...) door de betrokken partijen zelf [zal] moeten worden opgebracht''. Dit betekent dat de betrokken sector zelf stappen zal moeten zetten om te komen tot de instelling van een geschillencommissie. Indien de bereidheid tot het opzetten van een geschillencommissie bestaat, is de overheid bereid bij te dragen in de kosten voor het opzetten van een dergelijke geschillencommissie. Het is dus aan het veld om te komen met voorstellen voor de instelling van een commissie. ''Uit de verkennende gesprekken die door het ministerie van OCW met het veld zijn gevoerd, zijn echter nog geen concrete plannen gekomen om daadwerkelijk tot een geschillencommissieregeling te komen.
Wij spreken de hoop uit dat de overheid hierbij alsnog de regie op zich zal nemen: het is met name ten behoeve van de zwakkere partijen op de markt dat de mogelijkheid van een geschillencommissie wordt gecreëerd. Of de sterkere en meer kapitaalkrachtige marktpartijen voldoende belang zien in financiering van een geschillencommissie is zeer de vraag, wat echter geen reden zou mogen zijn van instelling van een laagdrempelig alternatief voor de rechtspraak af te zien.

(...)

Tot slot is kijkende naar het wetsvoorstel onduidelijk waarom filmmakers een beperktere toegang tot de geschillenregeling wordt geboden dan andere makers. In artikel 45d lid 5 wordt immers volstaan met het toepasselijk verklaren van artikel 25c lid 2 t/m 6, 25d en 25e, maar niet van artikel 25g dat de toegang tot de geschillencommissie regelt. Dit terwijl het nieuwe begrip van de proportionele vergoeding voor filmmakers de nodige invulling kan gebruiken. De geschillencommissie zal immers ook voor de nodige jurisprudentie kunnen zorgen bij de invulling van de open begrippen en open normen in voornoemde bepalingen. Om zo snel mogelijk tot meer duidelijkheid te komen, zou toegevoegd kunnen worden dat vragen van uitleg gesteld kunnen worden, en/of mediation opgedragen kan worden aan de geschillencommissie.

De regering lijkt vooralsnog ook op dit punt van mening dat e.e.a. aan marktpartijen is: “Het is aan partijen om in overleg met de geschillencommissie te bezien of de geschillencommissie ook voor andere kwesties dan geschilbeslechting kan worden ingeschakeld.

Er blijven kortom op dit moment veel onduidelijkheden over de geschillencommissie bestaan, waarbij ons inziens wenselijk zou zijn dat de overheid een sterke(re) regierol zou vervullen en niet te zeer aan marktpartijen over zal laten of en hoe de geschillencommissie er komt en wordt ingericht. Dit met name omdat het hele auteurscontractenrecht (waaronder ook de geschillenregeling) nu juist tot doel heeft de positie van de zwakkere marktpartijen te versterken –en in te ver scheefgegroeide verhoudingen tussen grote en kleine marktpartijen in te grijpen. Het aan de markt overlaten van financiering en bevoegdheden van een instituut dat onevenwichtigheid in de markt (lees: marktfalen) mede moet corrigeren is daarbij lijkt ons geen logisch uitgangspunt en lijkt in tegenspraak met het doel van de nieuwe wetgeving.
Evengoed is uiteraard interessant van de andere marktpartijen (verenigd in het Platform Creatieve Media Industrie) te horen hoe zij hierin staan. Een gesprek dat onder meer binnen de Federatie Auteursrechtbelangen gevoerd zou kunnen worden.

Erwin Angad-Gaur, voorzitter Platform Makers

IEF 12679

Nota: geld besteden aan ontwikkeling jong talent

Nota naar aanleiding van het verslag Wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/77/EU, Kamerstukken II, 2012/13, 33 329, nr. 5 en 33 329, nr. 6
1. Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van VVD, PvdA, PVV, SP, CDA en D66. De vragen die deze leden hebben gesteld, beantwoord ik hieronder.

Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 tot wijziging van de Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten (hierna: wijzigingsrichtlijn). De wijzigingsrichtlijn moet op 1 november 2013 in Nederlands recht zijn omgezet. Zij verlengt de beschermingstermijn van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen van 50 naar 70 jaar. Artikel 1 onderdeel c Wet op de naburige rechten bepaalt dat een fonogram is: iedere opname van uitsluitend geluiden van een uitvoering of andere geluiden. Uit artikel 1, onderdeel b van de Wet op de naburige rechten volgt dat opnemen is: geluiden voor de eerste maal vastleggen. Daaronder moeten mastertapes worden verstaan, maar ook vastleggingen in de zin van opnamen die een klankbewerking hebben ondergaan. Het laatste is bijvoorbeeld aan de orde in het geval van remastering. Voor de aanvang van de beschermingstermijn is telkens beslissend het moment waarop het eerste, originele fonogram werd gemaakt.

Voor de verlenging van de beschermingstermijn zijn door de Europese Commissie in elk geval twee redenen aangevoerd. De eerste is dat uitvoerende kunstenaars worden geconfronteerd met wat in de wijzigingsrichtlijn een inkomensgat wordt genoemd. Gedoeld wordt op de omstandigheid dat de uitvoerende kunstenaars bij de bestaande beschermingstermijn niet gedurende hun hele leven kunnen (mee)profiteren van de opbrengst die met hun uitvoering kan worden gegenereerd. Uitvoerende kunstenaars beginnen hun carrière gewoonlijk op jonge leeftijd terwijl mensen steeds ouder worden. Daardoor neemt het aantal gevallen toe waarin bij het verstrijken van de bestaande beschermingstermijn van 50 jaar de uitvoerende kunstenaar nog in leven is. Doordat deze termijn verlengd wordt naar 70 jaar kan de uitvoerende kunstenaar gedurende een groter deel van zijn leven over een inkomstenbron beschikken, zo wordt in de richtlijn aangegeven. De tweede reden is dat het geld dat de fonogrammenproducenten in de verlengde termijn ontvangen kan worden besteed aan de ontwikkeling van nieuw talent.

(...)

2. Verlenging van de beschermingsduur en reikwijdte van de richtlijn

De leden van de VVD-fractie vragen hoe vaak het gebeurt dat een kunstenaar op jonge leeftijd iets heeft geproduceerd en na 50 jaar wordt geconfronteerd met het door de makers van de richtlijn gevreesde inkomensgat. Zij willen weten of de verwachting is dat deze ontwikkeling nog zal toenemen nu de leeftijd waarop met succes elektronische muziek ten gehore kan worden gebracht steeds verder lijkt te dalen.

Een antwoord op de vraag hoeveel uitvoerende kunstenaars thans (potentieel) onder de reikwijdte van de richtlijn vallen is niet in algemene zin te geven. Ook het impact assessment van de Europese Commissie geeft hierover geen duidelijkheid. Opnamen van uitvoerende kunstenaars die niet meer populair zijn, zullen in de regel niet meer worden geëxploiteerd. In dat geval wordt met die opnamen ook geen opbrengst gegenereerd. De uitvoerende kunstenaar loopt dan ook geen inkomen mis. Van de wijzigingsrichtlijn zullen vooral uitvoerende kunstenaars profiteren van wie de opnamen na 50 jaar nog populair zijn. Voor uitvoerende kunstenaars die hebben meegewerkt aan repertoire waarvoor de 50-jaar termijn nu reeds is verstreken, geldt dat dit repertoire dateert van voor 1963.

Ten aanzien van de vraag betreffende de relatie tussen de steeds jongere leeftijd waarop met succes elektronische muziek ten gehore kan worden gebracht en het moment waarop de beschermingstermijn eindigt, geldt het volgende. De beschermingstermijn gaat in met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de opname op rechtmatige wijze in het verkeer wordt gebracht of is openbaar gemaakt (vgl. het voorgestelde artikel 12 lid 3 Wet op de naburige rechten). De bestaande beschermingstermijn loopt gedurende 50 jaar. De gewijzigde beschermingstermijn zal gedurende 70 jaar lopen. De gewijzigde termijn verandert niets aan de wetmatigheid dat hoe jonger de uitvoerende kunstenaar is wanneer de beschermingstermijn een aanvang neemt, hoe jonger hij is wanneer de beschermingstermijn afloopt. Met de gewijzigde beschermingstermijn van 70 jaar zal het in de meeste gevallen echter zo zijn dat de uitvoerende kunstenaar gedurende het grootste deel van zijn leven kan profiteren van zijn naburige rechten.

(...)

De verlengde beschermingstermijn geldt slechts voor fonogrammen en op fonogram vastgelegde uitvoeringen. Daarmee geldt zij alleen voor geluidsopnamen zonder beelden en niet voor andere door naburige rechten beschermde werken, zoals vastleggingen waarbij sprake is van beelden. De beschermingstermijn voor naburige rechten op vastleggingen waarbij sprake is van beelden blijft 50 jaar en de beschermingstermijn voor naburige rechten op vastleggingen waarbij geen sprake is van beelden wordt 70 jaar.

Het onderscheid tussen vastleggingen met en zonder beelden wordt door sommigen als enigszins arbitrair beschouwd (zie bijvoorbeeld S.J. van Gompel, AMI 2008–6, p. 169–180) en is tijdens de onderhandelingen over de richtlijn aan de orde gesteld. De Europese Commissie heeft daarbij aangegeven dat zij had vastgesteld dat de positie van producenten van fonogrammen en artiesten van op fonogrammen vastgelegde uitvoeringen in economisch, juridisch en sociaal opzicht afwijkt van de positie van omroepen, filmproducenten en overige uitvoerende kunstenaars. Het verschil is met name daarin gelegen dat juist de muziekindustrie voor de richtlijn tot stand kwam verlies had geleden als gevolg van peer-to-peer gebruik en zich daardoor geconfronteerd had gezien met een beperking van de mogelijkheden om in nieuw talent te investeren. De richtlijn beoogt op dit punt een compensatie te bieden. Tijdens de verdere loop van de onderhandelingen is door omroepen, filmproducenten en overige uitvoerende kunstenaars niet (meer) kenbaar gemaakt dat zij desondanks onder de reikwijdte van de wijzigingsrichtlijn wilden vallen.

3. Aanvullende maatregelen

De wijzigingsrichtlijn voorziet in de instelling van een fonds waaruit uitvoerende kunstenaars een jaarlijkse vergoeding kunnen krijgen indien zij bij de opname van hun uitvoering voor een éénmalig bedrag afstand van hun rechten hebben gedaan. De leden van de VVD-fractie merken op dat het volgens het voorgestelde artikel 9b gaat om uitvoerende kunstenaars die aan het betreffende fonogram hebben meegewerkt. Deze leden merken op dat pas ten minste 50 jaar na dato door een artiest aanspraak op het fonds kan worden gemaakt. In veel gevallen zou het dan gaan om erfgenamen omdat de betreffende artiest al is overleden. Deze leden vragen of het zo is dat het voorgestelde artikel 9b strikt dient te worden geïnterpreteerd dan wel of sessiemuzikanten meer in het algemeen aanspraak kunnen maken op het fonds. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen of sessiemuzikanten die zijn afgekocht pas na 50 jaar aanspraak kunnen maken op het fonds. Zij willen weten of dit een beoogd effect van de wijzigingsrichtlijn was en vragen naar de reden daarvoor.

Deze leden verwijs ik graag naar hetgeen hierboven in het algemene deel is uiteengezet met betrekking tot de vormgeving van het fonds. Daaruit volgt dat het inderdaad zo is dat uitvoerende kunstenaars pas 50 jaar na dato aanspraak op het fonds kunnen maken. In het geval de uitvoerende kunstenaar op dat moment is overleden, kunnen zijn erfgenamen op de vergoeding aanspraak maken. Dat vloeit voort uit de omstandigheid dat de aanspraak op de aanvullende vergoeding moet worden beschouwd als een vorderingsrecht. Erfopvolging leidt tot verkrijging onder algemene titel (artikel 3:80 lid 2 BW). Daardoor treden de erfgenamen in de rechten van de erflater. Aldus treden de erfgenamen van een uitvoerende kunstenaar met aanspraak op een aanvullende vergoeding in diens rechten en kunnen zij de aanspraak op de aanvullende vergoeding doen gelden.