DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 3 april 2017
IEF 16694

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Lodewijk Pessers, De Brauw Blackstone Westbroek.

Publicatie had ook met gefingeerde namen van (oud-)werknemers van de Rabobank gekund

HR 31 maart 2017, IEF 16696; ECLI:NL:HR:2017:569 (Rabobank tegen stichting Restschuld Eerlijk Delen) Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Voorzieningenrechter oordeelde dat het vermelden van de namen van bankmedewerkers in het boek "De Verpanding", over de handelswijze van die bank, onrechtmatig is. Het Hof vindt de passages vaag en onuitgesproken en staat het toe. Rabobank komt in dit geding als werkgever op voor haar (oud-)werknemers, die volgens haar worden geschaad door een publicatie waarin zij een rol spelen in verband met de werkzaamheden die zij als werknemer voor hun werkgever verrichten (7:611 BW). Rabobank, meer in het bijzonder de afdelingen Bijzonder Beheer en haar gedrag zijn het onderwerp van het boek, het is niet gewijd aan de (oud-)medewerkers persoonlijk. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat de door het hof in aanmerking genomen verteltechniek de aan de orde zijnde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de (oud-)medewerkers van Rabobank kan rechtvaardigen. Bij het gebruik van die verteltechniek had, gelet op de onbekendheid van de (oud-)medewerkers, even goed kunnen volstaan met (deels) geanonimiseerde of gefingeerde namen. Zogeheten ‘Fly on the wall’ principe niet zonder meer rechtvaardiging voor vermelding volledige namen. Verwijzing naar Hof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

3.3.2. (...) RED c.s. hebben aangevoerd dat de laatste jaren boeken op basis van onderzoeksjournalistiek waarin misstanden worden blootgelegd, vaak zijn geschreven op basis van het 'fly-on-the-wall’-principe, waarmee wordt gedoeld op de verteltechniek waarbij de lezer als het ware bij de gebeurtenissen aanwezig is, en die er door wordt gekenmerkt dat minutieus verslag wordt gedaan van gebeurtenissen en dat personen met naam worden genoemd. Nu in het boek deze in haar genre veelgebruikte en voor het uitdragen van de boodschap geschikt geachte vorm wordt gebruikt, kan niet worden gezegd dat de namen van de (oud-)medewerkers van Rabobank daarin nodeloos zijn genoemd. Het vermelden daarvan vervult een functie in de gekozen en voor dit soort non-fictie uitingen als effectief aan te merken narratieve opzet. (rov. 5.7) (...)

3.5.4. Wat betreft de ernst van de op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de (oud-)medewerkers gemaakte inbreuk heeft het hof vastgesteld dat het boek vooral maatschappelijk onwenselijk gedrag van Rabobank aan de orde stelt (rov. 4.3), en dat dit verwijt “indirect enigszins” afstraalt op de (oud-)medewerkers (rov. 4.4). Het hof heeft dit gekwalificeerd als “een tamelijk geringe aantasting van hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer” (rov. 4.6). Vast staat dat het bij de (oud-)medewerkers gaat om privépersonen die geen bekendheid genieten en geen leidinggevende functie bij Rabobank hebben, alsmede dat de (oud)medewerkers geen publiciteit hebben gezocht.

3.5.5. Vast staat voorts dat Rabobank, meer in het bijzonder de afdelingen Bijzonder Beheer daarvan, en haar gedrag het onderwerp zijn van het boek. Het boek is niet gewijd aan de (oud)medewerkers persoonlijk. Wat betreft het belang om de namen van de (oud-)medewerkers te noemen heeft het hof vastgesteld dat dit is gelegen in “de verteltechniek waarbij de lezer als het ware bij de gebeurtenissen aanwezig is en die er door wordt gekenmerkt dat minutieus verslag wordt gedaan van gebeurtenissen en dat personen met naam worden genoemd” en in het feit dat dit een “in haar genre veelgebruikte en voor het uitdragen van de boodschap geschikt geachte vorm” is (rov. 5.7). Een ander belang om de namen te noemen, heeft het hof niet vastgesteld.

3.5.6. Gelet op het hiervoor in 3.5.2-3.5.5 overwogene is het onderdeel gegrond. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat de door het hof in aanmerking genomen verteltechniek de aan de orde zijnde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de (oud-)medewerkers van Rabobank kan rechtvaardigen. Bij het gebruik van die verteltechniek had immers, gelet op de onbekendheid van de (oud-)medewerkers, in beginsel even goed kunnen worden volstaan met (deels) geanonimiseerde of gefingeerde namen.

3.5.7. Dat, zoals het hof bij zijn oordeel in aanmerking heeft genomen, het boek mede het algemeen belang dient doordat het een bijdrage levert aan het publieke debat op het door het hof in rov. 5.2 genoemde punt - dat er een serieus probleem bestond of bestaat in de relatie tussen de afdelingen bijzonder beheer van banken en de klanten die met deze afdelingen werden of worden geconfronteerd en dat dit een in ondernemerskringen gevoelde misstand betreft -, levert geen toereikende motivering op. Het hof stelt immers niet vast dat dit algemene belang (ook) is betrokken bij het noemen van de namen van de (oud)medewerkers.