Gepubliceerd op woensdag 5 augustus 2015
IEF 15167
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Pretium geen recht op onderzoek telemarketinggesprek, klachten en deelname studiogesprek

Rechtbank Den Haag 5 augustus 2015, IEF 15167 (Pretium BV tegen AvroTros)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam. Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. In de uitzending van Radar van 6 oktober 2014 is aandacht besteed aan het schrifteljkheidsvereiste van 6:230v lid 6 BW door middel van het drukken van de 1-toets bij de Pretium klantenservice. Er is een 6,5 minuut durend telemarketinggesprek uitgezonden. Pretium heeft geen belang op onderzoek naar de authenticiteit. Tros heeft Pretium niet in de gelegenheid gesteld de consumentenklachten te onderzoeken, dat is geen absoluut recht. Ook is Pretium niet voor een studiogesprek uitgenodigd, echter dat is nog geen overschrijding van wat aanvaardbaar is.

4.4. Met haar vorderingen stelt Pretium in wezen (ook) de vraag aan de orde of het in de uitzending gebruikte materiaal voldoende steun vindt in de feiten. Omdat het antwoord op deze vraag relevant is voor de beoordeling van de onder 1 vervatte vordering, zal de rechtbank eerst deze vraag beantwoorden.

Het telemarketinggesprek
4.9. Gelet op enerzijds de magere onderbouwing van de kant van Pretium en anderzijds de onweersproken gebleven verklaring van de advocaat van de Tros dat hij van de vrouw zelf heeft vernomen dat het telemarketinggesprek heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank van de authenticiteit van het gesprek uit. Of de Tros met succes een beroep kan doen op het recht op journalistieke bronbescherming kan daarom onbesproken blijven. Er is dan ook geen grond om gevolg te geven aan het verzoek van Pretium om de Tros op de voet van artikel 22 Rv te bevelen het ruwe materiaal van het telemarketinggesprek in het geding te brengen.

4.10. Het moet er dus voor worden gehouden dat het telemarketinggesprek authentiek is. Dit betekent dat Pretium geen afzonderlijk belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht dat zij voorafgaand onderzoek had moeten doen naar (de authenticiteit van) dat gesprek. Ook indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de Tros onrechtmatig tegenover Pretium heeft gehandeld door de opname van het gesprek niet voorafgaand door Pretium op echtheid te laten onderzoeken, kan dit immers niet leiden tot toewijzing van de vordering onder III die strekt tot verwijdering van de uitzending van internet. Evenmin kan een dergelijk oordeel tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering onder IV leiden. Niet gesteld is immers welke schade Pretium, uitgaande van de echtheid van het gesprek, heeft geleden door geen onderzoek te kunnen doen. Nu Pretium niet heeft duidelijk gemaakt welk afzonderlijk belang zij heeft bij toewijzing van de onder 1 gevorderde verklaring voor recht, voor zover dat betrekking heeft op het onderzoek naar de authenticiteit van het telemarketinggesprek, stuit de vordering in zoverre reeds af op gebrek aan belang.

4.11. Met het voorgaande is nog niet de vraag beantwoord of de Tros het telemarketinggesprek zonder meer had mogen uitzenden. Volgens Pretium moet deze vraag ontkennend worden beantwoord, waartoe zij allereerst heeft aangevoerd dat het uitgezonden telemarketinggesprek, gelet op enerzijds de duur van 6,5 minuut en anderzijds het feit dat de vrouw direct aangaf niet te willen overstappen, een incident betrof en niet representatief is voor haar wervingsmethode. Indien deze stelling juist zou zijn, is de rechtbank met Pretium van oordeel dat de Tros het telemarketinggesprek niet zonder voorbehoud had mogen uitzenden en dat Preticim tenminste in de gelegenheid gesteld had moeten worden een weerwoord te geven. Pretium, die ook deze stelling van een voldoende onderbouwing moet voorzien, heeft in het licht van wat hierna wordt besproken, niet aan deze motiveringsplicht voldaan. In verschillende consumentenprogramma’s (en publicaties in dagbladen) is de afgelopen jaren aandacht besteed aan de wervingsmethode van Pretium. De hieruit voortgekomen rechterlijke uitspraken maken duidelijk dat deze aandacht samenhangt met de grote aantallen klachten die door consumenten zijn geuit. Een van de klachten betreft de wijze van werving door Pretium; de communicatie van Pretium leidt bij consumenten regelmatig tot misverstand over de identiteit van Pretium (zie onder meer het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7400 en de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 11juli 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:14340 en van 12 december 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY69$5). Daarnaast heeft de toenmalige Consumentenautoriteit (thans: Autoriteit Consument en Markt) bij besluit van 4 december 200$ aan Pretium een boete van € $7.000 opgelegd wegens overtredingen van onder meer de informatieverplichting inzake de identiteit en het commerciële oogmerk bij aanvang van het telemarketinggesprek. In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2011 (ECLI:NL:RBROT:201 1:BQ3 52$) is de hoogte van de boete weliswaar teruggebracht tot € 57.960 omdat de rechtbank van een kleiner aantal overtredingen is uitgegaan - in welk verband een aantal van 235 transcripten genoemd -, maar de rechtbank was met de Consumentenautoriteit van oordeel dat sprake was van overtreding door Pretium van deze (en andere) verplichtingen. In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van $ januari 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:25) is geoordeeld dat Pretium in de periode van 2007 tot en met 2009 in honderdduizenden gevallen het recht van verzet niet heeft aangeboden. Ten slotte wordt in dit verband gewezen op het ter zitting afgespeelde telemarketinggesprek tussen de consument Snel en een medewerker van een callcenter van Pretium (dat in januari 2009 is opgenomen), waarin eveneens de openheid ontbrak over de identiteit van Pretium en de callcentermedewerker bleef aandringen op het sluiten van een abonnement. In het licht van dit een en ander kon Pretium niet volstaan met haar nauwelijks onderbouwde stelling dat het telemarketinggesprek een incident vormde en niet representatief is voor haar methode van werving. Het enige argument dat Pretium heeft aangevoerd is dat een telemarketinggesprek van 6,5 minuut niet commercieel is indien een consument van meet af aan aangeeft geen interesse te hebben. Dat argument volstaat in het licht van het voorgaande niet. De inhoud van het telemarketinggesprek gaf dus geen aanleiding voor het geven van een weerwoord aan Pretium over de representativiteit daarvan. Het feit dat het gesprek dateert van een aantal jaren na een vorige uitzending van Radar in 200$ noopte de Tros evenmin tot het geven van een weerwoord aan Pretium. In de eerste plaats is ook dat feit nadrukkelijk door Hertsenberg in de uitzending vermeld. Bovendien heeft Pretium niet gesteld en is ook niet gebleken dat haar wervingsmethode ten tijde van de uitzending anders was dan een aantal jaren daarvoor.

De filmpjes over de drie klachten
4.13. Met betrekking tot de uitgezonden filmpjes over klachten van drie oudere consumenten over het gebruik van de 1-toets heeft Pretium niet zozeer de echtheid van de filmpjes bestreden, als wel de gegrondheid van de daarin besproken klachten. Zij verwijt de Tros dat zij niet voorafgaand aan de uitzending in de gelegenheid is gesteld de klachten van deze consumenten te onderzoeken en daarop haar weerwoord te geven. Deze klacht faalt.

Het studiogesprek
4.14. Ten slotte verwijt Pretium de Tros dat zij niet is uitgenodigd voor het studiogesprek over het schrifteljkheidsvereiste. Bij de beoordeling van deze klacht dient als uitgangspunt te gelden dat er geen absoluut recht op hoor en wederhoor bestaat, in elk geval niet in die zin dat een onderneming, zoals Pretium, die onderwerp van bespreking is in een televisieprogramma, altijd moet worden uitgenodigd om in de uitzending haar standpunt weer te geven. De Tros heeft er in dit geval voor gekozen om Pretium voorafgaand aan de uitzending een aantal vragen te stellen over de wijze waarop zij uitvoering gAf aan het schrifteljkheidsvereiste. Een deel van de door Pretium gegeven antwoorden is in de Radaruitzending tijdens het studiogesprek met het tweede kamerlid Mei Li Vos in citaatvorm op het scherm weergegeven (zie onder 2.10). Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Tros met deze weergave van het standpunt van Pretium volstaan. Anders dan Pretium heeft betoogd, kan niet worden gezegd dat het weergegeven citaat volledig uit de context van de brief van 1 oktober 2014 is gehaald. Dit citaat vormt juist de kern van het standpunt van Pretium over het schrifteljkheidsvereiste. Of nu, zoals Pretium ter zitting heeft gesteld en door de Tros is bestreden, (al) ten tijde van de uitzending twee varianten uittestte - waarbij in de eerste variant de toestemming van de consument door het gebruik van de 1-toets in het eerste telemarketinggesprek werd gegeven en in de tweede variant pas in een tweede gesprek - maakt dit oordeel niet anders. In de eerste plaats heeft Pretium dit onderscheid in haar antwoordbrief van 1 oktober 2014 niet gemaakt. Bovendien volgt uit de eigen stellingen van Pretitim dat de eerste variant in elk geval ook werd toegepast. Zo bezien kan niet worden gezegd dat het citaat geen juiste weergave vormde van de door Pretium gehanteerde werkwijze. Ook in de beweerde tweede variant werd de toestemming door de consument overigens kennelijk gegeven door het gebruik van de 1-toets.

4.15. Het was wellicht zorgvuldiger tegenover Pretium geweest indien de Tros ervoor had gekozen om Pretium, naast de vraagstelling en de weergave daarvan, uit te nodigen voor de uitzending. Voor de conclusie dat de Tros door dat niet te doen de grenzen van wat nog aanvaardbaar is heeft overschreden, bestaat echter onvoldoende grond.