Gepubliceerd op vrijdag 22 april 2005
IEF 231
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Pech voor PepsiCo

Arrest GvEA, 21 april 2005, T-269/02 PepsiCo Inc (RUFFLES) - Intersnack Knabber Gebäck GmbH (RIFFELS)/OHIM.

Een arrest dat nieuwsgierigheid naar de processtukken oproept. 

PepsiCo vraagt CTM woordmerk RUFFLES aan, Intersnack stelt met succes oppositie in op grond van haar oudere Duitse nationale merk RIFFLES. Pas in beroep komt PepsiCo erachter, althans beroept zij zich op het feit dat zij beschikt over een nog oudere nationale (Duitse) inschrijving van Ruffles.

De kamer van beroep van het OHIM oordeelt dat dit niets af doet aan de weigering, aangezien een dergelijke oudere inschrijving irrelevant is voor de uitspraak in de oppositieprocedure en PepsiCo bovendien het bestaan van de oudere nationale inschrijving niet heeft aangetoond (inschrijvingsbewijs daarvan wordt pas bij de procedure van het Gerecht overgelegd!?). PepsiCo stapt naar het Gerecht...

Volgens het Gerecht heeft PepsiCo zich in de oppositie uitsluitend beroepen op het bestaan van haar oudere nationale inschrijving RUFFLES, maar heeft het gebruik van dit merk niet aangetoond. Had zij dit wel gedaan, dan had het OHIM gevaar voor verwarring met het merk van Intersnack immers makkelijker kunnen beoordelen. PepsiCo heeft bovendien in Duitsland het nationale merk van Intersnack nooit aangevochten:

"25     In deze context merkt het Gerecht op dat, zelfs los van de vraag of verzoekster voor het BHIM het bewijs van het bestaan van haar oudere Duitse merk heeft aangedragen, in elk geval dit bestaan op zich de afwijzing van de oppositie niet kon rechtvaardigen. Daarvoor had verzoekster eveneens moeten aantonen dat zij de nietigverklaring van het merk van interveniënte door de bevoegde nationale autoriteiten had verkregen.

26     De geldigheid van een nationaal merk, in casu dat van interveniënte, kan immers niet worden betwist in een inschrijvingsprocedure van een gemeenschapsmerk, maar alleen in een in de betrokken lidstaat ingeleide nietigverklaringsprocedure [arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM ? Hukla Germany (MATRATZEN), T-6/01, Jurispr. blz. II-4335, punt 55]. Verder dient het BHIM weliswaar op basis van de door de opposant te verstrekken bewijzen het bestaan van het ter onderbouwing van de oppositie aangevoerde nationale merk te onderzoeken, maar het dient niet een conflict tussen dit merk en een ander merk op nationaal niveau te beslechten, aangezien een dergelijk conflict tot de bevoegdheid van de nationale autoriteiten behoort.

27     Aldus kon de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing opmerken dat „de voorrang […] van een nationale inschrijving boven een andere inschrijving in een lidstaat geen invloed heeft op de oppositieprocedures voor het BHIM, aangezien niet is bewezen dat de aanvrager [van het gemeenschapsmerk] ooit een vordering tot nietigverklaring tegen de inschrijving van het merk van opposante heeft ingesteld”.

Anders dan verzoekster stelt, is het geenszins absurd of abnormaal dat het BHIM een op een ouder nationaal merk gebaseerde oppositie toewijst, zelfs al beroept de aanvrager van het gemeenschapsmerk zich op een nog ouder nationaal merk, wanneer de geldigheid van het merk van de opposant niet wordt betwist voor de bevoegde nationale autoriteiten. Integendeel, deze beslissing eerbiedigt de bevoegdheidsverdeling tussen het BHIM en deze nationale autoriteiten."

Een (bijna wanhopig) beroep van PepsiCo op schending van de rechten van de verdediging en schending van het gelijkheidsbeginsel wordt door het Gerecht twee zinnen verworpen.

De niet verrassende conclusie is dan ook dat een strijd tussen twee nationale merken, niet voor het OHIM kan worden uitgvochten, maar aan de nationale rechter moet worden voorgelegd.

Lees hier het arrest.