Gepubliceerd op zondag 1 mei 2005
IEF 273
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Ondertussen in Liechtenstein

Nog even een korte bespreking van het arrest van GvEA in de zaken C-207/03 en C-252/03, 21 april 2005, Novartis tegen UK Comptroller- General of Patents, Designs and Trademark / Min. EZ Frankrijk tegen Millenium Pharmaceuticals. Betreft prejudiciële vragen over de berekening van de duur van een aanvullend beschermingscertificaat.  Moet de datum van afgifte van een marktvergunning in Zwitserland, die automatisch in Liechtenstein (EER) wordt erkend, worden beschouwd als die van de eerste vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel in de EER? Ja, dat moet.

Verordening nr. 1768/92 strekt ertoe de lengte van de periode te compenseren die verloopt tussen de indiening van een aanvraag voor een octrooi op een geneesmiddel en de vergunning voor het in de handel brengen van dat geneesmiddel, door in bepaalde gevallen te voorzien in een aanvullende periode van octrooibescherming. De houder van zowel een octrooi als van een certificaat moet niet in aanmerking kunnen komen voor een uitsluitend recht van meer dan vijftien jaar in totaal vanaf de afgifte van de eerste VHB van het betrokken geneesmiddel in de EER. Wanneer zou zijn uitgesloten dat een door de Zwitserse autoriteiten verleende en automatisch door het Vorstendom Liechtenstein erkende VHB een eerste VHB in de zin van de verordening kan vormen, dan zou de duur van de aanvullende certificaten moeten worden berekend op grond van een later in de EER verleende VHB. Het tijdvak van vijftien jaar uitsluitend recht in de EER zou daarmee dreigen te worden overschreden. Lees arrest.