Gepubliceerd op vrijdag 13 april 2018
IEF 17618
Hof Den Haag ||
14 nov 2017
Hof Den Haag 14 nov 2017, IEF 17618; ECLI:NL:GHDHA:2017:4156 (Ruby Decor-Aparto tegen Basic Holdings), https://www.ie-forum.nl/artikelen/niet-in-strijd-met-de-op-haar-rustende-artikel-6-2-lid-1-verplichting-om-een-concreet-product-van-ee

Niet in strijd met de op haar rustende ‘artikel 6:2 lid 1’-verplichting om een concreet product van een variant te verlangen na inbreukvonnis

Hof Den Haag 14 november 2017, IEF 17618; ECLI:NL:GHDHA:2017:4156 (Ruby Decor-Aparto tegen Basic Holdings) Octrooirecht. Executie. In de kern gaat het onderhavige geschil over de vraag of Basic Holdings gehouden was de vraag van Ruby Decor, of Basic Holdings van mening was dat Ruby Decor dwangsommen zou verbeuren uit hoofde van Vonnis I indien zij met een sfeerhaard conform Variant 1, 2 of 3 op de markt zou komen, te beantwoorden. De op grond van artikel 6:2 BW door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding tussen partijen die ontstaat na betekening van een vonnis waarin een inbreukverbod is opgelegd, is beperkt tot de reikwijdte van dat verbod. Ruby Decor heeft aan Basic Holdings voorgelegd of de Varianten 1, 2 of 3 volgens Basic Holdings onder de reikwijdte van het opgelegde inbreukverbod vielen, maar er waren slechts een beperkt aantal (één per variant) zeer abstracte tekeningen gevoegd. BH heeft on concreet product gevraagd, maar niet ontvangen. De grieven die erop zijn gebaseerd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat Basic Holdings ongerechtvaardigd heeft geweigerd duidelijkheid te verschaffen over de te innen dwangsommen voor Varianten 1, 2 of 3 dwangsommen zou innen, slagen niet.

4.9. Bij de brief van 16 juni 2016, waarin Ruby Decor aan Basic Holdings de vraag heeft voorgelegd of de Varianten 1, 2 of 3 volgens Basic Holdings onder de reikwijdte van het opgelegde inbreukverbod vielen, waren slechts een beperkt aantal (één per variant) zeer abstracte tekeningen gevoegd. Op die tekeningen was bijvoorbeeld het aantal openingen niet zichtbaar en evenmin inzichtelijk gemaakt hoe het werkingsmechanisme van de sfeerhaarden was, in het bijzonder bij het ontbreken van een luchtstroom door de kopruimte. Ook een technische beschrijving van de voorgestelde constructieve maatregelen ontbrak. Naar het oordeel van het hof handelde Basic Holdings daarom niet in strijd met de op haar rustende ‘artikel 6:2 lid 1’-verplichting door in de e-mail van 24 juni 2016 te laten weten dat zij pas in staat was de door Ruby Decor gestelde vraag te beantwoorden als zij een concreet product zou hebben waaruit kon worden afgeleid van welke constructiemaatregelen gebruik werd gemaakt. In strijd met de hiervoor bedoelde verplichting om de redelijkerwijs voor een goede beoordeling benodigde informatie te verstrekken, heeft Ruby Decor vervolgens geen product, prototype en/of nadere informatie verstrekt.

4.10. Bij voormelde stand van zaken kunnen de grieven die erop zijn gebaseerd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat Basic Holdings ongerechtvaardigd heeft geweigerd aan Ruby Decor duidelijkheid te verschaffen over de vraag of zij ten aanzien van Varianten 1, 2 of 3 dwangsommen zou innen, zodat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat Basic Holdings dwangsommen zou mogen innen, niet slagen. Basic Holdings hoefde die vraag immers niet te beantwoorden, zoals hiervoor onder r.o. 4.9 is uiteengezet. Buiten die grondslag is een executieverbod slechts toewijsbaar op grond van artikel 438 Rv en wel indien sprake is van een concrete, reële dreiging van executiemaatregelen door Basic Holdings. Ruby Decor heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake was, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen. De voorzieningenrechter heeft het door Ruby Decor gevorderde verbod om op grond van Vonnis I executiemaatregelen te nemen derhalve terecht afgewezen. Ook thans, in hoger beroep, zijn de vorderingen op geen van beide grondslagen toewijsbaar. In elk geval ter zitting, bij dupliek, heeft Basic Holdings onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk laten weten dat zij ten aanzien van de Varianten 1 t/m 3 geen dwangsommen zal innen uit hoofde van Vonnis I. Bij toewijzing van het gevorderde verbod ontbreekt daarom voldoende (spoedeisend) belang. De grieven behoeven derhalve geen verdere bespreking nu die, bij deze stand van zaken, niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden Vonnis II.