Gepubliceerd op dinsdag 8 november 2016
IEF 16355

Ingezonden door: Pascalle Schurgers en Petri van Someren, Arnold & Siedsma

Europese Commissie: geen octrooi mogelijk op producten verkregen door biologische processen

De Europese Commissie heeft deze week een verklarende uitleg van de Biotechnologie Richtlijn uit 1998 uitgegeven. De uitleg betreft onder andere de vraag of de producten van wezenlijk biologische werkwijzen in aanmerking komen voor octrooibescherming.

De aanleiding voor het opstellen van dit zogenoemde interpretatiedocument was een uitspraak van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau (EOB) in maart 2015, waarin werd beslist dat producten van wezenlijk biologische werkwijzen niet van octrooiering zijn uitgesloten.

De Commissie komt tot de conclusie dat bij het opstellen van de Biotechnologie Richtlijn het de bedoeling van de wetgever is geweest dat planten en dieren die zijn verkregen door middel van wezenlijk biologische processen uitgesloten zijn van octrooiering.

De Europese Commissie heeft in haar overwegingen onder andere gekeken naar de ontstaansgeschiedenis van de Biotechnologie Richtlijn en de bedoelingen van de opstellers. Uit het nieuwe voorstel voor de Richtlijn uit december 1995 zou blijken dat de Commissie destijds bedoeld heeft dat planten en dieren die verkregen zijn door middel van een wezenlijk biologische werkwijze niet als octrooieerbaar beschouwd zouden moeten worden. Hoewel na een eerste lezing van dat voorstel door het Parlement aanpassingen werden voorgesteld zou ook uit de uitleg van die aanpassingen blijken dat wezenlijk biologische procedures en hun producten niet octrooieerbaar werden geacht.

Uit een analyse van de uiteindelijke bewoordingen van de Biotechnologie Richtlijn kwam verder naar voren dat biologische materialen die verkregen zijn door een technisch proces het onderwerp kunnen zijn van een uitvinding. Daaruit leidt de Commissie af dat planten en dieren die verkregen zijn door middel van een niet-technisch (dat wil zeggen een wezenlijk biologisch) proces geen uitvinding kunnen zijn en dus niet het onderwerp van een octrooi.

Ook de uitzondering in Artikel 4(2) van de Richtlijn dat planten en dieren wel octrooieerbaar zijn wanneer de technische toepasbaarheid van de uitvinding zich niet beperkt tot een specifiek plantenras doet daar volgens de Commissie niets aan af.

Uit overweging 32 van de Richtlijn, waarin wordt gesteld dat de genetische modificatie van een ras dit ras nog steeds uitsluit van octrooiering, zelfs wanneer de genetische modificatie niet het gevolg is van een wezenlijk biologisch proces maar van een biotechnologisch proces, leidt de Commissie af dat de wetgever bedoeld heeft dat de bepalende factor voor de octrooieerbaarheid van planten of dieren het technische proces is. Omdat wezenlijk biologische processen niet technisch zijn kunnen producten die door middel van dergelijke processen verkregen zijn niet het onderwerp zijn van een octrooi.

Tot slot wijst de Commissie op Artikel 4(3) van de Richtlijn waarin expliciet wordt toegestaan dat octrooien worden verleend voor uitvindingen welke het resultaat zijn van microbiologische processen. Het feit dat de octrooiering van producten van een microbiologische proces nadrukkelijk wordt toegestaan benadrukt volgens de Commissie dat producten van wezenlijk biologische processen in het algemeen juist niet octrooierbaar zijn.

Nu de Europese Commissie deze interpretatie van de Biotechnologie Richtlijn heeft gegeven is de vraag hoe het Europees Octrooibureau hiermee om zal gaan. Het EOB is niet gebonden aan Europese wetgeving. Mijn verwachting is echter dat het EOB zich toch zal conformeren aan deze visie van de Commissie, zoals destijds ook gebeurd is met de Biotechnologie Richtlijn.