Gepubliceerd op donderdag 21 juli 2016
IEF 16130
Rechtbank Den Haag ||
20 jul 2016
Rechtbank Den Haag 20 jul 2016, IEF 16130; ECLI:NL:RBDHA:2016:8116 (Tata Steel tegen Arcelormittal), https://www.ie-forum.nl/artikelen/bevoegdheid-negatieve-verklaring-voor-recht-zonder-concreet-product

Bevoegdheid negatieve verklaring voor recht zonder concreet product

Rechtbank Den Haag 20 juli 2016, IEF 16129; ECLI:NL:RBDHA:2016:8116 (Tata Steel tegen Arcelormittal) 
Octrooirecht. Arcelormittal is houder van het EP 0 971 044 B1 voor een 'beklede warm- en koudgewalste staalplaat die een zeer hoge sterkte heeft na thermische behandeling'. Tata Steel vordert een verklaring voor recht dat staalproduct dat minder dan 0,00045% boor bevat niet onder de beschermingsomvang valt. Op grond van artikel 7 lid 2 EEX II-Vo is de rechtbank internationaal bevoegd, omdat ook negatieve verklaringen voor recht onder het bereik vallen, behalve voor overige nationale delen. Tata Steel heeft belang ten aanzien van voorgenomen verhandeling van een nog niet concreet ontwikkeld product; maar overigens aan alle kenmerken van het octrooi voldoet. De vakman zou conclusie 1 uitleggen dat een staalproduct met een boorgehalte van minder dan 4,5 ppm onder de beschermingsomvang valt en de verklaring voor recht wordt afgewezen.

 

4.6. Ook het feit dat er geen concrete dreiging van inbreukmakende of anderszins onrechtmatige handelingen door Tata Steel lijkt te zijn, staat niet in de weg aan toepassing van artikel 7 lid 2 EEX II-Vo. Een negatieve verklaring voor recht ten aanzien van toekomstig onrechtmatig handelen impliceert, dat de eiser de beslissing tot uitvoering van dat handelen afhankelijk maakt van verkrijging van die verklaring. Bij het instellen van zo’n vordering zal van een concrete dreiging van inbreuk daarom meestal geen sprake zijn. Uit het hiervoor al aangehaalde Folien Fisher arrest van het Europese Hof van Justitie volgt dat artikel 7 lid 2 EEX II-Vo ook bij een negatieve verklaring voor recht die ziet op een toekomstige onrechtmatige daad bevoegdheid schept, zodat een concrete dreiging van inbreuk geen vereiste is voor bevoegdheid op die grondslag.

4.7. Het betoog van Arcelormittal dat de rechtbank geen bevoegdheid aan artikel 7 lid 2 EEX II-Vo kan ontlenen, omdat er geen concreet product in de vordering is omschreven, slaagt evenmin. De vordering is voldoende concreet voor de rechtbank om haar bevoegdheid te kunnen beoordelen. Voor het overige kan dit verweer slechts in de weg staan aan de ontvankelijkheid van Tata Steel of de toewijzing van de vordering en zal het bij de beoordeling daarvan nader worden besproken.

4.8. Tata Steel heeft gesteld dat zij het voornemen heeft een product dat beantwoordt aan de kenmerken in de gevraagde verklaringen voor recht in heel Europa te gaan verhandelen. Gelet op de aard van het product (een staalproduct voor de auto-industrie) en de vestigingsplaats van Tata Steel ligt het daarbij voor de hand dat zich in dat geval ook in Nederland (vermeend) schadebrengende feiten zullen voordoen.

4.12. Ten aanzien van het verweer van Arcelormittal dat Tata Steel geen belang heeft, overweegt de rechtbank als volgt. Het feit dat een verklaring voor recht, ook een negatieve verklaring voor recht, een toekomstige situatie betreft, betekent op zich niet dat een eiser daarbij geen belang heeft. Vereist is wel dat een concreet belang bestaat, in die zin dat er een reële dreiging is dat de handelingen van Tata Steel waarop de verklaringen voor recht betrekking hebben en de handhaving van het octrooi daartegen door Arcelormittal, uitgevoerd zullen worden4.

4.14. Tata Steel heeft in deze procedure niet duidelijk gemaakt wat het exacte boorgehalte wordt van het staalproduct dat zij wil gaan produceren, noch wat de gewichtspercentages van de overige elementen in de legering zullen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de onder a), c) en d) gevraagde verklaringen voor recht desalniettemin voldoende concreet zijn. Deze verklaringen voor recht hebben betrekking op een verzameling staalproducten die mogelijk beantwoorden aan alle kenmerken van het octrooi, met dien verstande dat het boorgehalte lager is dan 4,5 ppm. Dat de exacte gewichtspercentages die Tata Steel voornemens is te gaan toepassen nog niet bekend zijn, maakt daarbij geen verschil. De gevorderde verklaringen voor recht moeten immers, willen zij voor toewijzing in aanmerking komen, gelden voor alle staalproducten binnen de door Tata Steel in haar vordering gedefinieerde verzameling staalproducten. De vordering is derhalve niet te vaag om voor toewijzing in aanmerking te komen. Daaraan staat ook niet in de weg dat, zoals Arcelormittal aanvoert, naar bijvoorbeeld Frans, Duits en Engels recht een negatieve verklaring voor recht in omstandigheden als de onderhavige niet mogelijk is en al op formele gronden zou worden afgewezen. De vraag of Tata voldoende belang heeft bij de onderhavige vorderingen dient namelijk, zoals zij terecht betoogt, naar Nederlands recht te worden beoordeeld.

4.15.
Tata Steel heeft derhalve een rechtens te respecteren belang bij de onder a), c) en d) gevorderde verklaringen voor recht.

Inhoudelijk;
4.29. Deze NEN-norm heeft specifiek betrekking op staalproducten, waaronder verschillende staallegeringen waar boor in is verwerkt. Het ligt daarom eerder voor de hand dat de vakman op basis van zijn algemene vakkennis de conclusies aldus zou uitleggen, dat de octrooihouder heeft bedoeld te beschermen een staalproduct waarbij het minimale boorgehalte van 5 ppm niet absoluut is, maar met maximaal 3 ppm kan afwijken.

4.30. Voor zover Tata Steel nog bedoeld heeft te stellen7 dat de ook in 2.8 beschreven tabel 3 van die NEN-norm uitgaat van een ondergrens van 8 ppm, zodat de absolute grens op 5 ppm zou neerkomen bij toepassing van de afwijkingsmarge die in tabel 4 is vermeld, slaagt dat betoog niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan in de betreffende NEN-norm geen steun voor dit standpunt van Tata Steel worden gevonden. Integendeel, zoals hiervoor overwogen bevestigt die norm dat de vakman rekening zou houden met een afwijking van 3 ppm. Dat dat voor de waarden in tabel 3 uitkomt op een absolute ondergrens 5 ppm, wat ook de waarde is die het octrooi noemt, vormt geen bevestiging van het standpunt van Tata Steel, omdat het daarmee niet te rijmen valt. Tata Steel neemt zelf immers het standpunt in dat de vakman de ondergrens van 5 ppm in het octrooi niet als absoluut zal beschouwen, maar rekening zal houden met een afwijking die hij zou berekenen op basis van afrondingsregels. Bovendien verwijst het octrooi niet naar die NEN-norm of een vergelijkbare Europese norm en spreekt het octrooi ook niet over ‘boorstaal’.

4.31. Gelet op het voorgaande is in deze procedure niet komen vast te staan dat de vakman conclusie 1 zo zou uitleggen dat een staalproduct met een boorgehalte van minder dan 4,5 ppm niet onder de beschermingsomvang van die conclusie valt. Een concreet, daarop gericht bewijsaanbod van Tata ontbreekt. Dat heeft tot gevolg dat de gevorderde verklaring voor recht onder a) niet toegewezen kan worden.