Gepubliceerd op vrijdag 7 juli 2017
IEF 16932
Hoge Raad ||
7 jul 2017
Hoge Raad 7 jul 2017, IEF 16932; ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada tegen Golden Earring), https://www.ie-forum.nl/artikelen/voor-opzegging-van-exploitatieovereenkomst-in-beginsel-wel-een-voldoende-zwaarwegende-grond-nodig

Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde (Houthoff Buruma) en Margriet Koedooder (De Vos & Partners).

Voor opzegging van exploitatieovereenkomst in beginsel wel een voldoende zwaarwegende grond nodig

HR 7 juli 2017, IEF 16932 (Nanada tegen Golden Earring) Auteurscontractenrecht. Zie eerder IEF 11451, IEF 13004 en IEF 14826. Nanada vordert in het principaal beroep voor recht te verklaren dat de door verweerders ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de met Nanada gesloten overeenkomsten en de ingeroepen beëindiging, rechtsgevolg missen dan wel nietig zijn en dat Nanada onverminderd beschikt over de overgedragen muziekuitgaverechten ter zake van de muziekwerken. Onderdeel III stelt dat het ongebrijpelijk is dat volgens het hof onvoldoende gronden aanwezig zijn om te oordelen dat opzegging van de overeenkomsten alleen mogelijk is indien voldoende zwaarwegende grond bestaat. Deze klacht slaagt nu volgesn vaste rechtspraak de eisen van r&b kunnen meebregen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat en het niet wenselijk wordt geacht dat exploitatiecontracten zonder meer opzegbaar zijn omdat dit, met het oog op de investeringen waartoe een exploitatnt zich t.b.v. het een werk verbindt, voor deze te veel rechtsonzekerheid zou meebrengen, hetgeen de bereidheid tot investeren en daarmee uiteindelijk ook de makers niet ten goede zou komen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Amsterdam en verwijst het geding naar het hof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.

5.5.3  In het kader van de totstandkoming van de Wet auteurscontractenrecht (zie hiervoor in 5.1.2) is aandacht besteed aan de mogelijkheid van opzegging van een exploitatiecontract. In het voorontwerp dat ter consultatie was voorgelegd, was voorzien in niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht bij leven van de maker. Daaraan was gekoppeld de periodieke opzegbaarheid van exclusieve licenties. Naar aanleiding van bezwaren is van deze regeling afgezien en gekozen voor een systeem waarbij de maker de overeenkomst waarbij hij zijn auteursrecht ter exploitatie heeft overgedragen dan wel heeft gelicentieerd, geheel of gedeeltelijk kan ontbinden indien zijn wederpartij het werk binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst of na de laatste exploitatie van het werk niet of niet langer in voldoende mate uitbaat. De bevoegdheid tot ontbinding ontstaat nadat de maker aan degene aan wie de rechten zijn verleend schriftelijk een redelijke termijn heeft gegund het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en die exploitatie binnen deze termijn uitblijft. (Zie art. 25e Aw). In de memorie van toelichting is terzake het volgende vermeld (Kamerstukken II 2011-2012, 33 308, nr. 3, p. 6-7):

“Er is besloten geen periodiek opzegrecht in te voeren omdat gevreesd wordt dat de onzekerheid die gepaard gaat met een opzegrecht ertoe zal leiden dat exploitanten minder risico’s wensen te nemen en de maatregel dus diep zou ingrijpen in het investeringsklimaat. (…) Tot besluit is door de Commissie Auteursrecht een alternatief voorstel gedaan dat eveneens het met het opzegrecht beoogde gevolg zou hebben dat makers de exploitatie aan een andere partij kunnen gunnen, indien de exploitatie niet of onvoldoende ter hand wordt genomen door de partij die over de rechten beschikt. Met de Commissie Auteursrecht is de regering van mening dat het voorgestane resultaat evenzeer kan worden bereikt door nadere uitwerking van de non usus-regel. Doorslaggevend hierbij is dat een non usus-regeling niet de mogelijk verstrekkende negatieve gevolgen voor de exploitatie van het auteursrecht heeft die door velen in de consultatie zijn voorzien bij niet overdraagbaarheid van het auteursrecht en het daaraan gekoppelde opzegrecht van de licentie.”

Hieruit kan worden afgeleid dat het niet wenselijk wordt geacht dat exploitatiecontracten als de onderhavige zonder meer opzegbaar zijn, omdat dit, met het oog op de investeringen waartoe een exploitant zich ten behoeve van een werk verbindt, voor deze te veel rechtsonzekerheid zou meebrengen, hetgeen de bereidheid tot investeren en daarmee uiteindelijk ook de makers niet ten goede zou komen.
In plaats daarvan is gekozen voor een systeem waarbij de mogelijkheid tot ontbinding van een overeenkomst bij onvoldoende exploitatie (non usus) nader is uitgewerkt (o.a. door te bepalen dat de exploitant een redelijke termijn moet worden gegund om alsnog te presteren en door voorzieningen te treffen voor het geval de exploitant niet bereid of in staat is het auteursrecht weer over te dragen aan de maker).