Gepubliceerd op maandag 3 oktober 2016
IEF 16294
Hoge Raad ||
30 sep 2016
Hoge Raad 30 sep 2016, IEF 16294; ECLI:NL:PHR:2016:917 (Europese Octrooi Organisatie en de Staat tegen VEOB en SUEPO), https://www.ie-forum.nl/artikelen/conclusie-pg-immuniteit-voor-europese-octrooi-organisatie-geen-ontoelaatbare-beperking-ex-art-11-evr

Conclusie PG: Immuniteit voor Europese Octrooi Organisatie geen ontoelaatbare beperking ex art. 11 EVRM

Conclusie PG HR 30 september 2016, IEF 16294; ECLI:NL:PHR:2016:917 (Europese Octrooi Organisatie en de Staat tegen VEOB en SUEPO)
Interne rechtsgang EOO met mogelijkheid van beroep op Arbeidstribunaal ILO; kern recht op toegang tot rechter niet aangetast voor handhaving rechten individuele werknemers en personeelsvertegenwoordigers. In deze zaak over sociaal beleid binnen EOO staat de vraag centraal of het eventueel honoreren van een beroep op het aan EOO toekomende voorrecht van immuniteit van jurisdictie een ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot de rechter in de zin van art. 6 EVRM oplevert. De kern van het middel slaagt. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door het beroep van EOO op immuniteit van jurisdictie te honoreren en de Nederlandse rechter dientengevolge onbevoegd te verklaren.

 

2.15. Ik ben van oordeel dat het voor de toets of de kern van het recht op toegang tot de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM wordt aangetast, niet beslissend is of de vakbonden zelf bij ILOAT terecht kunnen. Het recht op toegang tot de rechter dient te worden geplaatst in het licht van de omstandigheid dat anderen (individuele leden en gekozen personeelsvertegenwoordigers) voor hun onder art. 11 EVRM gewaarborgde recht bij ILOAT kunnen opkomen, waarmee is gewaarborgd dat hun materiële rechten (en daarvan afgeleid die van VEOB en SUEPO) kunnen worden vastgesteld. In het onderhavige geval wordt de kern van het recht op toegang tot de rechter niet aangetast door het toekennen van immuniteit van jurisdictie aan EOO. Het honoreren van een beroep op immuniteit door EOO dient een legitiem doel gelet op haar functionele noodzaak en is niet disproportioneel. Dit geldt ongeacht de vraag of aan VEOB en SUEPO zelfstandig rechten toekomen die onder het EVRM zijn gewaarborgd of dat zij optreden namens hun leden als belangenvertegenwoordiger. Ook in het eerste geval zijn er blijkens de toepasselijke beoordelingsmaatstaf van het EHRM voldoende middelen beschikbaar om hun materiële rechten onder het EVRM voldoende te waarborgen via de rechtsgang die bij ILOAT openstaat voor leden van VEOB en SUEPO en voor gekozen personeelsvertegenwoordigers. Ik meen derhalve dat het middel in zoverre slaagt en dat het hof ten onrechte aan EOO geen immuniteit van jurisdictie heeft toegekend.

2.17. Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij de beantwoording van de vraag of de kern van het recht op toegang tot de rechter is aangetast, (mede) als toetsingscriterium te hanteren of de bescherming van de door het EVRM gewaarborgde rechten ‘manifestly deficient’ is. Deze maatstaf, die onder meer is toegepast in de beslissing van het EHRM van 30 juni 2005 inzake Bosphorus/Ireland25, is niet van toepassing in de onderhavige zaak, waarin moet worden onderzocht of een beroep op immuniteit van jurisdictie door het EOO een ongeoorloofde beperking oplevert van het recht op toegang tot de rechter in de zin van art. 6 EVRM. In de zaak Bosphorus/Ireland ging het om de vraag in hoeverre een verdragsstaat aansprakelijk kan worden gesteld voor een eventuele schending van het EVRM in het kader van de maatregelen die door die Staat worden genomen ter uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van (destijds) de EG.26 Hierbij speelt een rol dat over schendingen door een internationale organisatie die geen partij is bij het EVRM, maar is opgericht door een staat die dat wel is, niet rechtstreeks bij het EHRM kan worden geklaagd. De staat die bevoegdheden aan een internationale organisatie heeft overgedragen blijft in bepaalde situaties echter aansprakelijk.27 Ter beoordeling van de staatsaansprakelijkheid hanteert het EHRM het vereiste van ‘equivalente bescherming’. Schiet de veronderstelde bescherming die de organisatie biedt in een concreet geval werkelijk tekort (‘the protection of Convention rights was manifestly deficient’), dan is de staat aansprakelijk.28