Gepubliceerd op donderdag 31 juli 2014
IEF 14088
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Mogelijk prejudiciële vragen over BVIE als posterieur verdrag volgens EEX-Vo

Vzr. Rechtbank Den Haag 30 juli 2014, IEF 14088 (FKP tegen Spirits)
Zie eerder IEF 13888. Tussenvonnis. Partijen kunnen zich uitlaten over  noodzaak van vragen, welke vragen en bij welk gerecht: HvJ EU of Benelux Gerechtshof. Vraag I Dient het BVIE (op de in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 november 2013, overwegingen 28 - 34 genoemde gronden) te worden aangemerkt als een posterieur verdrag zodat artikel 4.6 BVIE niet kan worden aangemerkt als een bijzondere regeling in de zin van artikel 71 EEX-Vo?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

II Volgt uit artikel 22 lid 4 EEX-Vo dat zowel de Belgische, als de Nederlandse en de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd zijn van het geschil kennis te nemen?
III Zo nee, hoe dient dan in een geval als het onderhavige te worden vastgesteld of de Belgische, dan wel de Nederlandse of de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd is? Kan voor deze (nadere) vaststelling van de internationale bevoegdheid artikel 4.6 BVIE (wél) worden toegepast?
IV Voor zover met vaststelling van de internationale bevoegdheid niet tevens de relatieve bevoegdheid is vastgesteld, dient dan de relatieve bevoegdheid te worden bepaald aan de hand van het nationale (Belgische, Nederlandse respectievelijk Luxemburgse) recht of dient daarvoor artikel 4.6 BVIE (wél) te worden toegepast?
V Indien bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van artikel 4.6 BVIE: - staat deze bepaling dan in de weg aan toepassing van artikel 107 Rv? - kan dan bevoegdheid om kennis te nemen van vordering III jegens Spirits International ook buiten het kader van artikel 4.6 lid 5 BVIE worden aangenomen op grond van verknochtheid met de overige vorderingen jegens Spirits International?

2.10. Ter vermijding van onnodige vertraging overweegt de rechtbank voorts de procedure tegen de andere gedaagden dan Spirits International voort te zetten. Ook staat het eisers uiteraard vrij hun verzet tegen verwijzing naar de rechtbank Rotterdam op te geven respectievelijk Spirits International de bevoegdheid van deze rechtbank (op de door artikel 4.6 BVIE voorgeschreven wijze) te aanvaarden, in welk geval het stellen van prejudiciële vragen vermeden kan worden. Ook hierover kunnen partijen zich op de rol uitlaten.

Lees de uitspraak hier:
IEF 13888 (pdf/link)