Gepubliceerd op donderdag 23 januari 2014
IEF 13460
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Artikel 6 Handelsnaamwetprocedure is een bodemprocedure en hoofdzaak ineen

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9705 (appellanten tegen ITW Eibergen c.s.)
Zie eerder IEF 12064. De in artikel 6 van de Handelsnaamwet voorziene procedure is een bodemprocedure ten opzichte van het kort geding en een hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv. Na het kort geding vonnis heeft de kantonrechter te Enschede op de voet van artikel 6 van de Handelsnaamwet tussen partijen een beschikking d.d. 26 april 2013 gegeven.

3.5. (...) Als regel zullen handelsnaamprocedures gewone rolzaken zijn, die in eerste aanleg door de rechtbanken worden behandeld. Een uitzondering daarop vormt de in artikel 6 van de Handelsnaamwet voorziene bijzondere procedure voor de kantonrechter, die overigens inmiddels deel uitmaakt van de rechtbank.
Dat het om een verzoekschriftprocedure gaat, neemt niet weg dat de rechter daarbij de rechtsverhouding tussen partijen bindend vaststelt in een definitieve uitspraak op basis van een aan de bodemprocedure eigen onderzoek met (overeenkomstige) toepassing van de gewone regels van bewijsrecht. Op de te geven beschikking is artikel 236 Rv dan ook analoog toepasbaar. Aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] moet worden toegegeven dat artikel 6 is beperkt tot het verzoek om degene die de verboden handelsnaam voert, te veroordelen, daarin zodanige door de rechter te bepalen wijziging aan te brengen, dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven. Deze beperking neemt echter niet weg dat de kantonrechter dan ten gronde oordeelt over de in artikel 6 lid 1 bedoelde vraag of een handelsnaam wordt gevoerd in strijd met de Handelsnaamwet, waartoe dus geschillen behoren over kwesties in onder meer de artikelen 3, 4, 5, 5a en 5b van die wet. Dit wordt niet anders doordat de artikelen 5 en 5a voorzien in verbodsprocedures, terwijl artikel 6 voorziet in een veroordeling tot wijziging van de verboden handelsnaam. Artikel 6 voorziet weliswaar in een, als eenvoudig bedoelde en qua doelstelling en mogelijkheden beperkte, procedure, voor materiële geschillen dat een handelsnaam wordt gevoerd in strijd met de artikelen 3, 4, 5, 5a en 5b van de Handelsnaamwet, maar met een zodanige veroordeling kan in de praktijk hetzelfde effect worden bereikt als met een verbod.
Volgens artikel 1019 Rv is Titel 15 (van Boek 3) Rv van toepassing op de handhaving van de rechten van intellectuele eigendom ingevolge onder meer procedures krachtens de artikelen 5 en 5a van de Handelsnaamwet. De omstandigheid dat de wetgever hier artikel 6 niet expliciet heeft vermeld, rechtvaardigt niet de conclusie dat is beoogd de procedure van artikel 6 van de Handelsnaamwet te diskwalificeren als een hoofdzaak zoals bedoeld in artikel 1019i Rv. Overigens wordt in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk afgezien van toepasselijkheid op procedures krachtens de artikelen 3, 4 en 5b van de Handelsnaamwet. Artikel 6 wordt daarbij niet genoemd.
Op grond van een en ander moet de in artikel 6 van de Handelsnaamwet voorziene procedure worden aangemerkt als een bodemprocedure ten opzichte van het kort geding en een hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv en kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet worden gevolgd in hun standpunt dat de in eerste aanleg toegewezen voorzieningen hun werking hebben verloren.